Het artikel over de Oranjes en de Nederlandse Joden in de naoorlogse periode heeft het nodige stof doen opwaaien. Daarbij ging de aandacht vooral uit naar de paragraaf over de plaatsing van de prinsessen Irene en Margriet op de Nieuwe Baarnsche School in 1951. Naar aanleiding daarvan hebben veel mensen contact opgenomen, is gewezen op nieuw materiaal en zijn er extra aanwijzingen bijgekomen.
Op basis daarvan moet spoedig tot een evenwichtige reconstructie gekomen worden van wat zich in 1951 precies heeft afgespeeld. Wat in dit stadium al wel kan, is iets dat in het grote artikel over de jaren 1945-’55 niet kon: context bieden bij de gebeurtenissen in Baarn.
Vooreerst is het van groot belang om goed feiten en interpretaties te scheiden. We hebben vooralsnog één betrouwbare schriftelijke bron, de notulen van de Permanente Commissie. Wat daarin staat blijkt in de beperkte kring van bestuurdersfamilies van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap hier en daar bekend te zijn geweest. Op basis van deze bron valt het volgende vast te stellen. Nadat de prinsessen overgeplaatst werden van ‘De Werkplaats’ naar de Nieuwe Baarnsche School vond daar een herindeling van de klassen plaats. Dat gebeurde niet op initiatief van het hof, maar van ‘een bepaalde kring van Baarnse ingezetenen’. Het resultaat was dat de Joodse kinderen daardoor niet bij de prinsesjes in de klas kwamen. De ouders uitten hun verontwaardiging naar het hof en betrokken ook NIK-voorzitter Spier erbij. Toen bleek dat het hof niet achter de herindeling zat en de koningin bovendien verklaarde dat de Oranjes beslist niet antisemitisch waren, liet het NIK de zaak vervolgens rusten. Tot zover de feiten. Wat daarop volgt is de interpretatie. Die draait vooral om de motieven tot de herindeling. Zoals in het artikel aangegeven, moeten we daar vooralsnog naar gissen. Een sociale motivering ligt voor de hand: díé kinderen werden geselecteerd die qua sociale achtergrond het beste aansloten bij het koninklijke milieu. Tegelijkertijd is duidelijk dat de Joodse ouders het afvallen van hun kinderen direct in verband brachten met hun achtergrond: daarom zochten ze steun bij het NIK en daarom verklaarde de koningin ook niet antisemitisch te zijn.
Klein Nederland
Het Utrechtse dorp Baarn was in de jaren 50 Nederland in het klein. Sociale en standsverschillen speelden in deze periode een belangrijke rol in de samenleving. In Hoog-Baarn woonden vooral de gegoede families, deels landadel en patriciaat, maar ook mensen met hoge functies in Amsterdam. De spoorlijn maakte het mogelijk voor Amsterdamse zakenlieden en mensen uit de culturele sector om ‘buiten’ te wonen en in de stad te werken. Die optie was al voor de oorlog geliefd, maar nam nadien alleen maar in populariteit toe: de brede, groene ring om Amsterdam trok gegoede forensen aan. Daarnaast vestigde een deel van de vroegere koloniale elite, die door het verlies van Nederlands-Indië moest repatriëren, zich in Baarn. Laag-Baarn, anderzijds, was het domein van de middenstand en kende twee arbeiderswijken. Veel daarvan waren oude Baarnse families, ze spraken met de regionale Utrechtse tongval. Op straat en in de winkels troffen Hoog- en Laag-Baarn elkaar uiteraard, maar er was sprake van verschillende sociale werelden. Elk kende zijn eigen verenigings- en uitgaansleven. Naast de sociale factoren speelde religieuze achtergrond ook een voorname rol. De toonaangevende denominatie in het dorp was de Nederlandse Hervormde Kerk, die overwegend een gematigd ‘ethisch’ karakter had, met daarnaast één orthodoxe predikant. Daarnaast kende Baarn een forse vrijzinnige Nederlandse Protestantenbond rond het ‘Witte Kerkje’. Ook de rooms-katholieken waren in het dorp goed vertegenwoordigd. Sociale en religieuze scheidslijnen liepen deels gelijk op.
Baarnse Joden
De sociaal gelaagde en religieus diverse samenleving die Nederland in de jaren 50 was, werd in Baarn zo goed zichtbaar. Wat betekende dit voor de lokale Joden? Veel Baarnse Joden waren in oorlogstijd vermoord. Na 1945 keren niettemin sommige van de oude Baarns-Joodse families terug en zetten zij zo veel mogelijk de vooroorlogse patronen voort. Ralph Polak, getrouwd met een telg van de regionale Joodse familie Krant, was een van de bekendste: in de Laanstraat trok zijn stoffenhandel veel belangstelling. Naast de oude Joodse families waren er Duits-Joodse vluchtelingen die na 1945 bleven en probeerden genaturaliseerd te worden. Er vestigden zich echter ook nieuwe families, deels om Amsterdam te ontvluchten, waar alles herinnerde aan de vermoorde geliefden, deels als onderdeel van de algehele beweging naar ‘buiten’. Een enkeling met een Indisch-Joodse achtergrond kwam in Baarn terecht. Er waren niet voldoende Joden om een zelfstandige Joodse gemeenschap te vormen. Een harde kern leefde actief met de Joodse Gemeente Amersfoort mee. Rond 1950 werd geëxperimenteerd met speciale contactbijeenkomsten voor de Baarnse Joden, maar dat beklijfde niet. Wel werd Joodse les gegeven aan een groepje kinderen. Naast de Joods-betrokken families was er ook een bredere rand van Joden die niet ingeschreven stonden bij de Joodse Gemeente, bewust afstand hielden, soms ook gemengd gehuwd waren. Een enkele keer kwam NIK-contactambtenaar Abraham Kuyt langs om het Joodse gemeenschapsgevoel te versterken. De meeste Baarns-Joodse families behoorden tot de middenstand. Er was slechts één Joodse familie die onbetwist tot het sociale milieu van Hoog-Baarn behoorde: de Enthovens rond Villa Suzette. Stamvader Emilie Siegmund Enthoven was tabakshandelaar en lid van de Raad van Bestuur van KLM. De familie identificeerde zich toenemend met het vrijzinnig protestantisme dat in het Baarnse milieu domineerde.
Nieuwe Baarnsche School
Het onderwijs in het dorp voegde zich geheel naar het sociale en religieuze landschap: voor confessionelen was er een School met de Bijbel, een ‘ethische’ hervormde school en een katholieke school. Vervolgens was er openbaar onderwijs in Laag-Baarn, terwijl sinds 1908 de Nieuwe Baarnsche School (NBS) er voor Hoog-Baarn was. Dat was een algemeen-bijzondere basisschool, opgericht en bestuurd door de ouders. Het toelatingsbeleid was ook in handen van het schoolbestuur. In de volksmond werd er gesproken over de ‘zijden-zakdoekjesschool’. Voor het overgrote deel van de Baarnse bevolking lag de keuze voor een school voor de hand: al naar gelang de sociale en religieuze achtergrond. Voor Joodse families was de keuze echter beperkt: óf naar het openbaar onderwijs, óf naar de NBS. In het laatste geval moesten er wel de financiële middelen zijn om het schoolgeld te betalen. De familie Enthoven was vanaf de beginperiode bij de school betrokken, voor de andere families kostte het de nodige inspanning. Zo kozen ook de ouders van Reina Bos in 1954 voor de NBS: „Ze moeten ervoor krom gelegen hebben, maar wilden me niet naar de openbare school sturen. Die stond, met z’n grote klassen van wel veertig kinderen, niet al te goed bekend. De kwaliteit op de NBS was heel goed.” Haar ouders gingen na de oorlog in Baarn wonen, haar Joodse moeder wilde weg uit Amsterdam. Contact met andere Baarnse Joden was er niet. Bos herinnert zich dat de dominante cultuur op school ‘licht hervormd’ was. „Wekelijks kwam een vrijzinnige dominee langs voor vrijwillige Bijbelles, ik ging daar ook heen voor mijn culturele vorming. En met kerst was ik in het spel een van de herdertjes.” Haar Joodse identiteit speelde geen rol. „De lessen over de Tweede Wereldoorlog waren behoorlijk goed, maar wel dacht ik: jullie zouden eens moeten weten wat ik thuis van mijn moeder allemaal hoor. Maar dat vertelde ik niet.” Bos bewaart goede herinneringen aan de school. „De sfeer in de klas was erg leuk, het was vooruitstrevend en de leraren waren ontwikkelde, vrije mensen. Het was beslist niet bekrompen.” Toen er een donkere jongen uit de Caribische rijksdelen op school kwam – ondergebracht in internaat Louisa State van de vrijmetselarij – werd direct gewaarschuwd tegen discriminatie. „Hij werd respectvol en gewoon als een van de kinderen behandeld.”
Vergeten Joden
In de Baarnse context lijken vooral de Joden sociaal tussen de wal en het schip te vallen. De confessionele scholen waren geen optie, de openbare school vonden niet alle Baarnse Joden even geschikt, terwijl de NBS qua sociaal milieu vooral kinderen uit de betere kringen trok. Deze context laat duidelijk het dilemma van Joodse ouders zien. Dat tekent overigens de positie van Joden in de jaren 50. De inzet van de serie ‘Oranjes en de Joden’ is dat de verhouding tussen koningshuis en Joodse gemeenschap een goede ingang biedt tot een analyse van Joden in de Nederlandse samenleving. Dat is ook wat we in dit geval zien. In de directe naoorlogse periode – met uitzondering van 1945-’46 – was de Joodse gemeenschap van de publieke radar verdwenen. Niet alleen de Sjoa kreeg weinig aandacht, ook de wederopbouw van het Joodse leven. Politiek en samenleving keek over de Nederlandse Joden heen. De Oranjes waren daarin, gezien het ontbreken van officiële bezoeken, geen uitzondering. Alle focus in de samenleving lag op de wederopbouw van het land. Opperrabbijn Schuster doorbrak die stilte in 1955. In interviews met Joel Fishman en Chaya Brasz heeft hij daar later op teruggeblikt. Dat koningin Juliana zijn noodkreet serieus nam en vervolgens veel bezoeken aan Joods Nederland bracht, was zonder meer een wending. Vanaf de jaren 60 kwam ook in de Nederlandse samenleving ruimte voor de geschiedenis van de Jodenvervolging én dat in de schaduw van de Sjoa een nieuw Joods leven was opgebouwd.
Lees verder in het NIW van deze week over de verdere achtergronden van de geschiedenis op de Nieuwe Baarnsche school.