Door Rosalie Rottenberg-Anstadt
Afgelopen week was ik op sollicitatiegesprek bij het Museon in Den Haag, voor de functie ‘projectmedewerker kwaliteitsimpuls educatie Tweede Wereldoorlog’. De baan zou bestaan uit het ontwikkelen en presenteren van educatie-materiaal over de Tweede Wereldoorlog, in het bijzonder een leskoffer over hulp aan onderduikkinderen. Tijdens het gesprek was ik open over mijn Joodse achtergrond en het feit dat mijn tante onderduikkind was geweest. Ik droeg voor het leskofferproject enkele ideeën aan over bestaande educatieprojecten, zoals het brievenproject van JMW. De medewerkers van het Museon hadden daar nog nooit van gehoord en vroegen me of ze dit mochten noteren.
Een paar dagen later kreeg ik telefonisch bericht dat ik het niet was geworden. Ze vonden het een heel goed gesprek. Ik had duidelijk van alle kandidaten de meeste kennis van de Tweede Wereldoorlog. Ze hadden echter iemand anders aangenomen, die meer ervaring had met burgerschap. Meer ervaring met burgerschap? Wat houdt dat concreet in? Daar kreeg ik geen antwoord op. Ook niet op de vraag waarom het in de vacaturetekst hoofdzakelijk ging om educatie over de Tweede Wereldoorlog, terwijl nu burgerschap ineens prioriteit had.
Deze ervaring staat niet op zich. Vorig jaar solliciteerde ik naar de functie van educatief medewerker bij de Anne Frank Stichting. Ik kreeg geen reactie. Pas na veel telefoontjes van mijn kant kreeg ik te horen dat mijn profiel niet aansloot bij de functie. Mijn profiel van historica en leerkracht met een Joodse achtergrond sluit niet aan bij de functie van educatief medewerker bij de Anne Frank Stichting? Het werd stil aan de andere kant van de lijn.
Iets met discriminatie
En toen bekroop mij een onaangenaam gevoel. Een gevoel dat je niet kunt bewijzen en daardoor extra frustreert. Ik kon mij ineens identificeren met een Ahmed, die bij sollicitaties telkens wordt afgewezen. Nooit zal er een werkgever opstaan die toegeeft dat de naam, en dus de achtergrond van de kandidaat, een rol speelt bij zo’n afwijzing. ‘Hij is gewoon niet geschikt voor deze functie’. ‘Hij past niet bij ons profiel’. ‘Hij kan niet omgaan met de teleurstelling en gooit het meteen op discriminatie.’
Echter, na meerdere negatieve ervaringen houdt deze vraag mij bezig: zou het kunnen dat ik als Jodin, opgegroeid binnen een familie die min of meer getekend is door de Jodenvervolging, geweerd word uit de educatieve sector gericht op de Tweede Wereldoorlog? Hoeveel Joden werken er eigenlijk in de Shoa-educatie?
Ik ben als historica gespecialiseerd in de Tweede Wereldoorlog en heb daarnaast de Pabo gedaan en vier jaar voor de klas gestaan. Mijn scripties gaan over het verzet, over het Nederlandse oorlogserfgoed en geschiedenismethodes in het basisonderwijs. Ik heb stage gelopen bij het JHM en de Koninklijke Bibliotheek. Ik ben gastspreker geweest voor Open Joodse Huizen. Ik heb een korte film gemaakt over de onderduikgeschiedenis van mijn grootouders, rondleidingen gegeven in de Portugese Synagoge en een boek geschreven over de tweede naoorlogse generatie. Zal ik nog even doorgaan?
Het lijkt wel of de Jodenvervolging wordt gekaapt door niet-Joden voor politieke doeleinden. Anne Frank wordt tot in den treure gebruikt (misbruikt) om hedendaagse problematiek aan te kaarten. Je hoeft haar naam maar te noemen of je krijgt aandacht. Maar het gaat allang niet meer om wat zij heeft meegemaakt, om haar specifieke geschiedenis, om onze Joodse oorlogsgeschiedenis. De doelen vanuit de politiek, en daarmee ook gesubsidieerde educatieprojecten gericht op de Tweede Wereldoorlog, worden steeds algemener: ‘iets met burgerschap, discriminatie, vrijheid van meningsuiting, daar moet het over gaan. En als we de Jodenvervolging daarvoor kunnen gebruiken, prima! Als het maar niet te Joods wordt.’