De last van een groot verleden: De omgang met Joods erfgoed in naoorlogs Nederland

Na de Tweede Wereldoorlog werd de vraag prangend: hoe gaan wij om met de talrijke plekken met een Joods verleden in Nederland? Die vraag is nog steeds actueel. Over Joods erfgoed als last en als opgave.
Maarssen aan de Vecht kende ooit een levendige Joodse gemeenschap. De begraafplaats ligt ver buiten de gemeente en is zeer moeilijk te vinden   FOTO: Esther Voet
Maarssen aan de Vecht kende ooit een levendige Joodse gemeenschap. De begraafplaats ligt ver buiten de gemeente en is zeer moeilijk te vinden   FOTO: Esther Voet

Van Appingedam tot Meerssen liggen tal van vroegere synagogen, Joodse begraafplaatsen en andere plekken met een Joods verleden. Ze vormen de tastbare weerslag van ruim driehonderd jaar Joden in Nederland. Hoe zijn wij daarmee omgegaan? En belangrijker: voor welke opgave staan we nu?

De Nederlandse samenleving worstelt met haar Joodse erfgoed. Regelmatig duiken berichten op over panden die afgebroken gaan worden of een nieuwe bestemming krijgen. Niet zelden resulteert dat in protest en conflict, soms met gunstig resultaat, soms niet.

Zo kwam in 2017 het nieuws naar buiten dat het eerste synagogegebouw in Amstelveen, in de wijk Randwijck, gesloopt zou worden. Inderhaast organiseerden buurtbewoners en historisch geïnteresseerden een campagne en met hulp van de burgerlijke gemeente werd het gebouwtje gered. Een jaar later barstte een rel los rond de Grote Synagoge van Deventer, die gehuurd werd door de onafhankelijke Joodse gemeente Beth Shoshanna. Een projectontwikkelaar had het gebouw gekocht en plande er een foodhal in. Het nog intacte interieur zou daardoor geheel teloorgaan. Ondanks breed internationaal protest werd de verkoop doorgezet.

In de debatten die over Joods erfgoed gevoerd worden, komt veel bij elkaar. Centraal staat de vraag hoe omgegaan moet worden met plekken met een Joods verleden. Is dat een afgesloten hoofdstuk en moet nu vooral voor voren gekeken worden? Of kan dat verleden betekenisvol zijn voor het heden en voor de toekomst? Het zijn vragen die zowel de Joodse gemeenschappen als lokale overheden en samenlevingen moeten beantwoorden.

Plaats en ruimte

Wat is Joods erfgoed eigenlijk? Die vraag is nog niet zo eenvoudig te beantwoorden. Zijn het panden en plekken die een specifiek Joodse bestemming hebben of hebben gehad, zoals synagogen en scholen? Vallen er ook panden en plekken onder die een Joodse bewoner of eigenaar hadden? En wat als panden in de loop van de geschiedenis meerdere bestemmingen hebben gehad, ook niet-Joodse?

In de kern kan deze kwestie teruggebracht worden tot de vraag of het ‘Joodse’ van het erfgoed nu ligt in het pand of de plek als zodanig, of in de betekenis die wij eraan hechten. De Franse filosoof en socioloog Henri Lefebvre levert een behulpzame interpretatie. Hij maakt onderscheid tussen places en spaces. Places (plaatsen) zijn de tastbare, fysieke plekken, zoals een synagoge, huis of fabriek. Spaces (ruimten) zijn de beelden, ervaringen en interpretaties van mensen bij die plaatsen. Bij erfgoed gaat het om de interactie tussen die twee: wij worden gevormd door de plekken om ons heen, terwijl wij anderzijds zelf betekenis geven aan die plekken. Zo ontstaat er een dynamisch heen-en-weer tussen place en space.

Voor Joods erfgoed betekent dit dat er een spanningsvolle relatie is tussen de plekken met een Joods verleden en wat wij daar als samenleving mee doen. Wij kunnen die plaatsen onzichtbaar maken door de huidige niet-Joodse functie voorop te zetten. Wij kunnen echter ook het Joodse element in zo’n plek tot spreken brengen en vruchtbaar maken voor onze eigen tijd en samenleving. Uiteraard zijn wij in het creëren van die Joodse ruimte beperkt door het tastbare erfgoed zelf: de geschiedenis van een plek en het al dan niet aanwezig zijn van Joodse elementen of Hebreeuwse teksten.

Breed verhaal

Dit betekent dat in de definitie van Joods erfgoed een belangrijke rol is weggelegd voor de huidige generatie. Die bepaalt welke locaties behouden moeten worden en hoe die betekenisvol worden gemaakt. Om dat op een goede manier te doen, moeten we een groter, overkoepelend verhaal hebben.

Presenteren we het erfgoed als een exotisch element of als integraal onderdeel?

Wat is de functie van Joods erfgoed in het vertellen en tonen van de lokale of regionale geschiedenis? Presenteren we het erfgoed als een exotisch element of als een integraal onderdeel van het lokale verleden?

Minstens zo belangrijk is het te kijken welke selectie er wordt gemaakt uit driehonderd jaar Joodse geschiedenis. Als er alleen een oorlogsmonument is en struikelstenen, dan wordt het Joodse verleden teruggebracht tot de vijf oorlogsjaren. Als er alleen een synagoge met veel piëteit in stand wordt gehouden, dan is het vooral een religieus perspectief. Voor de goede omgang met Joods erfgoed is behoefte aan een breed, inclusief verhaal, waarin Joods leven en ondergang, religiositeit en bijdrage aan de samenleving zijn opgenomen. We moeten bekijken welke plekken er zijn en hoe die in samenhang het bredere verhaal kunnen vertellen.

Om de huidige stand van het erfgoed scherp te krijgen, is het zinvol terug te blikken. Hoe is er in de periode na 1945 mee omgegaan? Welke ideeën waren daarbij leidend? Wat is bewaard gebleven en wat is teloorgegaan? Daarbij kan onderscheid gemaakt worden tussen een eerste fase tot omstreeks 1970 en een tweede fase nadien.

Fait accompli

De oorlog was nog maar net voorbij. Terwijl het overgrote deel van de Joodse gemeenschap was vermoord, stonden verspreid door het land de tastbare bewijzen van hun vroegere aanwezigheid: synagogen die tot in de oorlog hadden gefunctioneerd, scholen, koosjere slagerijen en begraafplaatsen. In een land dat zwaar door de oorlog was getroffen en waar door bombardementen en oorlogshandelingen een groot gebrek was aan woningen en panden, werd al snel naar het Joodse erfgoed gekeken. Als de panden al niet tijdens de oorlog waren ingepikt, dan werd nu geprobeerd een snelle slag te slaan.

In Bredevoort nam iemand de begraafplaats in gebruik door er zijn kippenhokken te plaatsen

Bij afwezigheid van de bewoners probeerden sommigen een fait accompli te creëren: in Aalten pikte een man grond van de Joodse gemeente en bebouwde die doodleuk. Even verderop in Bredevoort nam iemand de begraafplaats in gebruik door er zijn kippen- en konijnenhokken te plaatsen.

Waren het tijdens de oorlog collaborateurs geweest, nu stapten opmerkelijk veel mensen met een verzetsverleden naar voren. Zij meenden op grond van hun inzet tijdens de oorlog, hun hulp bij de onderduik, aanspraak te kunnen maken op de Joodse panden. Sommigen gingen zelfs zover dat zij de rekening opmaakten van wat de onderduik hen precies had gekost en eisten van de Joodse gemeenschap dat dit bedrag, al dan niet door overdracht van bezittingen, vergoed zou worden.

Niet minder actief waren de gemeentebesturen, die zich volop realiseerden dat het handjevol overlevende Joden nauwelijks ruimte had om te manoeuvreren. Een van de grote problemen die de Joodse gemeenschap had was dat vele tientallen begraafplaatsen verspreid over het land lagen, vaak in dorpen en stadjes waar nauwelijks of geen Joden meer woonden. Die begraafplaatsen moesten wel onderhouden worden. De meest voor de hand liggende partner daarbij was de gemeente. Die was daar in tal van gevallen alleen toe bereid als er iets tegenover stond: overdracht van grond of panden.

____________________

Erfgoed in de Achterhoek

Na de oorlog moest de begraafplaats van ’s-Heerenberg worden overgedragen aan de Israëlitische gemeente in het naburige Doetinchem. Die stelde de gemeente Bergh per brief voor in ruil voor het onderhoud van de begraafplaats een ‘bijzonder geschenk’ te aanvaarden. Het ging om het laatst aantoonbare bezit uit de synagoge van de Joodse gemeente van ’s-Heerenberg: een kaarsenkroon die reeds lang in het gemeentehuis hing. Het gemeentebestuur accepteerde het geschenk in 1949 in dank.

In 2021 werd de begraafplaats opgeknapt. Het onderhoud ervan is toevertrouwd aan de serviceclub Rotary Bergh.

Foto: Esther Voet

____________________

Minjan

In de eerste fase was het lot van het erfgoed een exclusief Joods probleem

In de eerste fase was het lot van het erfgoed een exclusief Joods probleem. De overlevenden en de weer opgerichte gemeenten moesten zelf een oplossing bedenken. In feite werden de panden van vroegere scholen, bejaardentehuizen, ziekenhuizen, synagogen en de begraafplaatsen een molensteen om de nek van de Joodse gemeenschap. Die was veel te klein geworden om alles nog te gebruiken. Bovendien was veel in de oorlogstijd gehavend en kostte herstel en onderhoud bakken met geld. Geld dat er niet was. Hoewel het vaak om historische panden ging met een lange geschiedenis, bleek het onmogelijk alles te behouden.

De keuzes die werden gemaakt, waren ingegeven door de bredere agenda van de reconstructie van het Joodse leven. Waar was sprake van een levensvatbare lokale gemeenschap? Daar moesten voldoende voorzieningen blijven en kon geïnvesteerd worden in het opknappen van een synagogegebouw. Maar waar niet langer minjan gemaakt kon worden, werd resoluut de stekker eruit getrokken. Zo’n gemeente werd opgeheven en het materiële erfgoed moest van de hand worden gedaan.

Natuurlijk deed dat pijn, veel pijn. Misschien daarom zeiden de overlevenden in die periode steeds tegen elkaar dat er geen ruimte kon zijn voor sentimentaliteit. Wilde men het Joodse leven wederopbouwen, dan moest vooruitgekeken worden. Men moest van de molensteen verlost worden. Bovendien was er nog een reden om de oude vertrouwde panden te verlaten: er lagen te veel herinneringen aan een leven dat definitief voorbij was.

Nieuwbouwplannen

Concreet hield deze visie in dat een klein deel van de Joodse panden in gebruik bleef, voornamelijk in de grotere steden. Grote synagogegebouwen werden daar vaak verkocht, zoals in Groningen, Leeuwarden en Den Haag, en ingewisseld voor een kleiner synagogelokaal. Veel erfgoed werd aan derden verkocht, waarbij de enige beperking was dat de nieuwe bestemming niet op halachische bezwaren zou stuiten.

De sjoel veranderde in een groentewinkel, brandweerkazerne of garage

De sjoel veranderde in een groentewinkel, theater, kantoor, brandweerkazerne of garage. Burgerlijke gemeenten kochten synagogegebouwen geregeld op om die vervolgens af te breken en de vrijgekomen ruimte te gebruiken voor nieuwbouwplannen.

De Grote Synagoge aan de Wagenstraat in Den Haag is nu een moskee. Zelfs de fries op de voorgevel waarop vermeld stond dat daar een sjoel gehuisvest was, wordt nu verhuld door een Turks opschrift. Foto: Joods erfgoed Den Haag

Aanvankelijk werd ook aan kerken verkocht, zoals in Gouda, Assen en Deventer. Hoewel daar geen halachisch bezwaar tegen was, lag dat toch zwaar op de maag. Soms escaleerde het als geprobeerd werd de aanvankelijke verhuur aan een kerk, zoals aan de remonstrantse broederschap in Alphen aan den Rijn, alsnog terug te draaien.

Alle panden die aan hun Joodse bestemming werden onttrokken, kregen nieuwe betekenissen. In vrijwel alle gevallen bestaat er weinig respect voor het Joodse verleden ervan. Dat wordt beschouwd als afgesloten. Het pand is drager van een nieuw verhaal, een commercieel of cultureel verhaal. Het Joodse verleden wordt de rug toegekeerd.

Herontdekking

Vanaf circa 1970 werd een kentering zichtbaar. Opvallend was dat het initiatief daarvoor niet primair uit de Joodse gemeenschappen kwam en evenmin uit de overheid, maar uit de bredere burgerij. In het kielzog van toenemende aandacht voor de vervolging in de oorlog, herontdekte men het lokale Joodse verleden. Lokale historische verenigingen en bevlogen enkelingen speelden daarin een centrale rol. Erfgoed dat op de nominatie stond om afgebroken te worden, riep acties tot behoud op. Joodse locaties die nieuwe bestemmingen kregen die weinig respectvol zijn, deden dat al evenzeer.

Het waren – en zijn – met name synagoges waarop die acties zich concentreren. Dat zijn de meest zichtbare uitingen van het lokale Joodse verleden. De ene na de andere stichting tot behoud van de lokale sjoel werd opgericht, waarbij de bestuursleden vrijwel altijd merendeels niet-Joods waren. In mindere mate vormden zich ook stichtingen voor het redden en in stand houden van Joodse begraafplaatsen.

De sjoel redden en vervolgens restaureren was één ding, dat lukte in veel gevallen wel. Maar vervolgens kwam de lastige vraag: wat nu? Wat is de plek van het erfgoed in lokale samenlevingen goeddeels zonder Joden? Hier begon zich gaandeweg een tweedeling af te tekenen.

