Vijftien jaar geleden overleed de nestor van de haute couture in Nederland. Max Heymans was een voorvechter van vrijheid: op het gebied van mode en homoseksualiteit.
Auteur: Frank Kromer
Foto: Persoonlijk archief van John Kooijmans
In de onheilsnacht van 20 augustus 1997 slaapt Max Heymans op de bovenste etage van zijn huis annex atelier/ salon aan de Nicolaas Witsenstraat in Amsterdam. Het elektrische kacheltje, dat in zijn slaapkamer staat, vliegt door kortsluiting in brand.
Max heeft niks door. Als hij wakker wordt, weet hij zichzelf ternauwernood uit bed te krijgen. Hij kruipt door de kamer en glijdt al zittend de trap af. De rook van verbande stoffen is intens en maakt alles wazig. Hij wordt opgenomen in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Een maand later is hij dood. De giftige stoffen die hij heeft ingeademd, hebben zijn longen plastic gemaakt. Hij overlijdt op 79- jarige leeftijd aan de gevolgen van rookvergiftiging.
Moeders kledingkast
Max komt op 7 september 1918 ter wereld als zoon van Maurits Heijmans en Jans Catharina Dormits. Hij groeit op in – zoals hij dat noemde – ‘een prettig Joods milieu’. Zijn vader was een nuchtere zakenman die handelde in zijde en andere stoffen, terwijl de voornaamste taak van moeder de verzorging van Max was. Later vervangt hij zelf de ij in zijn achternaam door een y. Al op vroege leeftijd openbaart zich Max’ voorliefde voor mode. Elk weekend verkleedt hij zich met spullen die zich in zijn ouderlijk huis bevinden: kleding van zijn moeder, beddenlakens, hoeden, gordijnen en sieraden. „Mijn vader voelde al dat er iets vrouwelijks in mij zat en dat beviel hem niet. Hij vond het maar niets dat zijn zoontje ’s zondagsochtends als een mannequin door het huis liep,” schrijft Heymans in zijn autobiografie KNAL uit 1966.
Naast verkleden, begint hij ook met het maken van creaties. Met een schaar in de hand, graaft hij door moeders kledingkast en verknipt hij alles wat los en vast zit. Ook de modewinkels in Arnhem leren de jonge Max kennen. Op zijn dertiende mag hij al drie zaken etaleren, waaronder Gerzon. In 1933 overlijdt Maurits Heijmans. Max wil de stoffenzaak van zijn vader niet overnemen en het gezin verhuist daarop naar Amsterdam. In de hoofdstad proberen zij het leven weer op te pakken.
Voor Max was zijn moeder de meest geliefde persoon in zijn leven. Zij komt om in Bergen Belsen. Hij haalde haar vaak aan in gesprekken en zijn werkmotto had hij van haar geleend: ‘Iedereen leeft van kopiëren en imiteren. Daarom is altijd alles precies zo, maar héél anders.’ Een andere anekdote die Max graag over zijn moeder aanhaalde, was het verhaal dat zij voor de eerste keer naar de mikwe in Amsterdam ging. Met een koffertje en een handdoek in de hand ging ze naar de Jacob Obrechtstraat. Daar aangekomen, liep ze de trappen op en kwam een pastoor tegen: „Mevrouw, wat komt u hier doen?” Ze liep zo de kerk binnen zonder dat ze het door had; ze dacht dat het de Jacob Obrechtsjoel was.
In Amsterdam ontpopt Max zich als hoedenmaker en opent een salon aan de Munt. Eind jaren 30 levert hij werk aan gerenommeerde modehuizen zoals Maison de Bonneterie en Nieuw Engeland. Bovendien werkt hij als etaleur bij het Joodse warenhuis Hirsch & Cie.
„In 1940 zag ik dat twee jongens van de Joodse roeivereniging Poseidon die aan de overkant van de Amstel verrukkelijk uit hun bootje stapten, door twee mannen van de SD werden opgepakt. Het was de eerste razzia in Amsterdam, begin juni. Ze zijn nooit meer teruggekomen. En omdat ik ook een Joodse jongen was en bovendien een met een behoorlijke neus – ik heb hem nu laten opereren – besloot ik om onmiddellijk onder te duiken,” schrijft Heymans. Gedurende de oorlog zwerft hij van adres naar adres, maar hij blijft hoeden maken. Zijn geliefde, Joop Knoppers, levert hem materialen en verkoopt de creaties aan modezaken.
Zijn moeder duikt niet onder en denkt met een Ausweis de oorlog te kunnen doorkomen. Via Westerbork, komt zij terecht in Bergen-Belsen waar zij vlak voor de Amerikaanse bevrijding sterft.
De vlucht naar succes
Op 30 augustus 1945 geeft Max zijn eerste show in het Onyx-restaurant van het American hotel. Omdat materiaal schaars is, dragen de mannequins creaties die gemaakt zijnvan de overgebleven kleding van Heymans’ moeder. Het verlies van zijn moeder is voor Max moeilijk te verwerken. Om toch de band levend te houden, onderhoudt hij goed contact met Joodse vriendinnen van zijn moeder. „Als ik naar een modeshow van Max ging, stelde hij mij altijd voor als misjpoge – het Jiddisje woord voor familie. Zo voelde hij dat ook. Hij was zeer gesteld op mijn schoonmoeder die een goede vriendin was van zijn moeder,” vertelt Frieda Menco bij wie Max vaak Pesach vierde.
„Nadat hij een keer met architect Benno Premsela Pesach bij ons had gevierd, vroeg ik aan hem of hij een kledingontwerp kon maken; ik had namelijk nog wat stof liggen. Dat kon hij wel. Drie weken later kreeg ik het ontwerp, plus een rekening van honderden guldens. Ik vond dat niet kunnen. Daarop heb ik een chique rekening in het Frans gemaakt van het Pesachmaal waarbij ik zorgde dat het bedrag hoger was dan het zijne. Toen was het opgelost,” vertelt Menco lachend.
Gedurende de jaren 50 en 60 neemt Heymans modeland mee aan zijn hand. Met zijn ontwerpen die vaak gestoeld waren op creaties van het modehuis Chanel – vandaar zijn motto ‘bijna hetzelfde maar dan anders’ – verovert hij Nederland. Van actrices tot rijke dames van stand: iedereen loopt weg met het werk van Max. Ook zijn geaardheid uit hij in meer extravagante vormen. Max is geregeld in de binnenstad van Amsterdam te vinden in zijn eigen jurken. Verkleed als vrouw struint hij de etablissementen af op zoek naar mooie mannen. Vooral breedgeschouderde mannen – type bootwerker – kunnen hem bekoren.
Hirsch & Cie
Alhoewel Max een succesvol modeontwerper is, heeft hij vaak geen cent op zak. Hij geeft meer geld uit dan hij verdient: aan stoffen en aan zijn vriendjes. „Iedereen die meent in Holland rijk te kunnen worden met haute couture moet ik teleurstellen. Een gewone ambtenaar bij de belastingen verdient meer dan ik. Ik vind het zalig om haute couture te maken, maar de kosten zijn schrikbarend hoog en elke winst verdwijnt weer in nieuwe collecties. Het is de enige manier om twee shows per jaar te geven. En om dat te realiseren is mijn privéleven helemaal niet zo’n haute-couturefestijn. Het overkomt me ook nu nog dikwijls dat ik geen geld heb,” schrijft Heymans in KNAL.
Nadat meerdere rijke vrienden hem uit de brand hebben geholpen, besluit hij in 1960 een couturesalon te openen in het warenhuis Hirsch & Cie. Hij is verzekerd van een vast salaris en ontvangt de helft van de winst op de verkoop van zijn ontwerpen. De succesvolle samenwerking duurt nog geen twee jaar. De traditionele eigenaren René en Rob Kahn worden stapelgek van de excentrieke Heymans. Max doet niet aan stiptheid en aan budgetten heeft hij maling: hij is een bohemien.
De jaren na zijn vertrek bij Hirsch & Cie bouwt Heymans zijn mode-imperium verder uit. Hij koopt een pand aan de Nicolaas Witsenstraat waar hij gaat wonen en werken. Zijn kledingontwerpen worden steeds beroemder. In 1985 krijgt hij de Emmy van Leersumprijs voor modevormgeving en drie jaar later wordt hij tot Ridder in de Orde van Oranje-Naussau benoemd. Financieel worden zijn dagen steeds belabberder.
Promovenda Maaike Feitsma is gespecialiseerd in Max Heymans: „Talrijk zijn de verhalen van personeel en leveranciers die niet betaald worden: van vaste klanten die voor de show worden opgebeld om een voorschot los te peuteren; coupeuses die, wanneer de klanten komen, al in de salon staan te wachten op hun geld; mannequins die weigeren te beginnen met de show voordat ze betaald zijn en deurwaarders die voor de deur staan. Veel van zijn goede krachten wilden niet meer voor hem werken, omdat hij zo slecht betaalde.”
De laatste jaren
Max mag dan geen geld hebben, hij is wel elke dag in het café Hoppe aan het Spui in Amsterdam te vinden. Achter in het café houdt Heymans audiëntie en drinkt hij bier. De Joodse tekenaar Winston Citroen komt hem daar geregeld tegen: „Er was eens een rijke vrouw die hem naar Amerika wilde brengen, maar dat vond hij niks; hij kon Hoppe niet missen.”
„De laatste tien jaar ging het lichamelijk steeds slechter met Max. Hij zag slecht, vergat veel dingen en kreeg in 1993 een beroerte. Hij zat weleens in zijn bekende hoekje en dan viel hij opeens weg. Hij moest zijn bier ook met twee handen vasthouden, anders viel alles naast het glas. Ik ging later vaak met hem mee naar het ziekenhuis voor controles,” vertelt Citroen terwijl hij aan zijn biertje nipt in Café Americain. „Maar hij was soms ook scherp. Ik nam weleens mijn Joodse oma mee naar Hoppe en dan zaten ze een hele tijd te kletsen over de oorlog en mode.”
Ook al gaat zijn gezondheid snel achteruit, Max blijft ontwerpen: Ook geeft hij tot 1995 shows in zijn salon en in restaurant Le Garage van Joop Braakhekke. Het is onder andere dezelfde Joop Braakhekke die tijdens de laatste levensjaren van Max ervoor zorgt dat hij goed verzorgd wordt. Elke avond laat hij een bordje eten naar het huis van Max sturen, zodat de nestor van de haute-couture toch genoeg voedingsstoffen binnenkrijgt.
Muiderberg
„Toen Max overleed, had hij geen cent te makken,” vertelt Joëtta Honnebier die hem de laatste vijftien jaar had bijgestaan. „Laat staan dat hij ooit geld aan de Joodse gemeenschap in Nederland had gegeven. Samen met de familie Mouwes ben ik toen naar het bestuur gegaan om te kijken of we Max op Muiderberg konden laten begraven. Max was toch een Joodse zoon die veel voor Nederland had betekend. Na een dag van overleg in de synagoge in Buitenveldert, was de uitkomst dat Max gratis begraven mocht worden. Een paar maanden later hebben we een speciale veiling van de spullen en jurken van Max opgezet. Bij galerie Donkersloot in de P.C. Hooftstraat hebben we toen zo veel mogelijk geld proberen op te halen. Met dat geld konden we eindelijk de matseva [grafsteen] aanschaffen,” vertelt Honnebier terwijl ze rustig een sigaret rookt aan haar eettafel in haar huis in Oud-Zuid. Op 22 september 1997 – twee dagen na zijn dood – verzamelde een klein gezelschap van vrienden en kennissen zich op de begraafplaats Muiderberg om de laatste eer aan hun vriend te bewijzen. Op die asgrauwe dag strooiden sommige aanwezigen een handje zand over de kist van de excentriekeling die haute couture in Nederland op de kaart heeft gezet. Hij was, zoals hij dat noemde, ‘afgetuft’.