Deze week gaat Hava Nagila (The Movie) in première. Een wervelende, opgewekte documentaire over hoe een simpel deuntje vanuit een Oekraïense sjtetl de wereld veroverde.
Door: Jaron Beekes
What’s up with this song? Zo kitscherig, en toch zo diep. Zo vrolijk en toch… zo Joods! Is het honderd of duizend jaar oud? Heeft iemand het geschreven of kwam het direct vanaf de berg Sinaï tot ons?’ Zo begint de documentaire Hava Nagila (The Movie) van de Amerikaanse Roberta Grossman. Over het liedje dat iedereen kan meezingen, dat Joodser is dan gefilte fisj, maar waarvan slechts weinigen het ware verhaal kennen. Het is onderhand een cliché geworden, het wordt zelfs het bekendste liedje ter wereld genoemd. Zoek maar eens op YouTube en je krijgt ruim 150.000 hits. Maar, vraagt Grossman zich af, wat weten we eigenlijk van dit simpele, aanstekelijke melodietje? Om de wortels van Hava Nagila te achterhalen reist ze af naar het gehucht Sadagora in het huidige Oekraïne. Hier, in een inmiddels verdwenen sjtetl, zou de melodie zo’n 150 jaar geleden zijn ontstaan, oorspronkelijk als nigoen, een chassidisch, woordeloos gebed. „Muziek was overal aanwezig in de sjtetls,” legt een historicus in de film uit, „kinderliedjes, werkliederen, maar vooral gebeden.” De melodie die we tegenwoordig kennen als Hava Nagila is ontstaan als simchelied, een vrolijke melodie. In een omgeving waarin bloedige pogroms aan de orde van de dag waren, putten de bewoners hoop uit de opbeurende klanken. „Laten we vrolijk zijn, want misschien zijn we morgen wel dood,” lijkt de boodschap. Dat hoor je terug in de afwisseling van majeur- en mineurtonen, een soort blue notes avant la lettre.
Vurig debat
Toen asjkenazische Joden rond 1900 in groten getale naar Palestina trokken, namen ze hun muziek, hun woordeloze gebeden mee. Erets Jisraël was rond deze eeuwwisseling een smeltkroes van Joodse culturen. Ook muzikaal kwamen er stijlen vanuit Oost-Europa tot aan Marokko en Jemen samen. Het was de musicus Avraham Zvi Idelsohn die begin 20e eeuw al deze melodieën verzamelde en op schrift stelde. Ook zette hij er Hebreeuwse teksten op, waarvoor hij zijn inspiratie uit de psalmen zou hebben gehaald. Idelsohn zag, zoals veel immigranten, in de taal van de Bijbel een manier om eenheid te creëren in een nieuw te stichten Joodse staat. Overigens is er nog steeds een vurig debat gaande over het auteurschap van Hava Nagila. Ene Moshe Nathanson, een student van Idelsohn, zou de tekst op twaalfjarige leeftijd als schoolopdracht hebben geschreven. De woorden zijn van zo’n verbluffende eenvoud dat het inderdaad door een schooljongen geschreven zouden kunnen zijn: ‘Laten we vrolijk en gelukkig zijn, laten we zingen. Ontwaakt, broeders, met een vrolijk hart.’ Meer is het niet. Toch hebben de erven Idelsohn en Nathanson er tot op de dag van vandaag ruzie over, zoals Joden dat doen. Hoe dan ook won het lied enorm aan populariteit toen het aan de hora-dans werd gekoppeld. Deze rondedans, net als het lied door chassieden uit Oost-Europa meegenomen, was vooral belangrijk voor het gemeenschapsgevoel in de vroege kibboetsen. Toen in 1948 de Staat Israël werd uitgeroepen, danste men op de pleinen van Tel Aviv massaal de Hora. Spontaan werd Hava Nagila een soort tweede volkslied, naast het veel statiger Hatikva.
Nieuw vaderland
Toch is Hava Nagila tegenwoordig vooral in Amerika populair, veel meer dan in Israël, laat staan in Oekraïne. Hoe is dat zo gekomen? De Europese Joden die rond de Tweede Wereldoorlog naar de Verenigde Staten waren gevlucht, kenden geen Hebreeuwse volksliedjes. Bovendien waren veel van hen in rap tempo geassimileerd in de Amerikaanse cultuur. Voor hen stond Joodse volksmuziek, met name klezmer, voor de oude wereld, de Sjoa, een geschiedenis die zij nu juist wilden vergeten. Maar bij Hava Nagila was dat anders. Als gevolg van het nieuwe Israëlische nationalisme werden ook zij aangestoken door het optimistische, hoopvolle lied. In de jaren 50 verlieten veel Amerikaanse Joden de steden en vestigden zich in ruim opgezette suburbs. Om de oorlog voorgoed achter zich te laten en hun nieuwe zelfbewustzijn te tonen, bouwden ze kolossale synagoges en hielden ze extravagante bar mitswa-feesten. ‘Hava’ stond steevast op het repertoire. Zo werd het lied symbool voor de wederopstanding na de oorlog, en het officieuze lijfl ied van Joods Amerika. Maar echt mainstream werd het pas toen niet-Joodse artiesten het nummer gingen vertolken. Nadat Harry Belafonte, bekend van zijn ‘Banana Boat Song’, het in de Amerikaanse popcultuur introduceerde was het er niet meer weg te denken. Er volgde een domino-effect: Connie Francis scoorde er een hit mee, Chubby Checker danste er de twist op, zelfs Elvis Presley nam een versie op. Hava Nagila raakte net zo geassimileerd als zoveel Joodse Amerikanen. Dat veranderde met de jeugdcultuur van de jaren 60: jonge hippies zetten zich af tegen het brave, burgerlijke milieu waar ze uit voortkwamen. Terwijl de oude generatie het lied bleef omarmen, verloor Hava Nagila voor jongeren zijn oorspronkelijke, zionistische betekenis. Zij associeerden het vooral met sentimentaliteit en nostalgie. Tekenend is de ‘Hava’-uitvoering van Bob Dylan, die het traditionele lied hakkelend zingt, alsof hij het zijn strot niet uit krijgt. Later jodelt hij er zelfs doorheen. Dylans parodie wordt in de fi lm ‘de meest Joodse uitvoering’ van het lied genoemd, en ‘het slimste lied over Joodse identiteit’, omdat het zowel acceptatie als afwijzing van de Joodse cultuur in zich draagt. Misschien wat overdreven voor een flauwe act van nog geen dertig seconden, maar leuk om te horen is het wel.
Global jukebox
Het lied is tot op de dag van vandaag niet meer weg te denken. De documentaire toont ook een overvloed aan recente uitvoeringen: van Bruce Springsteen tot de achtergrondmuziek bij een turnwedstrijd, van André Rieu tot een stadion vol Ajax-supporters. Het is de vraag of het überhaupt nog een Joods liedje te noemen is. Voor jonge Israëli’s is het bovenal het lied van de diaspora. Staat het symbool voor Joodse identiteit, of juist het verlies daarvan? Is ‘Hava’ een van de ontelbare jingles geworden in de ‘global jukebox’, vraagt Grossman zich af. Gelukkig eindigt de film met een hoopvolle boodschap, volledig in lijn met de inhoud van het lied. En zo loop je glimlachend en neuriënd de bioscoopzaal uit. Hava Nagila (The Movie) is niet alleen een mooi gemaakte en grondig onderbouwde documentaire (geproduceerd door Martha Kauffman, bekend van Friends). Het is ook gewoon ontzettend grappig en zit vol Joodse zelfspot. De film wordt nooit een saaie opeenvolging van pratende hoofden, zoals zo vaak het geval is bij historische documentaires. Interviews en zoektochten door vervallen sjtetls worden vlot afgewisseld met mooie fragmenten, waardoor je aandacht geen moment verslapt. En ook al gaat het deuntje – in talloze versies – na ruim een uur een beetje irriteren, dagen later betrap je jezelf erop dat je, onbewust en misschien heel zachtjes, maar onmiskenbaar vrolijk zingt: ‘hava neranana, hava neranana…’
Hava Nagila (The Movie), vanaf 17 oktober te zien in o.a. Amsterdam (De Uitkijk), Rotterdam (LantarenVenster), Den Haag (Filmhuis), Utrecht (Filmtheater ’t Hoogt), Hilversum, Apeldoorn en Delft.
Het NIW verloot vijfmaal twee bioscoopkaartjes voor de film Hava Nagila. Om mee te dingen naar deze prijs moet u twee dingen doen: ‘like’ onze facebookpagina en noem daar, onder de post over Hava Nagila, kort wat uw herinnering aan of associatie met het lied is. De sluitingsdatum voor deelname is 16 oktober.