Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Stichting Maror
Januari 1948. Het is het begin van het belangrijkste jaar in de moderne Joodse geschiedenis. Het vorige is net geëindigd in euforie voor de jisjoev, de Joodse gemeenschap in het Britse Mandaatgebied Palestina. Op 29 november heeft de algemene vergadering van de jonge Verenigde Naties de decennia oude droom van zionistenleider Theodor Herzl en de eeuwenoude droom van Joden over de hele wereld nieuw leven ingeblazen. Die avond danste de jisjoev in de straten van Tel Aviv en Jeruzalem en in de gemeenschapshuizen van de kibboetsen en mosjaviem op het platteland van wat een halfjaar later de eerste onafhankelijke Joodse staat in tweeduizend jaar moest worden.
De Britten waren in de voorbijgegane jaren moegestreden. Niemand wilde hen in het gebied: niet de Arabieren en zeker niet de zionistische Joden. Een bloedige onderlinge strijd van deze drie partijen had de regering in Londen doen besluiten haar handen van het problematische gebied af te trekken en het dossier aan de Verenigde Naties over te dragen. Die kwamen in de loop van 1947 met een verdelingsplan voor het gebied: ongeveer de helft van het grondgebied ging naar de Joden, de andere naar de Arabieren. Jeruzalem zou onder internationaal bestuur komen. Niemand was echt blij met deze oplossing, maar de Joden speelden het diplomatieke spel eindeloos veel slimmer dan hun Arabische tegenstanders.
Terwijl de Arabieren de VN-commissie die de toekomstige grenzen moest vaststellen met de nek aankeken, beledigden of simpelweg negeerden, legde de leiding van de jisjoev haar in de watten. De commissieleden werden allen in hun eigen taal aangesproken door speciaal hierop geselecteerde Joodse vertegenwoordigers, en zij werden overal op hun rondgang door het Mandaatgebied met alle egards ontvangen. Niet zo verwonderlijk dat het uiteindelijke plan veel gunstiger uitpakte voor de Joden dan voor de Arabieren. Ruim twee derde van de bevolking van het Mandaatgebied was Arabisch, minder dan een derde Joods en toch kreeg die minderheid de helft van het land toebedeeld.
Tijdelijk karakter
Niet dat de Joodse leiders hier bijzonder gelukkig mee waren, de Balfourverklaring uit 1917 had hun aanzienlijk meer beloofd. Toch ging David Ben-Goerion, voorzitter van de uitvoerende commissie van de Jewish Agency, akkoord met het verdelingsplan in de wetenschap dat de kans op een internationaal erkende Joodse staat misschien nooit terug zou komen als de jisjoev nu Resolutie 181 afwees. Daarnaast besefte Ben-Goerion heel goed dat de VN-grenzen een tijdelijk karakter zouden hebben, omdat na de onafhankelijkheid oorlog met de Arabieren onvermijdelijk was. De Arabische landen leken er in hun typerende gebrek aan realisme geen moment rekening mee te houden dat de resolutie aanvaard zou worden, maar mocht dat toch gebeuren, maakten zij er geen geheim van dat het vertrek van de Britten tot oorlog zou leiden.
In Jeruzalem voegden mensen in pyjama zich bij de feestvierders op straat
De resolutie die de weg vrij zou maken voor een onafhankelijk Israël (al was die naam op dat moment nog geen feit), had de goedkeuring nodig van twee derde van de stemmen in de Algemene Vergadering in New York. Er waren in 1947 56 lidstaten, maar het was duidelijk dat zij niet alle zouden stemmen. Zoals gezegd geloofden de Arabieren niet dat er een tweederdemeerderheid van de uitgebrachte stemmen voor het plan zou zijn. Een land als Nederland bijvoorbeeld werd geacht zich van stemming te onthouden, vanwege de miljoenen moslims in Nederlands-Indië. Maar nadat Chaim Weizmann – later de eerste president van Israël – president Harry S. Truman persoonlijk had overtuigd, waren de Amerikanen een campagne begonnen van zachte, en soms hardere druk. Daarnaast hoopte Sovjetdictator Jozef Stalin, die over liefst vijf stemmen bij de VN beschikte, dat de linkse jisjoev vriendelijk tegenover zijn communistische blok zou staan.