Ten eerste bleek dat de aandacht voor het erfgoed bij verspreid wonende Joden nieuwe energie losmaakte. De plekken gingen fungeren als drager voor een hernieuwde identiteitsbeleving en verbond Joden in de regio. In sommige gevallen trok de oorspronkelijke gemeente weer in de oude, gerestaureerde synagoge, zoals in Groningen en Middelburg. De last van het onderhoud woog nu niet meer op de smalle schouders van de Joodse gemeente, maar van de breed samengestelde stichting. In andere gevallen bleken de geredde sjoels goed aan te sluiten op de expansie van de liberaal-Joodse gemeenten, zoals dat gebeurde in Tilburg, Haaksbergen en Dieren. Ten slotte werden de behouden synagogen locaties voor nieuwe, veelal alternatieve Joodse gemeenschappen, zoals in Delft, Weesp, Deventer en Sliedrecht.

Ten tweede werden het plekken waar niet-Joden de (lokale) Joodse geschiedenis wilden verankeren en doorgeven. In sommige gevallen, zoals in Elburg en Sliedrecht, lukte het een sjoel deels om te vormen tot museum en een functie geven in het lokale onderwijs- en cultuuraanbod. In de meeste gevallen bleek een dergelijke bestemming niet levensvatbaar. De enige mogelijkheid was het gebouwtje toch een bredere, niet louter Joodse bestemming te geven. Dat kon zijn als cultuurcentrum of toch weer met een commerciële functie. De beheerders verzorgden wel informatieborden en regelmatige rondleidingen om het verleden levend te houden.

Valkuilen

Veel erfgoed is verloren gegaan in de jaren direct na de oorlog. Wat resteert, heeft in toenemende mate een herwaardering ondergaan. Dit is een breder Europees proces dat in West-Europa vanaf 1970 opgeld doet en in Oost-Europa na 1989 tot veel nieuwe initiatieven heeft geleid. Daarbij zijn wel de nodige valkuilen aan te wijzen.

‘Nostalgisering’ ligt op de loer, als het Joodse verleden op een romantische manier wordt herinnerd

De eerste is die van de ‘nostalgisering’, waar het Joodse verleden op een romantische manier wordt herinnerd. Alleen de goede verhoudingen tussen de lokale bevolking en de lokale Joden wordt belicht, wrijving, spanningen en discriminatie blijven ongenoemd.

De tweede is die van de exclusieve focus op de Shoa, waarbij het Joods erfgoed gaat fungeren als monument en andere betekenislagen vrijwel onzichtbaar worden. In sommige gevallen worden synagogen die al lang voor de oorlog gesloten waren en een nieuw bestemming hadden gekregen, met een beroep op de Shoa ‘gered’.

De derde is die van een fossilisering van het erfgoed, waarbij de dynamiek van het Joodse leven eruit verdwijnt en het een statische betekenis krijgt. Dat leidt ertoe dat Joods leven als iets van een afgesloten verleden wordt gepresenteerd en de connectie met het heden gaat ontbreken.

De vierde is die waarin de locatie exclusief als ‘Joods’ gepresenteerd wordt. In veel gevallen is het erfgoed echter bijzonder gelaagd en op tal van manieren verbonden met de bredere nationale en internationale geschiedenis. Juist door te laten zien dat een architect niet Joods was of dat het gebouw ook een andere functie heeft gehad, kan zichtbaar gemaakt worden hoe Joden en niet-Joden samenleefden.

Dynamiek

Deze valkuilen zijn in heel Europa zichtbaar en vormen ook voor het Nederlands-Joodse erfgoed een reële bedreiging. Dat laat onverlet dat er veel positieve tendensen zichtbaar zijn. Op tal van plaatsen zijn lokale vrijwilligers en overheden bezig het beschikbare Joodse erfgoed te gebruiken als drager voor historische verhalen. Daarbij wordt het Joodse verleden in toenemende mate ingeweven in de bredere lokale geschiedenis.

Doordat de huidige generatie in de positie is te definiëren wat het Joodse erfgoed is en welke betekenissen daaraan gegeven worden, is dit bij uitstek dynamisch. Daarbij moet de focus niet alleen liggen op de place, de fysieke plek, maar ook op space, welke verhalen wij precies willen vertellen aan de hand van zo’n locatie. Nu veel erfgoed beheerd wordt door niet-Joodse betrokkenen, is het van extra groot belang dat de partijen samen in gesprek blijven over welke verhalen precies verteld worden.

Erfgoed dat zwaar op de gemeenschap drukte, is een bron van Joodse dynamiek geworden

Een van de verrassingen van de naoorlogse geschiedenis is wel dat het erfgoed dat als de last van een groot verleden op de gemeenschappen drukte, juist tot een bron van Joodse dynamiek is geworden. Niet alleen als ankerpunten om het verleden zichtbaar te maken en te vertellen, maar ook als ruimten voor hernieuwd Joods leven. Joods erfgoed kan zo verleden, heden en toekomst met elkaar verbinden.

Dit essay kwam tot stand met financiële ondersteuning van Maror en verscheen eerder in het NIW11 van 26 november 2021

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Essay

Oever zonder toekomst