Onlangs stuitte ik op een onderzoek van Dove, u weet wel, van de zeep en de shampoo. Omdat hun corebusiness te maken heeft met uiterlijke schoonheid hadden ze onderzocht hoe mensen tegen zichzelf aankijken.
Door Binyomin Jacobs, Opperrabbijn
Achter een scherm zat een persoon A, die moest vertellen hoe hij eruitzag. Aan de hand van die beschrijving ging een tekenaar, aan de andere kant van het scherm, aan de slag. Daarna nam een tweede persoon plaats achter het scherm, naast A, en beschreef aan dezelfde tekenaar hoe hij A zag. Daarna moest B zichzelf beschrijven en gaf persoon C aan hoe B er in zijn optiek uitzag en zo voort. Na enige dagen hing er een hele collectie portretten die het resultaat waren van het eigen inzicht van A, B, C enz., en daarnaast een even grote collectie van hoe anderen tegen hen aankeken. Opvallend was dat bijna alle deelnemers er knapper uitzagen op de portretten die gemaakt waren aan de hand van de woorden van de ander, dan op de portretten die het resultaat waren van hun eigen beschrijving.
Een interessant fenomeen: mensen zien zichzelf kennelijk minder mooi dan ze zijn
Een interessant fenomeen: mensen zien zichzelf kennelijk minder mooi dan ze zijn. Nu ken ik ook genoeg mensen die van zichzelf een veel te hoge dunk hebben en lijden aan chronische zelfoverschatting, maar misschien is dat slechts uiterlijk vertoon om hun tekortkomingen, die ze wel degelijk zien, te verbergen. Wat de verklaring ook moge zijn, mensen hebben vaak eigenschappen waar ze zich niet bewust van zijn. ‘Wie ben ik’, hoor ik mensen vaak zeggen als ze worden benaderd voor een bepaalde vrijwilligerstaak. Ze geloven vaak echt niet dat ze het kunnen.
Slotgebed
Aan het eind van Jom Kipoer, de Grote Verzoendag, is de sjoel helemaal vol. Hoewel er helaas altijd Joden zijn die je zelfs op Jom Kipoer niet ziet, is een beetje betrokken Jood aan het begin en zeker aan het eind van die lange 25 uur durende vastendag van de partij. De stilte in sjoel is intens, naar de toespraak voor Neïla, het slotgebed, wordt aandachtig geluisterd en ieder probeert mee te doen. Ook zij die het Hebreeuws niet machtig zijn, lezen mee in de vertaling. En dan, helemaal aan het eind, het is al bijna nacht, doet de chazan zijn talliet over zijn hoofd. Het is muisstil en dan galmt door de sjoel het Sjema Jisraël, ‘Hoor Israël’, het gebed dat wij dagelijks uitspreken, een soort geloofsbelijdenis. Het gebed dat ook op het sterfbed wordt uitgesproken, het Sjema dat in de gaskamers heeft weerklonken en op de brandstapels van de inquisitie, door de eeuwen heen.
Onze aartsvader Jakob lag op zijn sterfbed te piekeren. Hoe zou het verder gaan met zijn nazaten? Zouden ze trouw blijven aan God, aan het jodendom? Zijn kinderen voelden de zorg van hun vader en zeiden tegen Jakob, die na de worsteling met de engel Israël werd genoemd: ‘Hoor Israël, Hasjeem Elokenoe Hasjeem echad. Wees niet bezorgd, ook wij, je nazaten, zijn ervan doordrongen dat Hasjeem onze God is, wij zullen verder gaan met uw jodendom.’ En Israël, Jakob, reageerde met zwakke stem: ‘Baroeg sjeem kevod, God zij dank!’
Sjofar
Samen zeggen we luidkeels het Sjema, vroom, vrij of een beetje van allebei. Net zoals bij de Dove-test de perceptie over het eigen uiterlijk faalt, zo oordelen mensen ook vaak te negatief over hun innerlijk. Maar bij Neïla zijn we ons welbewust van onze Joodse identiteit, weten we ons verbonden met elkaar, met ons jodendom, met onze aartsvaders en -moeders, met onze geschiedenis, met Israël en met onze ondeelbare hoofdstad Jeruzalem.
En dan nog één keer de sjofar, helemaal aan het eind, het ondefinieerbare geschreeuw vanuit het diepste van onze nesjomme, onze ziel. Jom Kipoer is (morgenavond) weer voorbij. We zullen ons gesterkt voelen, we gaan de wereld weer in, terug naar het alledaagse. Maar wel met de wetenschap dat we allen een schakeltje zijn in de onbreekbare keten van eeuwenlang jodendom.