Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Buitenland

Elie Wiesel, 85 jaar jong

Redactie 05 mei 2013, 00:00
Elie Wiesel, 85 jaar jong

EliWieWij zitten in het kantoor van de Elie Wiesel Stichting voor Maatschappijleer, op de twintigste verdieping van een toren in Midtown Manhattan.

Door David Hammelburg

Het bureel heeft vijf grote vertrekken, waarvan elke wand van onder tot boven vol staat met boeken, vooral over de Tweede Wereldoorlog. Een beetje universiteitsbibliotheek zou er jaloers op zijn. Vier medewerkers zitten druk maar zachtjes te bellen, en kijken nauwelijks op. Je vraagt je af waarom er nog zoveel omgaat – al is het rustig en beheerst – in het kantoor van een 85 jaar oude man. Hij won immers al in 1986 de Nobelprijs voor de Vrede, waarbij hij ‘een boodschapper voor de mensheid’ werd genoemd en was twintig jaar geleden het brein achter de opening van het US Holocaust Museum in Washington. Hij heeft 27 onderscheidingen, waaronder een Britse ereridderorde, het Grootkruis van het Franse Legioen van Eer, de erepenning van het Amerikaanse Congres en de Amerikaanse presidentiële erepenning. Wiesel heeft achttien eredoctoraten van universiteiten uit de hele wereld, is de auteur van 57 boeken, waaronder het legendarische Nacht, uit 1960, dat samen met Is dit een mens? van Primo Levi en Het Achterhuis v an Anne Frank het fundament vormt van de Holocaustliteratuur. Nacht is het buitengewone verhaal van Wiesels tocht vanuit zijn geboortestad Sighet in Roemenië (tegenwoordig Hongarije) naar het getto, Auschwitz-Birkenau en Buchenwald, gevolgd door de beruchte dodenmars en ten slotte de bevrijding. Tot 2011 werden alleen in de Verenigde Staten al zes miljoen exemplaren verkocht, en het boek is in dertig talen vertaald. Maar dat alles is al lang geleden. Je zou zeggen dat het voor dit icoon, met zijn indrukwekkende staat van dienst, tijd wordt om het wat rustiger aan te doen en op zijn oude dag meer tijd te maken voor zijn hechte gezin. Niets daarvan. Wiesel doceert nog steeds maatschappijleer aan de Universiteit van Boston, geeft wereldwijd lezingen over het kwaad van de intolerantie en zet zich tot op het hoogste niveau in voor de strijd tegen menselijk onrecht. Zijn politieke activisme omspant de wereld, van Israël en het lot van Russische en Ethiopische Joden tot apartheid, de slachtoffers van genocide in voormalig Joegoslavië, tot de Koerden en de gruweldaden in Darfur. Hij strijdt onvermoeibaar voor de wereldvrede. Hij is energiek, uitgesproken, zacht van stem, charmant, een beetje ijdel, zelfverklaard tegenstrijdig, en vol anekdotes waardoor elk publiek aan zijn lippen hangt. Zijn drukbezette medewerker stelt, voordat wij zijn heiligdom betreden, dat het gesprek precies een half uur mag duren. Wiesel is perfect gekleed in een zwart mohair kostuum, hij glimlacht, omklemt mijn hand met zijn beide handen, wijst op de bank en zegt met een glimlach: „Maak je geen zorgen over de lengte van het gesprek. Ik neem hier echt de tijd voor. Die telefonische vergadering moet maar even wachten.” En hij houdt zich aan zijn woord. We beginnen het gesprek met de controverse over de 4-meiherdenking in Nederland, en blikken terug op zijn goede vriend Ronald Reagan, die zijn grootste pr-blunder maakte door een bezoek te brengen aan de Duitse begraafplaats Bitburg.

In het algemeen ben ik geneigd de Wehrmacht de gruweldaden van de Holocaust minder aan te rekenen

Toen Helmuth Kohl Ronald Reagan in de val lokte met een bezoek aan de begraafplaats Bitburg, trok u stevig van leer tegen de president en de wereld. In Nederland woedt een debat over de vraag of ook gesneuvelde Duitse soldaten op 4 mei kunnen worden herdacht, en of de kinderen van Nederlandse nazi’s erbij horen. Hoe staat u daartegenover?
„Ik besef dat het misschien tegenstrijdig klinkt, maar ik zou de Nederlandse situatie beter moet bestuderen om de twee kampen in dit debat te begrijpen. In het algemeen ben ik geneigd de Wehrmacht en gewone soldaten de gruweldaden van de Holocaust minder aan te rekenen, hoewel zij veel orders uitvoerden. Ik ben in dit opzicht milder dan de meeste mensen. Maar zodra het over de SS gaat, ligt het geheel anders. Zij zijn de echte schuldigen. Ik was keihard over Reagans bezoek aan de begraafplaats Bitburg. Ik beschouwde hem als een zeer goede vriend, maar ik moest me tegen het bezoek uitspreken omdat daar ook 48 SS-officieren lagen. Bondskanselier Kohl had Reagan voor een bezoek aan Bitburg uitgenodigd om de gesneuvelde Amerikaanse soldaten te eren die er begraven zijn, en Reagan aanvaardde de uitnodiging zonder dat hij wist dat die SS-ers er ook lagen. Toevallig dineerden Reagan en ik samen op de avond voordat ik in 1985 de erepenning van het Amerikaanse Congres zou ontvangen. Tijdens het eten zei ik: ‘Meneer de president, ik heb een perfecte oplossing voor uw Bitburg- probleem. Als u mij morgen mijn onderscheiding hebt uitgereikt en ik heb mijn dankwoord uitgesproken, stapt u opnieuw het podium op en deelt de wereld mee dat u over dat bezoek van gedachten bent veranderd. Het nieuws van mijn onderscheiding wordt dan overschaduwd en bent u in één keer de held van al die mensen die tegen dat bezoek zijn. Ik ben erg op u gesteld, en zou het onprettig vinden om me tegen u uit te spreken, vooral in het openbaar.’ Ik vergeet zijn antwoord nooit. ‘Elie,’ zei hij, ‘dat zou ik dolgraag doen, maar mijn adviseurs zullen het niet toelaten.”
Het roept de vraag op of dit uit de koker kwam van Reagans toenmalige stafchef Donald Reagan, de controversiële man op de achtergrond met de bijnaam ‘de premier’, die later tot aftreden zou worden gedwongen omdat hij niet bij machte was de schade te beheersen die Reagan opliep door de onthullingen in het Iran-Contra-schandaal.
„Nee,” zegt Wiesel. „De man achter die vreselijke beslissing om naar Bitburg te gaan was Pat Buchanan. Hij verdedigde het besluit door te stellen dat afzeggen onbeschoft tegenover Kohl zou zijn, maar ook zei Buchanan dat ‘we niet de indruk mogen geven dat de president bezwijkt onder Joodse druk’.”
Buchanan, destijds hoofd van de afdeling communicatie van het Witte Huis, voormalig tekstschrijver van Richard Nixon en later een ultraconservatieve commentator en presidentskandidaat, heeft op het gebied van het antisemitisme een besmet verleden. Zo stelde hij dat het onmogelijk was geweest om in de gaskamer van Treblinka 850.000 Joden te vermoorden met behulp van dieseluitlaatgas, bekritiseerde de Amerikaanse regering voor haar spijtbetuiging over het verlenen van bescherming na de oorlog aan Klaus Barbie en voerde een lobby tegen de uitlevering van oorlogsmisdadiger Karl Linnas aan Estland. De Anti-Defamation League noemde Buchanan een ‘schaamteloze racist’. In een interview met ABC News in 1992 noemde Buchanan Wiesels beschuldiging in de Bitburg-controverse een verzinsel: ‘Ik heb dat nooit gezegd en Wiesel was niet bij de bespreking. Die vond drie weken voor het bezoek aan Bitburg plaats. Als ik zo’n uitspraak had gedaan, zou die binnen een paar uur al het nieuws hebben gehaald.’

U speelde een sleutelrol in de oprichting van het Amerikaanse Holocaust Museum. Dat is nu het best bezochte museum in Amerika, met twee miljoen bezoekers per jaar. Hoe ging het in zijn werk?
„Ik werd in 1978 uitgenodigd door president Jimmy Carter, die vond dat het tijd werd om de slachtoffers van de Holocaust te eren. Hij wilde een gedenkteken in de National Mall in Washington. Ik zei: ‘Meneer de president, wij Joden geloven niet zo in gedenktekens en beelden. Wat we zouden moeten doen is het creëren van een plek voor educatieve doeleinden, ergens waar de mensen archieven
kunnen bestuderen, en waar lezingen en cursussen worden gehouden. Dat is iets waar we ons voor moeten inzetten, zodat we lessen kunnen trekken uit de gruweldaden in de Tweede Wereldoorlog.’ Ik werd voorzitter van de presidentiële Commissie voor de Holocaust. Het museum werd op 22 april 1993 in aanwezigheid van president Clinton geopend. Het was een van de hoogtepunten van mijn leven. Zesendertig staatshoofden en regeringsleiders kwamen naar de opening en een paar dagen later was de Dalai Lama de eerste officiële bezoeker.
„Ik herinner me dat ik de hele nacht doorwerkte aan mijn toespraak, maar op de dag van de opening viel de regen met bakken uit de hemel. Alle velletjes waarop mijn speech stond waren totaal doorweekt en onleesbaar, en dus moest ik improviseren. Het kwam uit mijn hart en leek helemaal niet op wat ik had opgeschreven. Als ik erop terugkijk, moet ik toegeven dat ik erg naïef was. Ik had de hoop dat dit museum, dat voor velen van ons het belangrijkste wapenfeit uit ons leven is, met alle getuigenissen van de overlevenden, zo’n indruk zouden maken dat het een middel zou zijn tegen de haat in de wereld. Wij zijn er niet in geslaagd; het was onrealistisch, en dat is erg treurig. Sterker nog, we zien alleen maar meer haat en intolerantie en dat is een van mijn bittere teleurstellingen.

Ik had de hoop dat dit museum zo’n indruk zou maken dat het een middel zou zijn tegen de haat in de wereld

„Daar staat tegenover dat er nog nooit zo veel studies zijn uitgekomen, boeken zijn verschrenen en films zijn geproduceerd over de Holocaust als de laatste tijd. De meeste grote universiteiten bieden het onderwerp als vakgebied. Dat is een enorm succes. We moeten elke denkbare moeite doen om steeds meer mensen te bereiken. Ik ben de Verenigde Staten eeuwig dankbaar. Ik houd van dit land en niet alleen omdat ze me toelieten en me het staatsburgerschap verleenden toen ik in 1955 als stateloze vluchteling aankwam. Sinds het einde van de oorlog had ik in Frankrijk gewoond, maar daar weigerden ze me te naturaliseren. Maar ook omdat, ondanks dat de Holocaust niet op Amerikaanse bodem plaatsvond, de Amerikanen juist ter nagedachtenis daaraan het meest indrukwekkende bouwwerk in de hoofdstad hebben staan, namelijk het Holocaustmuseum. De Amerikanen zijn de morele overwinnaars en, als je alles overziet, het goede en barmhartige volk.”

Wat vindt u van de huidige groei van neonazigroeperingen en het antisemitisme in Duitsland? Er wordt wel gezegd dat Europeanen – meer dan Amerikanen –vrezen voor het islamitische streven naar een op de sharia gebaseerd kalifaat. Geert Wilders heeft gewaarschuwd voor een ‘tsunami van moslims die onze kant op komen’. Deelt u deze vrees en visie?
„Ik heb in ieder geval geen conflict met het Duitsland van vandaag. Ik denk wel dat haatgroepen ernstige schade kunnen veroorzaken. Maar het is even gevaarlijk om een bepaalde groep apart te zetten. Het antisemitisme uit de Tweede Wereldoorlog was, hoewel zij werden aangemoedigd door zeer intelligente mensen, ronduit achterlijk. Na alles wat we hebben geleerd, is het vandaag nog even stompzinnig, net als haat tegen moslims of welke andere godsdienst dan ook. Voor mij als Jood is antisemitisme een onderdeel van haat, en haat moeten we veroordelen. Maar veroordeling betekent geen wraak; ik geloof niet in wraak. Het is feitelijk een voortdurende strijd, een kwestie van steeds verder terugdringen. We leven in een beschaafde maatschappij en ik troost me met de gedachte dat radicaal extremisme zal worden verworpen door een meerderheid van goede mensen die niet zullen toelaten dat fanatisme ons vernietigt. Mensen als Wilders, hoe populistisch ook, halen nooit een meerderheid. Maar het eist moed om haat te veroordelen en we zitten te springen om meer moed. En we hebben hoop nodig, want zonder hoop zou er geen cultuur zijn en geen beschaving en geen leven.”

U hebt gezegd dat u, na uw ervaringen in de Tweede Wereldoorlog, niet meer in staat bent geweest om helemaal gelukkig te zijn. Verdringt het hebben van een gezin, en een zoon (en dus de notie van continuïteit) niet het verdriet? Zegt het jodendom niet dat het vieren belangrijker is dan het treuren?
„Dat heb ik inderdaad gezegd. Elke dag is er een moment van verdriet. Misschien is dat omdat de geschiedenis van ons lijden zo extreem is geweest dat het je verdrietig maakt als je tot je door laat dringen was er is gebeurd, zelfs nu nog. De beste omschrijving komt van Hannah Ahrend toen ze zei dat van alle ziektes die in de 20e eeuw zijn genezen, antisemitisme de enige is die overleefde.
„Ik besef dat ik hier in Amerika een bevoorrecht mens ben. Ik ben bevriend geweest met zes presidenten en ik heb een ongelofelijk leven gehad. Ik heb nooit ergens om gevraagd. Maar de enige momenten waarop ik echt gelukkig ben, beleef ik samen met mijn gezin. Dan is het alsof het kwaad van de wereld even is verdwenen. Als Jood, als je religieus bent, herhaal je elke dag de dertien geloofsartikelen van Maimonides: ik geloof, ik geloof, ik geloof. En terwijl de wanhoop een voortdurend gevecht levert met de hoop, gok ik op de hoop. Ik hoop dat ik niet de allerlaatste overlevende zal zijn, want dat zou een afschuwelijk zware last op mijn schouders leggen.”

 

David Hammelburg interviewde Elie Wiesel, lees het hele stuk in NIW 30

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *