Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Achtergrond

Ontwaakt, verworpenen der aarde

Het is met de recente ontwikkelingen rond het antisemitisme onder Britse, Franse en Spaanse socialisten nauwelijks voor te stellen, maar ooit beheersten linkse ideologieën het streven naar een Joodse staat. Deel 3 van deze serie gaat over een kleine grote man uit het Poolse Plonsk, die misschien wel als de grootste zionist moet worden beschouwd.

Bart Schut 21 oktober 2021, 16:00
Ontwaakt, verworpenen der aarde

Dit artikel verscheen eerder in NIW 10 – 5780 / 2019


Onder de op 15 mei 1948 getekende onafhankelijkheidsverklaring van de staat Israël staan 37 handtekeningen, een voor elk lid van de Moëtzet HaAm. Deze ‘raad van het volk’ was het parlement van de jisjoev, de Joodse gemeenschap in het Britse mandaatgebied Palestina voordat het Israël werd. De 37 ondertekenaars vormden een realistische afspiegeling van de politieke verhoudingen in de nieuw te vormen staat, ook al waren slechts twee van hen vrouwen: de latere premier Golda Meir en Rachel Cohen-Kagan, voorzitter van de WIZO. De helft van de ondertekenaars was socialist.

Dit toont de aantrekkingskracht die het socialisme uitoefende op de zionisten van voor 1948, en tot lang erna. Het is nauwelijks nog voorstelbaar, nu de huidige linkse Israëlische partijen HaAvoda en Meretz moeten knokken om samen nog dubbele cijfers in de Knesset te halen, maar marxisten, socialisten en sociaaldemocraten domineerden decennialang het zionisme en de Israëlische politiek. Twee namen worden steevast genoemd als de vraag luidt zonder wie de stichting van de staat Israël ondenkbaar was geweest: de socialistische pragmaticus David Ben-Goerion en de man die de bal aan het rollen bracht, de onbetwiste vader van het zionisme, Theodor Herzl.

Maar is dat laatste wel helemaal terecht? Herzl zou ooit gezegd hebben dat hij zijn baanbrekende pamflet Der Judenstaat niet geschreven zou hebben als hij eerder het boek Rome en Jeruzalem van Moïse Hess had gelezen. Niet ten onrechte, er zijn weinig ideeën in Der Judenstaat te vinden die niet al door Hess geopperd waren. En dat 34 jaar eerder; toen Hess in 1862 Rome en Jeruzalem publiceerde, was Herzl amper een peuter. De grote zionistenleider was niet de enige die door Hess beïnvloed werd. Die andere belangrijke negentiende-eeuwse Joodse ideoloog, Karl Marx, was bevriend met de zes jaar oudere, in 1812 in Bonn geboren Hess; beiden werkten voor de radicale Rheinische Zeitung.

‘De jaloerse God van Israël’
Hess baseerde zijn ideeën op die van de Franse Revolutie, Hegel en Spinoza. Hij zou het socialisme aan Friedrich Engels – naast Marx en Lenin een van de communistische ‘grote drie’ – geïntroduceerd hebben. Maar Marx en Engels vonden Hess niet recht genoeg in de leer en begonnen hem te bespotten – eerst achter zijn rug, later openlijk. Waar Marx elke historische en politieke ontwikkeling in het licht van de klassenstrijd zag, begreep Hess het belang van nationalisme. Hij zag het gevaar van het oprukkende antisemitisme voor het jodendom in Europa (zoals Herzl decennia later zou doen) en begon te pleiten voor een Joods thuisland in de toen nog Ottomaanse provincie Palestina.

Marx ging een heel andere kant op. In zijn in 1844 gepubliceerde essay Zur Judenfrage (Over het Joodse vraagstuk) trekt hij van leer tegen het ‘egoïsme van de Jood’: “Wat is zijn wereldlijke God?” vraagt Marx zich af. “Geld. Geld is de jaloerse God van Israël.” Om nog een stap verder te gaan: “De Joden hebben zich geëmancipeerd in zoverre dat de christenen Joden zijn geworden. (…) De emancipatie van de Joden is de emancipatie van de mensheid van het jodendom.” Woorden die je eerder een eeuw later van nazi-propagandisten zou verwachten dan van de Joodse grondlegger van het communisme.

Moïse Hess zag de emancipatie van de Europese Joden in de context van het nationalisme. De Joden zouden nooit als volwaardig beschouwd worden zolang zij niet hun eigen staat hadden.

Binnen die staat moest de klassenstrijd voltooid worden. Dit betekende een breuk met het internationale socialisme die linkse zionisten decennialang zou verdelen. Natuurlijk was er in Hess’ overtuiging geen plaats voor de Joodse religie. Als overtuigd atheïst was hij van mening dat het zionistisch socialisme de rol van het geloof zou overnemen. Al vroeg had Hess een hekel aan religie gekregen: “In de Judengasse werd ik geboren en opgeleid. Tot mijn vijftiende jaar probeerde men de Talmoed bij mij erin te rammen.” Diezelfde Talmoed vervulde de jonge Moïse met ‘walging’, zijn religieuze leraren vond hij ‘onmensen’. Hess zou nooit zien hoe groot zijn invloed op Herzl en de zionisten later werd; hij stierf in 1875 in Parijs en werd op de Joodse begraafplaats in Keulen ter aarde besteld, hoewel hij in 1961 opnieuw begraven werd in Kvutzat Kinneret, aan de oever van het Meer van Tiberias.

‘Echte’ socialisten beschouwden het zionisme als een nationalistische bourgeois-ideologie

Noeste arbeid
Een andere invloedrijke vroege socialistische zionist was Aäron David Gordon, vooral bekend als A.D. Gordon. In 1856 geboren in Troyanov, tegenwoordig in het noorden van Oekraïne gelegen, maakte hij in 1904 alia. En hoe! Op 48-jarige leeftijd maakte hij er een punt van om met arbeid in de landbouw in zijn levensonderhoud te voorzien. Voor Gordon was het meer dan werk; hij geloofde dat het grote probleem van de Europese Joden was, dat zij geen connectie met land(bouw) hadden. Het bewerken van het land zou een nieuw soort krachtige Jood voortbrengen. De overeenkomsten met Max Nordaus Muskeljuden (zie NIW 6) liggen voor de hand.

A.D. Gordon

Gordon richtte Hapoël Hatsaïr op, een organisatie van zionisten die niet geloofden in de stichting van een Joodse staat via diplomatie aan de Europese hoven – het politieke zionisme van Herzl en Weizmann – maar via noeste arbeid in Palestina zelf. Gordon en gelijkgestemde denkers combineerden het praktische zionisme van de Chovevei Tsion (zie het eerste deel van deze serie in NIW 2) met socialistische denkbeelden. ‘A.D.’ zwoegde op de velden van de eerste nederzettingen: Risjon LeZion, Petach Tikva en uiteindelijk in de eerste kibboets, Degania, waar hij in 1922 aan keelkanker overleed.

Het is vrijwel onmogelijk de stamboom van het Joodse zionisme, vooral die binnen de jisjoev van voor de Tweede Wereldoorlog, te volgen. De kluwen van afsplitsingen, fusies en nieuwe afsplitsingen onder de Joods-socialistische organisaties is nauwelijks te ontwarren, maar ruwweg kun je van drie stromingen spreken: een nationalistisch sociaaldemocratische, een meer klassiek socialistische en een op Moskou gerichte communistische. De erfgenamen van deze drie zijn nu nog te vinden in de Knesset: de pragmatische Avoda, de meer links-idealistische Meretz en de communistische partij die onderdeel is van het Arabisch gedomineerde Hadash (op haar beurt deel van de Verenigde Lijst).

Arbeiders van Zion
De basis van al deze bewegingen lag in het Russische keizerrijk, om preciezer te zijn in Vilnius, tegenwoordig de hoofdstad van Litouwen. Daar werd in 1897 de Algemene Joodse Arbeidsbond, kortweg de Bund opgericht, een seculiere socialistische beweging die pretendeerde alle Joodse arbeiders in het rijk van de tsaren te vertegenwoordigen. Dat ging al snel mis. In 1901 wees de Bund het zionisme van de hand – ‘echte’ socialisten beschouwden het als een nationalistische bourgeois-ideologie – en een deel van de beweging scheidde zich af onder de naam Poale Zion (arbeiders van Zion). Zij hingen de gedachte aan dat socialisme wel degelijk binnen één land te verwezenlijken was, een idee dat door Nachum Syrkin in de jaren negentig van de negentiende eeuw was verdedigd.

Moïse Hess, portret door G.A. Koettgen, ca. 1846
Foto: Vera de Kok

Net als Hess zag Syrkin het socialisme als vervanger van het Joodse geloof en het zionisme als nieuw bindmiddel voor de Joodse gemeenschap. In 1898 schreef Syrkin in zijn Het Joodse vraagstuk en de Joodse socialistische staat dat het zionisme zelfs ‘verheven kan worden tot de status van religie’. Dit was een jaar nadat hij de socialistische delegatie bij het Eerste Zionistische Congres had geleid. De in Wit-Rusland geboren Syrkin sloot zich in 1909 bij de Poale Zion in Amerika aan. Hij besloot het land van zijn zelfgekozen ballingschap te verlaten om alia te maken, maar stierf daarvoor, in 1924, in New York aan een hartaanval.

Een andere leider van de Poale Zion was Ber Borochov, met wie Syrkin – hoe kan het ook anders – bitter van mening verschilde. Borochov wilde klassenstrijd in Palestina, waar Joodse en Arabische arbeiders hand in hand zouden strijden voor de socialistische heilstaat. Maar ook hij moest uiteindelijk toegeven dat samenwerking met de Arabieren onmogelijk was – culturele en nationale verschillen bleken aan beide zijden zwaarder te wegen dan de gedeelde belangen van de arbeidersklasse. Borochov keerde in 1917 terug naar Rusland om zich aan de zijde van de revolutie te scharen, maar stierf al snel in Kiev aan een longontsteking. Voor internationale solidariteit was weinig ruimte in Palestina, evenmin als voor het pacifisme van A.D. Gordon. De jisjoev had een pragmatisch-linkse leider nodig, eentje die niet terugschrok voor een flinke dosis Joods nationalisme en niet bang was zijn handen vuil te maken aan wapengeweld, mocht dit nodig blijken.

Verkeerd gegokt
Deze leider werd gevonden in de gelederen van Poale Zion. David Grün werd op 16 oktober 1886 geboren in Plonsk, tegenwoordig in Polen maar toen in het Russische keizerrijk. David kreeg het zionisme met de kasjalepel ingegoten, zijn vader Avigdor was een leider van de Chovevee Tsion Als student werd hij in 1905 lid van Poale Zion, een jaar later ging hij op alia. In 1912 trok hij naar Istanboel om daar samen met mede-Poalelid Yitzhak Ben-Zvi, de latere president van Israël, rechten te studeren. Twee jaar daarvoor had hij, zoals zoveel nieuwe leden van jisjoev, zijn naam veranderd. Daarbij toonde hij al geen pacifist te zijn, want hij noemde zich naar een van de leiders van de Joodse opstand tegen de Romeinen in het jaar 66: Jozef Ben-Goerion. Gescheiden door bijna twee millennia zouden beide Ben-Goerions een onafhankelijke Joodse regering leiden.

David Ben-Goerion in het uniform van het Joodse Legioen

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Ben-Goerion, opnieuw samen met Ben-Zvi, door de Turkse autoriteiten verbannen uit Palestina, ondanks zijn aanvankelijke pro-Ottomaanse opstelling. In ballingschap in New York ontmoette hij Paula Munweis, met wie hij in 1917 trouwde. Met de bekendmaking van de Balfourverklaring in datzelfde jaar besefte Ben-Goerion verkeerd gegokt te hebben en koos de kant van de Britten. In 1918 meldde hij zich vrijwillig bij het Joodse Legioen om in Britse dienst tegen de Turken te vechten. Dat deed hij als soldaat van het 38e bataljon Koninklijke Fuseliers.

Na de dood van Ber Borochov viel Poale Zion uit elkaar. David Ben-Goerion zag als realist weinig in dromen van een wereldrevolutie – hij was meer zionist dan klassenstrijder en geloofde niet in solidariteit tussen Joodse en Arabische arbeiders. In 1919 verklaarde hij: “Iedereen ziet een probleem in de kwestie van de relaties tussen Arabieren en Joden. Maar niet iedereen ziet dat er geen oplossing is voor deze kwestie. Geen oplossing! Er is een kloof en niemand kan die overbruggen. Wij, als een natie, willen dat dit land van ons is; de Arabieren, als een natie, willen dat het van hen is.” Het lijdt geen twijfel dat Ben-Goerion toen al besefte dat het op vechten aan zou komen. En dat hij daartoe volledig bereid was. Al voor de oorlog was hij in Galilea lid geworden van een gewapende militie die de kibboetsen verdedigde tegen aanvallen van Arabieren.

Voor de verlossing van het volk en de mens’, Histadroet-affiche, 1949

Hamer en sikkel
Ben-Goerion leidde vanaf 1919 de meer gematigde tak van Poale Zion, Achdoet HaAvoda (‘eenheid van de arbeid’) en in 1920 was hij instrumenteel bij de totstandkoming van de Histadroet. Deze vakbeweging was voor en na de onafhankelijkheid van Israël de organisatie die het land economisch volledig beheerste – en volgens critici in een wurggreep hield. Van 1921 tot 1935 was Ben-Goerion secretaris-generaal. Onder zijn leiding groeide de Histadroet uit tot een vakbond die driekwart van alle Joodse werknemers in het Britse Mandaatgebied Palestina vertegenwoordigde. Economisch bewoog er binnen de jisjoev niets zonder Histadroets instemming of deelname. De vakbeweging werd zelf eigenaar van talloze bedrijven en was een tijdlang zelfs de grootste werkgever van het land.

In 1930 fuseerde Ben-Goerions Achdoet HaAvoda met het door A.D. Gordon opgerichte Hapoël Hatsaïr om samen de Mifleget Poale Eretz Jisraël (Arbeiderspartij voor het Land Israël), kortweg MAPAI, te vormen. Dit zou de dominante kracht in de (pre-)Israëlische politiek zijn tot de partij in 1968 opging in HaAvoda (‘de arbeid’). Natuurlijk werd David Ben-Goerion partijleider – een positie die hij afgezien van een korte onderbreking in het midden van de jaren vijftig tot aan 1963 zou behouden. Het logo van MAPAI deed verdacht veel aan een rode hamer en sikkel denken, maar in werkelijkheid was de partij meer centralistisch dan revolutionair en meer nationalistisch-zionistisch dan socialistisch. Als leider van de almachtige vakbeweging en de belangrijkste politieke stroming kon niemand Ben-Goerion naar de kroon steken als leider van de jisjoev. Al gauw gedroeg hij zich meer als staatshoofd en regeringsleider dan als vakbondsman of partijleider, waarbij het belang van de stichting van een Joodse staat het steevast won van politieke ideologie.

Poster van de vakbeweging Histadroet, 1948

Links van MAPAI opereerden de meer radicale jongeren van Hasjomeer Hatsaïr (‘de jonge garde’) en de kibboetsniks van de nationale Kibbutz Artzi-beweging. Deze organisaties leverden de rekruten van de in 1920 opgerichte Hagana (‘de verdediging’), de aan de socialisten gelieerde militie van de jisjoev en voorloper van de in 1948 opgerichte IDF, en haar elite-eenheid, de Palmach (een acroniem van Ploegot Machats: ‘stormtroepen’). Ben-Goerion besefte dat hij de jonge heethoofden hard nodig zou hebben wanneer de onvermijdelijke oorlog met de Arabieren eenmaal begon, dus hield hij de relaties op peil. Maar een groot liefhebber van tegenspraak, laat staan tegenstand, was hij niet, zoals blijkt uit zijn vervanging van bijna de gehele Haganatop in 1948 en het ontbinden van de Palmach als zelfstandige eenheid in datzelfde jaar. Alle neuzen moesten dezelfde richting op, wat Ben-Goerions richting betekende.

Ben-Goerion was niet gemakkelijk, niet vriendelijk en al zeker niet vrolijk, maar hij was precies wat de jisjoev nodig had

Underdog David Ben-Goerion was niet gemakkelijk, niet vriendelijk en al zeker niet vrolijk, maar hij was precies wat de jisjoev nodig had. Een man met visie, een ijzeren wil en desondanks met het pragmatisme dat een underdog – en dat waren de zionisten in Palestina gezien hun internationaal-politieke, demografische en militaire positie – nodig heeft om zijn doel te bereiken. Ben-Goerion was steeds bereid knopen door te hakken, ook als deze lijnrecht leken in te gaan tegen zijn eigen ideeën. Een voorbeeld dat tot de dag van vandaag voor grote problemen binnen Israël zorgt, was de vrijstelling van militaire dienst voor jesjieve-studenten. Dat Ben-Goerion direct na de stichting van de Joodse staat toegaf aan de toen nog piepkleine ultraorthodoxe gemeenschap in Israël, is een nauwelijks voorstelbare breuk met de fel-antireligieuze houding van zijn illustere voorgangers als socialistisch-zionisten: Hess, Gordon, Syrkin of Borochov.

Ben-Goerion hakte de knoop gewoon door, hij kon immers niet al zijn gevechten winnen. Dat zeventig jaar later nog steeds regeringen over de kwestie zouden vallen, zal hij niet vermoed hebben, maar anders dan zijn voorlopers begreep hij dat er zonder Joodse religie geen jodendom was. Het maakte David Ben-Goerion een uniek politicus: altijd het oog op het uiteindelijke doelwit en bereid tot het sluiten van verregaande compromissen. Uniek, zeker binnen de Joodse politieke traditie, die – zoals hij zich beklaagde – ‘rijk was aan profeten, maar niet genoeg staatsmannen’ had.

Die compromisbereidheid bleek uit zijn opstelling tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Britse koloniale overheerser had net de Balfourverklaring aan zijn laars gelapt met het White Paper van 1939, waarin de Joden niet langer een eigen staat maar slechts autonomie in de vorm van een ‘Joods thuis’ binnen een Arabische republiek toebedeeld kregen. Ondanks deze enorme teleurstelling, dit Britse verraad in de ogen van de jisjoev, koos Ben-Goerion de kant van de geallieerden: “Wij zullen de oorlog voeren alsof er geen White Paper is, en de White Paper bestrijden alsof er geen oorlog is.” Dit pragmatisme evenaarde hij in 1947 door in te stemmen met het VN-verdelingsplan voor Palestina, ondanks het feit dat de Joden veel minder land toebedeeld kregen dan waarop zij gehoopt hadden – en hun in een eerder stadium was toegezegd. Maar Ben-Goerion – steeds de gehaaide pragmaticus – deed dit in de comfortabele zekerheid dat de Arabieren het plan van de hand zouden wijzen, wat hem en de jisjoev in de ogen van de internationale gemeenschap tot de gematigde partij maakte.

1 Mei-parade in Tel Aviv, 1946
Foto: Zoltan Kluger

Overvleugeld
Dat dit precies was wat de Joden zolang nodig gehad hadden, bleek toen Ben-Goerion op 15 mei 1948 in Tel Aviv de Onafhankelijkheidsverklaring voorlas en deze even later als een van de 37 leden van de Moëtzet HaAm ondertekende. Uiteindelijk bleek hij de perfecte zionist, de ‘vader’ van de Joodse staat – waar Herzl de ‘ziener’ was geweest – die de belangrijkste stromingen in zich verenigde: politiek, praktisch, synthetisch en socialistisch zionisme. Hij zal voor eeuwig zo herinnerd worden, de onwrikbare pragmaticus, de socialistische zionist die uiteindelijk met zijn realisme het zionisme voor het socialisme plaatste. Daar was het ook de tijd voor, het doel was bereikt. Voor hardlinkse revolutionaire dromen was het te laat, Israël was een feit en moest bestuurd worden.

De vroege Oost-Europese Joodse socialisten die níét voor het zionisme kozen, zijn vandaag de dag in twee categorieën te delen. Geen van beide is bijzonder aanlokkelijk. Ze zijn overvleugeld en vergeten of worden beschouwd als de uitdragers van een op zijn best achterhaalde ideologie en op zijn kwaadst misdadig anachronisme. Dat laatste is ook het geval bij Marx; geen zinnig mens tooit zich vandaag de dag nog vrijwillig met de naar hem genoemde politieke filosofie. Het kan nog erger, talloze Joods-Russische socialisten en communisten van het eerste uur werden door hun eigen revolutie opgegeten en vonden de dood in Stalins Goelagarchipel. Of kwamen erachter dat zij nergens op aarde veilig waren. De beroemdste onder hen, Leon Trotski (eigenlijk: Lev Bronstein), werd in Mexico-Stad met een bijl afgeslacht door een van Stalins agenten. De Bund ging in 1920 op in de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en is lang geleden al vergeten.

Is het communisme op de mesthoop van de geschiedenis beland en vecht het socialisme voor zijn bestaan door zich voortdurend opnieuw uit te vinden, het zionisme is springlevend in een moderne, levende democratie. Vergelijk dat eens met de kunstmatige beademing waar de laatste uitwassen van het mislukte socialistische experiment – denk aan Venezuela, Cuba of Noord-Korea – al jaren of zelfs decennia aan liggen. Marx mag Moïse Hess tijdens zijn leven belachelijk gemaakt hebben, de geschiedenis heeft de rollen van deze twee vroege socialistische denkers volledig omgedraaid.

Dit is het derde deel van de serie Vaders van het zionisme. Lees hier deel vier.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *