Zaterdag 15 mei 1948, de dag nadat David Ben-Goerion in Tel Aviv de staat Israël heeft uitgeroepen. Vijf Arabische landen hebben al twee weken eerder besloten de pasgeboren Joodse staat binnen te vallen. De jisjoev, nu officieel Israëli’s, heeft in de afgelopen zes maanden de Palestijnse fedajien en Arabische vrijwilligers verslagen, maar de legers van Egypte, Jordanië, Syrië, Libanon en Irak zijn een ander verhaal. Ben-Goerion weet dat die strijdkrachten gezamenlijk vele malen groter zijn dan zijn Hagana, die sinds de onafhankelijkheidsverklaring de IDF heet, en dat zij veel meer materieel – vliegtuigen, tanks en artillerie – hebben.
Ook weet de eerste premier van Israël dat verliezen geen optie is. Als de Arabieren slagen waar de ongeregelde Palestijnse milities hebben gefaald en het hele gebied van het voormalige Britse Mandaatgebied Palestina veroveren, zal er geen toekomst zijn voor de 600 duizend Joden. De retoriek uit de Arabische hoofdsteden is bloeddorstiger dan ooit. De Joden zullen de zee in gedreven worden in wat de rector van de Al-Azhar Universiteit in Caïro tot jihad, heilige oorlog, heeft verklaard. In het gunstigste geval zullen zij alles verliezen en moeten vluchten naar de landen waar zij slechts drie jaar geleden uitgemoord werden. Een nieuwe genocide, een Holocaust in het Midden-Oosten, hangt dreigend boven Tel Aviv, Haifa en West-Jeruzalem.
De IDF telt nog geen 20 duizend soldaten op 15 mei en wapens zijn er nauwelijks – zeker geen zware. De legers van de vijf Arabische landen die hebben besloten Israël binnen te vallen, zijn samen tienmaal zo groot en als onafhankelijke staten hebben zij de afgelopen jaren overal wapens kunnen kopen, terwijl de -Joden onder het Britse gezag slechts mondjesmaat en clandestien lichte bewapening hebben kunnen aanschaffen. Toch is niet al het nieuws slecht.
Koudwatervrees
Want misschien hadden de Arabische staten hun legers goed kunnen bewapenen, gedaan hebben zij dat niet. Het Egyptische leger, het grootste van het Midden-Oosten, heeft nauwelijks tanks. Datzelfde geldt voor de best georganiseerde en getrainde strijdmacht, het Jordaanse Legioen. Dat wordt weliswaar geleid door ervaren Britse officieren, maar de eenheid is relatief klein en heeft veel te weinig munitie. Vanaf 15 mei geldt een wapenembargo voor de hele regio. Maar omdat de Joden een uitgebreide ervaring hebben met de clandestiene aanschaf van wapens, bijvoorbeeld in het naar dollars hunkerende Tsjechoslowakije, hebben zij een groot voordeel. Britten en Fransen, de leveranciers van de Arabieren, houden zich wél aan het embargo. Zo zijn de rollen omgedraaid, zij het dat de Joden wel degelijk hun voordeel uitbuiten, iets wat de Arabieren in de afgelopen maanden en jaren hebben nagelaten. Eigenlijk is dat het verhaal van de onafhankelijkheidsoorlog. Vanaf 15 mei worden de Arabieren steeds zwakker, terwijl de Joden steeds meer mankracht op de been kunnen brengen en steeds meer en zwaardere wapens krijgen.
‘Dit is geen oorlog,’ klaagt Nasser
Zover is het echter nog niet als de vijf Arabische legers Israël binnen vallen. Of beter gezegd vier, want de Libanezen krijgen vlak voor de invasie koudwatervrees en spelen geen rol van belang. Blijven over: Egypte, een reus op lemen voeten; Jordanië, weliswaar van plan de Westelijke Jordaanoever te veroveren, maar bevreesd voor een echte oorlog met de Joden; en de Syriërs en Iraki’s – weliswaar de felste oorlogshitsers en meest rabiate antisemieten, maar ook de militair minst belangrijke van de Arabische partners.

Israël heeft op 15 mei lang niet het hele gebied in handen dat het land volgens het VN-verdelingsplan toekomt. De kuststrook van net ten noorden van Gaza tot aan de Libanese grens is vrijwel ononderbroken Joods. Van daaruit steken drie smalle corridors het oosten in: in het zuiden naar de kibboetsen van de noordelijke Negevwoestijn, in het centrum naar Jeruzalem en in het noorden via de Jizreëlvallei naar het oosten van Galilea en de Jordaanvallei. De Syriërs vallen in het noorden aan. Na een paar succesjes worden zij ten zuiden van het Meer van Tiberias gestuit door de verdedigers van de kibboetsen van Degania. Al na een week zijn de Syriërs geen factor van belang meer in de oorlog. Datzelfde geldt al snel voor de Iraki’s, die zich meer gedragen als een bezettingsmacht in de gebieden die toch al in Arabische handen waren, dan als een leger dat de ambitie heeft de Joden de zee in te drijven. Ondanks alle martiale retoriek van de afgelopen maanden.