Uiteindelijk stemden 33 landen voor Resolutie 181 en 13 tegen, met 10 onthoudingen en een absentie. Ook Nederland stemde voor. De 33 waren goed voor 72 procent van de uitgebrachte stemmen en het verdelingsplan voor Palestina werd goedgekeurd. Toen het bericht in de nacht van 29 op 30 november het Mandaatgebied bereikte, brak onder de daar levende Joden een spontaan volksfeest uit. “Zang en dans begroeten het nieuws,” schreef de Engelstalige Palestine Post op zondag de 30e, om daaraan toe te voegen dat in Jeruzalem mensen in pyjama zich bij de feestvierders op straat voegden.
Hinderlaag
Golda Meïr, het hoofd van de politieke afdeling van de Jewish Agency, sprak vanaf het balkon van de organisatie in Jeruzalem de menigte toe: “Tweeduizend jaar hebben we op onze bevrijding gewacht. Nu het zover is, is dat zo geweldig dat het niet in woorden uit te drukken is. Joden, mazzel tov!” Maar ondanks de ongekende vreugde-uitbarsting waren niet alle Joodse leiders even uitgelaten. “Ik kon niet dansen, ik kon niet zingen die nacht,” zou David Ben-Goerion later zeggen. “Ik zag ze allemaal zo gelukkig dansen en kon er alleen maar aan denken dat zij allemaal de oorlog in zouden gaan.”
Die oorlog zou eerder beginnen dan de feestvierders in de straten van Jeruzalem hadden kunnen vermoeden. Dezelfde ochtend nog, om half negen lag een gewapende groep van acht Arabieren uit Jaffa te wachten op een bus net buiten het plaatsje Kfar Sirkin, even oostelijk van Petah Tikva. Vanuit hun hinderlaag namen zij de bus onder vuur en doodden vijf Joodse inzittenden. Even later opende dezelfde groep het vuur op nog een bus. Twee passagiers kwamen om het leven. Het zal de leider van het Palestijns-Arabische verzet tegen de Joodse onafhankelijkheid, de beruchte nazicollaborateur Hadj Amin al-Hoesseini, voldoening hebben gegeven dat de leider van de groep als voornaam Seif al-Din had: ‘zwaard van het geloof’. De Joods-Arabische burgeroorlog was begonnen.

Poster uit 1947 naar aanleiding van het 50-jarig bestaan van het Zionistisch Congres. Onder de beeltenis van Theodor Herzl zijn befaamde uitspraak: “De Joden die het willen, zullen hun staat hebben.”
Dat die strijd in de eerste zeven maanden van het conflict niet het karakter had van een conventionele oorlog zoals we die nu in Oekraïne zien, was aan de Britten te danken. Het was duidelijk dat zolang er nog Britse militairen in het Mandaatgebied waren, de Arabische buurlanden het niet zouden wagen met hun legers Palestina binnen te vallen. Resolutie 181 gaf de Britten tot 1 augustus 1948 de tijd het gebied te verlaten, maar de regering in Londen besloot niet zo lang te wachten en stelde de deadline voor vertrek op het midden van mei. Dit gaf de jisjoev nog geen zes maanden zich militair te organiseren en wapens uit het buitenland aan te schaffen. Tegelijkertijd maakte de Britse aanwezigheid dat moeilijker: het gebied lag onder een wapenembargo dat sterk in het nadeel van de Joden was. Pas na de onafhankelijkheidsverklaring zou Israël officieel wapens kunnen kopen.
Moderner en welvarender
De Arabische reactie op Resolutie 181 was zoals verwacht werd. Geweld in het Mandaatgebied zelf, oorlogsretoriek in de omringende landen. Maar die waren allesbehalve eensgezind. Koning Abdullah van Jordanië had weliswaar zijn oog op de Westelijke Jordaanoever en het Arabische deel van Jeruzalem laten vallen, maar leek weinig behoefte te hebben aan oorlog met de Joden, met wiens leiders hij het goed kon vinden. Ook Egypte had territoriale ambities, waarbij het belang van de Palestijnen – die volgens de VN-resolutie ook recht op een eigen staat hadden – nauwelijks een factor van belang leek te zijn. Andere Arabische staten als Syrië, Irak en Libanon waren ook al niet overmatig geïnteresseerd in het lot van hun Palestijnse ‘broeders’, maar werden meer gemotiveerd door de wens de Joden de zee in te drijven en de belofte van buit: de jisjoev was moderner en welvarender dan de bevolking van omliggende Arabische landen.
‘Tweeduizend jaar hebben we op onze bevrijding gewacht. Joden, mazzel tov!’
Maar zolang er nog één Britse soldaat in het Mandaatgebied was, waren de Arabische handen gebonden. Hierdoor had de strijd het karakter van een burgeroorlog: groepjes guerrilla’s bestreden elkaar vooral op het platteland en terroristen bliezen over en weer doelen op in de steden. Hierbij lag het initiatief in de eerste maanden duidelijk aan de kant van de Palestijnen, maar tegelijkertijd gebruikte de jisjoev deze tijd om zich te organiseren, te trainen en aan wapens te komen. Dat wil niet zeggen dat de strijd niet bloedig was. Op 2 januari 1948 maakte The Palestine Post de balans op van ruim een maand burgeroorlog: 450 doden, duizend gewonden. Waarbij de verliezen aan Joodse zijde iets hoger lagen dan aan Arabische. Er is geen krant uit die tijd te vinden waarin niet dagelijks melding wordt gemaakt van gevechten of aanslagen.
Het geweld kwam vrijwel uitsluitend van één kant: de Palestijns-Arabische
Van een frontlijn was geen sprake. De Arabische milities vielen kibboetsen en mosjaviem aan, die door de Joodse bewoners met hand en tand – en succesvol – verdedigd werden. Er werd over en weer geen terrein veroverd. In dat opzicht leek de situatie veel op die van eerdere Arabische aanvallen op de jisjoev in de jaren 20. Eén ding moet duidelijk zijn, vooral nu 75 jaar later in media en geschiedenisboeken de werkelijkheid zoveel geweld wordt aangedaan. In de eerste maanden van de burgeroorlog, van 30 november 1947 tot begin april 1948, kwam het geweld vrijwel uitsluitend van één kant: de Palestijns-Arabische. De Joden in het Mandaatgebied verdedigden zich en soms sloeg de Hagana, de voorloper van de IDF, terug. Maar aanvalsoperaties kwamen vrijwel volledig op naam van de Palestijnse milities.
Partijdigheid
Dat die aanvallen zo weinig succesvol waren, kwam naast de hardnekkige Joodse verdediging voor een groot deel op het conto van de Britse autoriteiten. In de eerste maanden van de burgeroorlog grepen Britse militairen regelmatig in om de strijdende partijen van elkaar te scheiden. Dit was in het voordeel van de Joodse kant – hoewel veel Britse ambtenaren en militairen persoonlijk meer sympathie voor de Arabische zaak koesterden – omdat de Joden in het defensief waren. Daarbij hadden de Britse soldaten de opdracht strikt neutraal op te treden, ook al beschuldigden zowel Joden als Arabieren hen van partijdigheid in het voordeel van de vijand.
Intussen won de jisjoev tijd om zich voor te bereiden op zijn eigen offensief. Daarbij hadden de Joden verschillende belangrijke voordelen. Een veel betere organisatie, een sterk ontwikkeld politiek en nationaal bewustzijn (Palestijnen vochten vaak meer voor hun familie of clan dan voor een eigen staat, een streven dat vóór de Tweede Wereldoorlog maar laag op de Arabische agenda had gestaan), een overschot aan jonge, weerbare mannen, en een elite die – zoals Benny Morris schrijft – ervaring had met ‘diplomatieke, economische en militaire zaken’. Plus de steun van zionistische Joden in Europa en vooral de VS. Dus hoewel de Arabieren over een enorme overmacht aan manschappen en wapens beschikten, geloofden de leiders van de jisjoev en vooral David Ben-Goerion dat een verrassende overwinning mogelijk was.

Een op 29 november 2022 in Netanya onthuld monument voor het VN-verdelingsplan voor Palestina