Ongebreideld genieten, zonder de onvermijdelijke slagschaduw van schuld en boete, is iets voor in de hemel. Over dat zalige hiernamaals weten we alleen van horen zeggen, maar het schijnt er nogal onbeschaamd aan toe te gaan. Mijn oma, die er inmiddels verblijft, vertelde me vaak hoe engeltjes de onhebbelijke eigenschap hebben om je in je mond te piesen. Het had iets te maken met de After Eight die ze bij die mededeling at. Je schijnt er ook 72 schonen te mogen ontmaagden, iets wat me nogal een klus lijkt. Dat van die maagden heeft me altijd behoorlijk verbaasd. Enige ervaring is niet alleen bevorderlijk voor de seks, het bespaart je ook veel gezeur na afloop.
Wat, denk ik, de boodschap is, is dat hemels genot zonder gevoelens van schuld en schaamte ons hier beneden niet gegeven is. Ga maar na, alles wat ook maar een beetje lekker is, heeft zijn keerzijde. Over seks hangt de dreiging van ziektes en kinderen. Bandeloos genieten van alcohol gaat hand in hand met loslippigheid, verminderde motoriek, schromelijke zelfoverschatting en ten slotte een kater en spijt. Van roken krijg je kanker en gele tanden. Van knoflook ga je stinken. Van bonen laat je winden. Van koffie slaap je slecht en van chocola krijg je gaatjes. En als je van eten en drinken al niet ziek of lelijk wordt, wakker ligt of gaat stinken, dan wordt je er wel dik van.
Helaas gaat de keerzijde van ons genot niet alleen onszelf aan. Bij chocola moeten we ons tegenwoordig niet alleen zorgen maken over gaatjes, maar ook over slavernij. Milieu, uitbuiting, lege zeeën; over elke hap en slok hangt de sluier van de apocalyps. Ten slotte is daar het dierenleed, vermalen in elke kroket. Het succes van de Partij voor de Dieren wordt vaak afgedaan als doorgeschoten emancipatiedrang waarbij dieren onterecht menselijke eigenschappen wordt toegedicht. Na de poging om de kosjere slacht te verbieden, wordt de partij verafschuwd in Joodse kring en dat valt ook wel te verdedigen. Toch is het tegengaan van dierenleed, ja zelfs het toekennen van rechten aan dieren, zeer Joods. ‘Een rechtvaardig mens kent de ziel van zijn vee’, schrijft de Bijbel. Na de zondvloed geeft God Noach toestemming om dieren te eten. De mens hoeft geen vegetariër te zijn, maar dat is allerminst een vrijbrief voor dierenbeulerij. Keer op keer eist de Tora onze compassie voor dieren. Een kalfje mag niet in het bijzijn van zijn moeder worden geslacht. Je mag dieren niet gemuilkorfd laten ploegen. Je mag geen eieren rapen als de moedervogel op het nest zit. In het Sjema wordt gezegd dat God dier en mens voedt. In die volgorde. Daarom moeten we van de geleerden eerst onze dieren te eten geven, voordat we zelf de servet omdoen. Maar de duidelijkste aansporing om onze dieren op een humane manier te bejegenen, zijn twee Bijbelverhalen.
Als Avrahams dienaar eropuit trekt om een echtgenote voor Jitschak te zoeken, smeedt hij een plannetje. Het meisje dat spontaan zijn kamelen te drinken geeft, is het waard om aartsmoeder te worden. Rivka slaagt met vlag en wimpel. Niet haar schoonheid of maagdelijkheid geven de doorslag maar haar diervriendelijkheid. Mosjé bewijst zich op dezelfde manier. Hij jaagt voordringende herders weg bij een waterput en geeft het kleinvee van een paar weggejaagde dames te drinken. Het maakt hem een geschikte echtgenoot voor een van de dames en kwalifi ceert hem als de ultieme leider van het Joodse volk. Tot zover de theorie. De komende weken de praktijk.