Nachtmerries
Zorgelijker is de situatie in het zuiden, waar het Egyptische leger (aangevuld door vrijwilligers van de Moslimbroederschap) in twee colonnes naar het noorden trekt: een langs de kust met als doelwit Tel Aviv, de ander landinwaarts, richting Jeruzalem. Die tweede lijkt meer bedoeld tegen de Jordaniërs dan tegen de Joden. Koning Faroek vreest dat zijn ambtgenoot Abdullah alle eer toekomt en wil zoveel mogelijk gebied veroveren voor het in Jordaanse handen valt. Van enige coördinatie tussen de Arabische bondgenoten is geen sprake. Integendeel.
De Egyptenaren maken elke denkbare fout: aan alles is gebrek in hun leger. De soldaten moeten zelf hun eten kopen, herinnert Gamal Abdel Nasser, een jonge majoor in het Egyptische leger, zich na de oorlog. Later zal hij als president de Israëli’s nachtmerries bezorgen, maar nu klaagt hij: “Dit is geen oorlog.” De Egyptenaren hebben de grootste luchtmacht in het gebied, maar als zij per ongeluk een Britse vliegbasis bombarderen, schiet de Royal Air Force zoveel Egyptische gevechtsvliegtuigen neer dat deze nauwelijks nog een rol van belang zullen spelen. Wel bombarderen de Egyptenaren lukraak woonwijken in Tel Aviv. Dat heeft ernstige verliezen onder de burgerbevolking tot gevolg, maar heeft militair geen enkel effect.
Het stadsbestuur kan niet eindeloos de rantsoenen halveren
Aan heldenmoed is aan Israëlische zijde geen gebrek. De ene na de andere kibboets verzet zich met slechts een handvol verdedigers. Zoals in Nirim, waar 45 Joodse strijders duizend Egyptische soldaten tegenhouden. Of in Kfar Darom, waar een zestigtal verdedigers een heel Egyptisch bataljon met pantserwagens op de vlucht doet slaan. En in Yad Mordechai, genoemd naar de leider van de getto-opstand in Warschau, waar een handje-vol Israëli’s dagenlang de Egyptenaren zware verliezen toebrengt. Die veroveren de kibboets weliswaar op 24 mei, maar het lijkt erop dat de lust tot vechten met de fanatieke Joodse verdedigers het grootste leger van het Midden-Oosten al na tien dagen is vergaan. Als de Egyptenaren op 28 mei hun offensief noordwaarts voortzetten, wacht hen daar een onaangename verrassing: de kersverse Israëlische luchtmacht.
Net van de boot af
Het zwaarst is de strijd in het centrum van het land, in Jeruzalem en westelijk daarvan. Daar moeten de onervaren Israëli’s het opnemen tegen de goed getrainde en gedisciplineerde Jordaanse legionairs. Die hebben vooral Jeruzalem en de aanvoerroute naar de stad in het vizier. Het begin van die route is het politiefort van Latrun. De net opgerichte Zevende Brigade krijgt de opdracht dit in te nemen. De Zevende bestaat vooral uit vluchtelingen uit Europa, Shoa-overlevenden die net van de boot af komen. De meesten spreken geen Hebreeuws en begrijpen nauwelijks de bevelen van hun in het gebied geboren officieren. IDF-commandant Yigal Allon waarschuwt dat de troepen niet klaar zijn, maar Ben-Goerion is even onverbiddelijk als onverzettelijk. De aanval loopt uit op een fiasco. Overal in de olijfgaarden rond het fort liggen Joodse soldaten. Stervend, gewond of gewoon hopend dat zij niet geraakt zullen worden door de effectieve Jordaanse kanonnen en mitrailleurs. En vooral: dorstig. In de hitte van een vroege zomer, klinkt overal de schreeuw in de taal die zij wél spreken: “Wasser! Wasser!”

De Jordaanse aanval op Jeruzalem heeft drie speerpunten. In het noorden stoot het Legioen vanuit Ramallah via de wijk Sjeikh Jarrah door naar de Oude Stad. Verdedigers van de Irgoen worden op 19 mei gemakkelijk aan de kant geveegd. Maar de verbindingsroute van de Jordaniërs ligt onder Israëlisch vuur, dus besluit het Legioen het enorme Notre Dame-complex net ten noorden van de stadsmuur in te nemen. Daar stuiten de legionairs op onverwacht fel verzet. Het zijn de 15-, 16- en 17-jarige vechters van Gadna, een Hebreeuws acroniem voor ‘jeugdbataljons’, die met molotovcocktails de bovenste verdiepingen van Notre Dame kamer voor kamer verdedigen. De muren zijn zo dik dat de Jordaanse artillerie er niet doorheen komt en de legionairs zien zich tot hun verbijstering gedwongen zich met zware verliezen terug te trekken.
Ten zuiden van Jeruzalem is Ramat Rachel, gelegen aan de weg naar Hebron, de sleutel tot Jeruzalem. Drie dagen lang wordt de kibboets met houwitsers beschoten en praktisch met de grond gelijk gemaakt. De verdedigers trekken zich enkel terug om ’s avonds in de tegenaanval te gaan. Ramat Rachel wisselt verschillende malen van handen, totdat op 24 mei palmachniks – ervaren elitestrijders – de verbouwereerde Jordaniërs definitief met vlammenwerpers verdrijven. Zelfs de Grieks-orthodoxe abdij Mar Elias, gelegen op een nabije heuveltop, wordt ingenomen door de Joodse strijders. Zo zijn in ieder geval de noordelijke en zuidelijke toegangswegen tot West-Jeruzalem stevig in Israëlische handen.
Meisjes in korte broek
De belangrijkste Joodse nederlaag van de gehele oorlog, zeker in symbolisch opzicht, speelt zich af binnen de muren van de Oude Stad. Slechts 200 soldaten verdedigen de Joodse wijk tegen een beleg door een overmacht aan Jordaanse legionairs en Palestijnse fedajien. En dat onder het afkeurend oog van de ultraorthodoxe bewoners van de wijk, die liever zo snel mogelijk capituleren in de hoop hun huizen niet te hoeven verlaten. Bovendien storen de charediem zich aan de jonge, vrije Hagana-strijders, onder wie zelfs meisjes in korte broek.
De Joodse wijk had gered kunnen worden als de legerleiding in Jeruzalem niet de blunder had begaan op 19 mei de Zionpoort urenlang onverdedigd te laten. Voordat de verdedigers die fout inzien, maken de Jordaniërs gebruik van de situatie en nemen de poort zonder slag of stoot in: de Joodse wijk is vanaf dat moment volledig van de buitenwereld afgesloten. Toch houden de verdedigers tot 28 mei heldhaftig stand. Dan hebben de rabbijnen van de wijk er genoeg van en laten de soldaten weten zich over te zullen geven. Alle ongeveer 1500 Joodse bewoners van de wijk worden gedwongen hun huizen te verlaten. De Jordaanse legionairs weten met grote moeite een bloedbad zoals in Kfar Etsion te voorkomen.
Rantsoenen
Wel wordt de historische Hurva-synagoge opgeblazen. De verdrijving van de Joden uit de Oude Stad is een voorbeeld van de volledige etnische zuivering van alle door de Arabieren veroverde gebieden. Het zal bijna twintig jaar duren voor de Joden terug kunnen keren naar hun geliefde Kotel. Maar Jeruzalem heeft een groter probleem. Het Jordaanse legioen heeft de cruciale aanvoerroute naar de stad afgesneden. De verdedigers van West-Jeruzalem hebben tekorten aan wapens en munitie, maar erger nog, de bevolking lijdt honger en dorst. En het stadsbestuur kan niet eindeloos de rantsoenen blijven halveren.
De weg door Bab el-Wad, de ‘poort van de vallei’, naar West-Jeruzalem wordt beheerst door Jordaanse kanonnen. Maar als verkenners van de Palmach erin slagen door de wildernis van Hulda naar Jeruzalem te lopen zonder Arabieren tegen te komen, begint zich in de hoofden van de legerleiding een plan te vormen. Als de weg niet veilig is, waarom dan geen veilige weg maken? Op 28 mei veroveren de Israëli’s twee dorpjes ten westen van Jeruzalem, waardoor zij een corridor van de kust tot Jeruzalem in handen hebben. Nu nog een weg. Inspiratie daarvoor wordt gevonden in de Wereldoorlog van een paar jaar eerder, waar de geallieerden een weg door de wildernis aanlegden om de Chinezen te kunnen bevoorraden voor hun strijd tegen de Japanners. Die route begon in het toen nog Britse Birma. De weg met die bijnaam zal een synoniem worden voor de onverzettelijkheid en vindingrijkheid van de Joden in hun nauwelijks twee weken oude staat.
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror