‘Joden mogen nogal behoorlijk gek zijn. Daar hebben ze recht op.’ Ik lees het in een column van Renate Rubinstein uit 1970. Joden hebben iets meegemaakt dat alle verstand te boven gaat en dat geeft hun, vindt Rubinstein, het recht onredelijk te zijn. Nu heb ik zelf ontzettend veel geluk gehad, met de tijd waarin ik geboren ben en het land waarin ik woon. Met mijn huidskleur, mijn opleiding en mijn familie. Toch ben ook ik behoorlijk gek geworden in de loop der jaren, als je het mij vraagt.
Dat begon toen ik een jaar of acht was. Op seideravond leerde ik voor het eerst echt begrijpen dat wij ooit slaven waren in Egypte. Of die keer met Poerim, toen ik in mijn clownskostuum ontdekte dat de Perzen ons bijna hadden uitgeroeid. Ik vond het weinig feestelijk, maar de boodschap was me duidelijk: dat we er überhaupt nog zijn, is reden voor een verkleedpartijtje. Op de middelbare school was ik de enige Joodse en daar werd ik regelmatig door mijn klasgenoten aan herinnerd. Door een hakenkruis in mijn agenda of een scheldwoord op het schoolplein. Dat ik Joods ben, werd daardoor iets wat ik liever verborgen hield. Ik besloot mijn bat mitswa over te slaan en het er nooit meer over te hebben. Wel zo makkelijk.
Geen ruimte
Inmiddels werk ik enkele jaren bij het Amsterdamse 4 en 5 mei Comité. Daar heb ik mijn zwijgen van vroeger gelukkig ruimschoots ingehaald. Toch word ik juist in deze baan nog dagelijks geconfronteerd met wat ik als kind al wist: elke viering van Joods leven is een herinnering aan Joods leed. Aan uitsluiting, vervolging en trauma. En dat is pijnlijk. Vooral nu het steeds vaker over andere minderheidsgroepen gaat. Minderheidsgroepen die net zo goed slachtoffer zijn van uitsluiting en vervolging, maar waarvan ik het trauma minder goed kan invoelen, juist door het mijne. Dat merk ik als ik mijn vrienden hoor praten over black lives, queer lives, moslims en immigranten, en ik denk aan de ingegooide ramen van restaurant HaCarmel. Gideon Querido van Frank schreef in 2019 in Vrij Nederland: “Ik heb mijzelf altijd als links gezien, juist omdat ik een Jood ben. Want onze geschiedenis is ook onze kracht.” Ik ben bang dat voor mij inmiddels het tegenovergestelde geldt.
Bovendien is het moeilijk oog te hebben voor een ander, als je zelf het gevoel krijgt niet gezien te worden. Regelmatig lijkt er voor mijn verhaal – en dat van alle andere Joden – geen ruimte te zijn als het over etnische minderheden gaat. Bijvoorbeeld als een politieke partij, die zegt te strijden voor een inclusief Nederland, weigert het Amsterdams Joods Akkoord tegen antisemitisme te ondertekenen. En wanneer vervolgens zo veel mensen op die partij stemmen.
Ontkenning
Begrijp me niet verkeerd, ik sta volledig achter diversiteit en inclusie en ik ben blij en opgelucht dat steeds meer minderheidsgroepen representatie vinden in het debat hierover. Maar het is gek dat ik me buitengesloten voel van een beweging waarvan het expliciete doel is gemarginaliseerde groepen te betrekken bij de samenleving. Joden worden nu zelfs uitgesloten van deelname aan het gesprek over uitsluiting. Echt weer iets voor ons.
Dus Joden mogen dan behoorlijk gek zijn, maar waardoor komt dat eigenlijk? Door onze eeuwige minderheidspositie, of door de recente ontkenning ervan? Hoe dan ook zal mijn standpunt in het diversiteitsdebat altijd gekleurd zijn door mijn Joodse achtergrond. Ik ben verdrietig over onze maatschappelijke positie en verongelijkt dat het nooit over die positie gaat. Dat maakt mij irrationeel en onredelijk. Mijn geschiedenis is mijn zwakte geworden. Van Perzische ballingschap tot aan dat hakenkruis in mijn agenda. En alles ertussenin.