Aflevering 1: Hollywood – De jaren vijftig

In een nieuwe serie beschouwt het NIW per decennium de invloed van Joodse producenten, regisseurs, scenaristen en acteurs op de Amerikaanse filmindustrie. Deze week aflevering 1: dominantie in de jaren vijftig.
Kirk Douglas als Vincent van Gogh in Lust for life (1956)  Metro-Goldwyn-Mayer
Kirk Douglas als Vincent van Gogh in Lust for life (1956)  Metro-Goldwyn-Mayer

Amerika aan het einde van de jaren veertig. Meer dan ooit is de term ‘land van onbegrensde mogelijkheden’ van toepassing. De Tweede Wereldoorlog is gewonnen, de economie van de supermacht draait op volle toeren en West-Europa krabbelt op onder de vleugels van de pax americana. Een nieuwe golf immigranten geeft de Verenigde Staten een impuls die zich ook in de cultuur steeds meer laat zien. Jazz, de populairste muziekstroming, wordt langzaam maar zeker afgelost door zijn nog Amerikaansere opvolger rock-’n-roll. In de beeldende kunst is het New York van expressionisten als Jackson Pollock, Mark Rothko en Willem de Kooning de wereldhoofdstad. En met schrijvers als Ernest Hemingway, John Steinbeck en de jonge Norman Mailer is de VS ook literair een grootmacht.

Maar nergens is de Amerikaanse cultuur aan het begin van de jaren vijftig zo dominant als in de cinematografie. De ‘zesde kunst’ – filosoof Georg Hegel kwalificeerde architectuur, beeldhouw- en schilderkunst, poëzie en muziek als de eerste vijf – is geboren aan de Amerikaanse oostkust en getogen in Los Angeles aan de westkust. Italiaanse filmmakers als Rossellini, De Sica en Fellini mogen met hun neorealisme artistiek hoge ogen gooien en de Fransen ontwikkelen langzaam maar zeker hun nouvelle vague, maar het hart van de filmkunst ligt rotsvast in de heuvels van Hollywood. Alle grote sterren van het witte doek zijn Amerikaans of naar de VS geëmigreerd en het filmaanbod is ook in de Nederlandse bioscopen bijna exclusief van Amerikaanse makelij.

In Hollywood maken de grote studio’s de dienst uit, al wordt hun heerschappij steeds meer bedreigd door antimonopolieregels. In 1947 legt het Amerikaanse hooggerechtshof een bom onder het systeem waarin de grote studio’s films produceren, distribueren en in veel gevallen zelfs vertonen. Er zijn op dat moment acht megastudio’s, waarvan er zeven door Joodse ondernemers (mede)opgericht zijn: Universal, Paramount, Columbia, Warner Bros., MGM, RKO en 20th Century Fox. Alleen de wortels van de achtste ‘major’, United Artists, zijn een stuk minder Joods. In alle studio’s, maar ook daarbuiten, domineren Joodse producenten (het hoe en waarom daarvan las u in NIW nr. 42 van 27 augustus 2021.)

Egoïstische bokser

De Joodse dominantie van de filmproductie in Hollywood duurt in de jaren vijftig onverminderd voort. Een voorbeeld: alle tien Oscars voor Beste film worden in dit decennium aan producenten van Joodse afkomst uitgereikt. Van 1950 tot 1959 zijn er bijna elk jaar in deze categorie meer Joodse dan niet-Joodse genomineerden. Er is nooit eerder een kunstvorm geweest waarin Joden zo domineren en het lijkt veilig aan te nemen dat dit ook nooit meer zo zal zijn. Maar het gaat zeker niet alleen om de producenten en geldschieters – ook Joodse regisseurs, scenaristen, cameramannen (dan nog geen beroep waar de onzijdige toevoeging ‘-mensen’ bij van toepassing is), talentenjagers en filmcomponisten zijn ongemeen succesvol.

Heel anders is dat voor de camera. Eigenlijk is er maar één echte Joodse filmster aan het begin van de jaren vijftig: in 1949 breekt de dan 32-jarige Issur Danielovitch door met zijn hoofdrol als bokser Michael ‘Midge’ Kelly in Champion. U kent de in Amsterdam geboren Danielovitch, zoon van immigranten uit Wit-Rusland, onder de naam die een begrip zal worden in de filmgeschiedenis: Kirk Douglas. Zijn geboorteplaats is natuurlijk niet ons Amsterdam, maar een slaperig stadje met diezelfde naam in de staat new York. Douglas verdient met zijn doorbraakrol als egoïstische bokser meteen een nominatie voor de Oscars in 1950 in de categorie Beste acteur.

Dat Kirk Douglas de eerste grote Joodse ster is, zegt veel over Amerika

Dat Douglas de eerste grote Joodse ster is, zegt veel over het Amerika van direct na de Tweede Wereldoorlog. Voor het grote publiek is het prima dat Joden het achter de camera voor het zeggen hebben, hen bekijken in hoofdrollen is een heel ander verhaal. In de jaren vijftig zal daar langzaam verandering in komen als twee andere Joodse leading men als sterren geaccepteerd worden: Tony Curtis en Paul Newman. Bij de vrouwen is de situatie nog erger: de twee grote Joodse steractrices van het decennium, Marilyn Monroe en Elizabeth Taylor, worden Joods en dat pas na hun doorbraak op het witte doek.

Arbeidersmeisje

Natuurlijk zijn er best succesvolle Joodse acteurs in komische of bijrollen. Erich von Stroheim is al voor de oorlog een geliefde slechterik. Sam (geboren als Shalom) Jaffe wordt genomineerd voor een Oscar voor zijn bijrol in The asphalt jungle (1950), de film waarin het grote publiek voor het eerst aan Marilyn Monroe wordt voorgesteld. Judy Holliday (eigenlijk Judith Tuvim, maar zij vertaalt haar naam via ‘jom toviem’ naar Holliday) wint de Oscar voor Beste actrice voor de comedy Born yesterday (1950). Maar bijrollen en comedy’s brengen geen supersterren voort.

Aanvankelijk lijkt Shelly Winters een uitzondering. De als Shirley Schrift geboren dochter van Oekraïense kleermaker lijkt na haar doorbraak in de jaren veertig in de voetstappen te treden van Jean Harlow, het prototype van de blonde seksbom naar wie later ook Marilyn Monroe gemodelleerd zal worden.

Shelley Winters besluit haar makeup eraf te wassen voor haar auditie

Maar al snel beseft Winters dat dit op haar fysiek gebaseerde sterrendom haar zal beperken in de rollen die zij aangeboden krijgt. Dus besluit zij haar make-up eraf te wassen voor haar auditie als arbeidersmeisje in A place in the sun (1951). Het levert haar prompt een Oscarnominatie en lovende kritieken op, maar haar kans op sterrenstatus lijkt verkeken. Aan het begin van de jaren vijftig mogen Joodse actrices goed zijn of mooi, maar liever niet beide.

Achter de camera domineren Joodse filmmakers als nooit tevoren. De meest succesvolle films bij de Oscars van 1950 zijn het romantische drama The heiress van regisseur William Wyler, geboren in een Joods gezin in de Elzas, het politieke drama All the king’s men van producent Robert Rossen die ook het scenario voor zijn rekening neemt, en de romcom A letter to three wives van schrijver/regisseur Joseph Mankiewicz, die de Oscar voor beste regisseur ontvangt. Een prestatie die hij een jaar later herhaalt met het scenario van All about Eve, het verhaal van een ouder wordende actrice (gespeeld door de niet-Joodse Bette Davis) die zich zorgen maakt over haar carrière. Mankiewicz is niet de enige succesvolle scenarist in zijn uit Duitsland en Letland afkomstige familie: oudere broer Herman heeft de klassieker Citizen Kane op zijn naam.

Opwaaiende jurk

Een jaar later is Sunset Boulevard, genoemd naar de belangrijkste straat in Hollywood, een van de grote successen. Het verhaal over – opnieuw – een actrice die niet kan omgaan met haar uitdovende sterrenstatus wordt geregisseerd door Billy (eigenlijk Samuel) Wilder, bijna vijf decennialang een van de grootste Amerikaanse filmmakers. Wilder ontvlucht Berlijn na de nazimachtsovername in 1933 en viert al in de jaren veertig grote successen in Hollywood. Maar dit decennium komt hij echt tot bloei, onder meer vanwege zijn samenwerking met opkomende ster Marilyn Monroe. Liefst vier van zijn films staan in de gezaghebbende top honderd van belangrijkste films van de twintigste eeuw van het American Film Institute, waaronder Sunset Boulevard en Some like it hot (1959). De scène uit The seven year itch (1955), waarin Monroes jurk opwaait, levert een van de meest iconische beelden uit de filmgeschiedenis op.

De Joden heersen in de musicalwereld

De jaren vijftig vormen een decennium van optimisme, van levensvreugde na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Met name in de eerste helft van het decennium passen daar luchtige musicals in, zoals de verfilming van George Gershwins An American in Paris in 1951. De musical, die een jaar later de Oscar voor Beste film zal winnen, is een bijna exclusief Joods feestje met de muziek van Gershwin, de teksten van zijn broer Ira, de arrangementen van John Waldo Green en Saul Chaplin en het scenario van Alan Jay Lerner. Dat allemaal geproduceerd voor Metro-Goldwyn-Mayer door Arthur Freed, later verantwoordelijk voor de musicals Singin’ in the rain (1952) en Gigi (1958, waarvoor hij zijn tweede Oscar zal krijgen). Joden heersen in de musicalwereld, op Broadway en in Hollywood, zoals tien jaar later in misschien nog wel sterkere mate zal blijken met West Side Story.

Ster in het stof

Waar die dominantie minder voor de hand ligt, is in een in de jaren vijftig nog uiterst populair genre: de western. De vlaktes van het wilde westen lijken lichtjaren verwijderd van de grote steden aan de oostkust waar de Joodse filmmakers opgroeien.

Affiche van de ‘Joodse’ western High noon (1952)
United Artists

Toch is de productie in 1952 van de beroemdste western ooit grotendeels een Joodse aangelegenheid. In High noon wacht marshal Will Kane (Gary Cooper) zijn lot dapper en gelaten af, in de steek gelaten door zijn medeburgers en zelfs door zijn pacifistische vrouw. Als hij na het laatste vuurgevecht als last man standing overeind staat, gooit Kane zijn tinnen ster in het stof. Het is een gebaar dat later door tientallen acteurs in evenzoveel rollen gekopieerd zal worden.

Er zitten diepe morele vragen in High noon, een film die de gemiddelde western ver ontstijgt. Dit is minder verrassend wanneer wordt bedacht dat de producent Stanley Kramer is, een New Yorkse Jood die later zijn publiek zal verrassen – en een deel ervan choqueren – met de eerste invloedrijke films over rassenverhoudingen in de VS. High noon wordt geregisseerd door de in Polen geboren Fred Zinneman, winnaar van liefst vier Oscars, waaronder die voor Beste film voor het oorlogsdrama From here to eternity. Het scenario van High noon is van de hand van de uit Chicago afkomstige Joodse auteur Carl Foreman, die ook The bridge on the river Kwai (1957) zal schrijven. De iconische muziek is van de Oekraïens-Joodse Dimitri Tiomkin, inclusief het onvergetelijke Do not forsake me, oh my darling.

Gary Cooper wint dat jaar de Oscar voor beste acteur. Hij verslaat daarmee onder anderen Kirk Douglas die zijn tweede nominatie krijgt voor zijn rol als gewetenloze filmproducent in The bad and the beautiful. Maar als beste film legt High noon het af tegen The greatest show on earth van Cecil B. DeMille. DeMille, zoon van een Duits-Joodse scenarioschrijfster, domineert al sinds de tijden van de stomme film Hollywood met zijn megaproducties. The greatest show on earth vertelt het verhaal van de trapeze- en andere artiesten van het circus Barnum & Bailey. Honderden medewerkers en dieren van het circus zijn te zien in het spektakelstuk.

Met 13 miljoen dollar wordt het de duurste productie ooit

Zo groot is DeMille dat hij toestemming krijgt van Paramount zijn eigen The ten commandments uit 1923 opnieuw te verfilmen, nu in kleur en met geluid. Met 13 miljoen dollar wordt het in 1956 de duurste productie tot dan toe, al wordt dat bedrag vele malen terugverdiend. The ten commandments zal Cecil B. DeMilles laatste worden, hij sterft in 1959 op 77-jarige leeftijd.

James Dean

Bij de 27e Academy Awards in 1955 gaan alle vijf Oscarnominaties voor Beste film naar door Joodse producenten gemaakte speelfilms. Maar de grote acteurs van dat jaar zijn geen van allen Joods: Marlon Brando, Grace Kelly, Humphrey Bogart en Audrey Hepburn. Toch begint er een kentering te komen. Naast Kirk Douglas is Tony Curtis (geboren als Bernard Schwartz) aan een doorbraak bezig. Aanvankelijk alleen bekend als acteur in actiefilms, B-comedy’s en westerns, speelt hij in 1953 een serieuze rol als de goochelaar en boeienkoning Harry Houdini. Curtis acteert in Houdini naast zijn niet-Joodse vrouw Janet Leigh, de latere ster uit de douchescène in Psycho. Leigh zal de eerste van Curtis’ zes echtgenoten blijken. Drie jaar later breekt nog een Joodse acteur door, die het zal schoppen tot een van Hollywoods meest geliefde leading men: Paul Newman.

Als James Dean verongelukt, ‘erft’ Newman de rol

Newman is de zoon van een Joodse vader. Hij zal zich zijn leven lang ook religieus als Joods beschouwen ‘omdat dat een uitdaging is’. In 1956 speelt de knappe acteur in Somebody up there likes me bokser Rocky Graziano, een rol die eigenlijk voor James Dean bedoeld is. Als Dean in 1955 met zijn Porsche verongelukt, ‘erft’ Newman de rol van de bokser met het troebele verleden. Het wordt zijn grote doorbraak. In 1958 is zijn roem gevestigd als hij naast Elizabeth Taylor straalt in Tennessee Williams’ Cat on a hot tin roof. Het levert hem een Oscarnominatie en de status van superster op.

Paul Newman en Elizabeth Taylor in Cat on a hot tin roof (1958)   MGM

Douglas, Curtis en Newman zijn de grote drie van Joods Hollywood in de tweede helft van de jaren vijftig. Douglas levert in 1957 een indrukwekkende Vincent van Gogh af in Lust for life en Curtis doorbreekt taboes in Stanley Kramers The defiant ones (1958), waarin hij als blanke gedetineerde letterlijk aan een zwarte gevangene vastzit als de twee uit de gevangenis ontsnappen. Langzaam maar zeker zet de racistische Curtis zich in de film over zijn vooroordelen heen, een bewijs dat rassenrelaties geen taboe meer zijn in Hollywood. In die ontwikkeling spelen Joodse regisseurs een belangrijke rol, zoals Joodse activisten dat op straat doen in de strijd tegen segregatie. The defiant ones is ook de doorbraak van Sidney Poitier.

____________________

Het rode gevaar

In de jaren vijftig regeerde de angst voor het communisme, de ‘red scare’. Parlementslid Joseph McCarthy begon een heksenjacht op iedereen die van communistische sympathieën werd verdacht. Hollywood was een geliefd doelwit voor de jagers. Misschien was het omdat in de kunsten de linkse zaak op veel steun kon rekenen, misschien omdat veel Joden zich in de eerste helft van de twintigste eeuw tot het socialisme aangetrokken voelden. Waarschijnlijk speelde ook antisemitisme onder de Amerikaanse politieke elite een rol. Hoe dan ook: opvallend veel Joden werden het slachtoffer van de campagne van McCarthy en de zijnen.

Honderden regisseurs, scenaristen, cameramannen en anderen die in de filmindustrie werkten, zagen zich gedwongen naar het buitenland uit te wijken, onder pseudoniem te werken of werk aan te nemen van een kwaliteit of met een salaris dat ver onder hun niveau was. De schatting dat zeker de helft van hen van Joodse afkomst was, lijkt niet overdreven. Overigens stonden er ook Joden aan de andere kant: Joodse studiobazen eisten anticommunistische loyaliteitsverklaringen van hun werknemers. Wie weigerde, kwam op de zwarte lijst terecht.

Bij een van de succesvolste Joodse acteurs van de jaren veertig, Edward G. Robinson, konden ondanks verdenkingen geen bewijzen van communistische sympathieën gevonden worden. Dus werd Robinson, geboren in Roemenië als Emanuel Goldenberg, op de ‘grijze lijst’ geplaatst. Dit betekende dat hij niet meer welkom was bij de grote studio’s en in de jaren vijftig vooral rollen in B-films moest aanvaarden. Een opvallende uitzondering was The ten commandments (1956). Regisseur Cecil B. DeMille en hoofdrolspeler Charlton Heston (een vriend van Robinson) stonden bekend als felle anticommunisten, waardoor niemand hen durfde aan te spreken. Pas eind jaren vijftig verdween de red scare geleidelijk, waarna Robinson weer kon optreden naast supersterren als Frank Sinatra, Steve McQueen en opnieuw Charlton Heston in de sciencefictionklassieker Soylent Green (1973), zijn laatste rol.

____________________

Antioorlogsfilm

Een andere regisseur die maatschappelijk onrecht niet schuwt in zijn films is Sydney Lumet. In 1957 debuteert de New Yorker met het magistrale rechtbankdrama 12 angry men, waarin een jurylid (Henry Fonda) zich verzet tegen de vooroordelen van zijn mederechtsprekers. Er is iets aan het veranderen in Hollywood, een nieuwe generatie regisseurs komt met eigenzinnige, kritische films. In 1956 maakt de pas 28-jarige Stanley Kubrick The killing, een gangsterfilm met een niet-lineaire verhaallijn. Sinds Quentin Tarantino is de kijker daaraan gewend, maar in de jaren vijftig is deze verteltechniek revolutionair.

Een antioorlogsfilm op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, je moet maar durven

Een jaar later maakt de in New York geboren Kubrick de anti-oorlogsfilm Paths of glory, waarin kolonel Dax (Kirk Douglas) een groep soldaten voor de krijgsraad moet verdedigen die geweigerd hebben een suïcidale aanval uit te voeren. Een anti-oorlogsfilm op het hoogtepunt van de Koude Oorlog, je moet maar durven.

Anna Magnani in The rose tattoo (1955)    Paramount

Bij de actrices laat de grote Joodse doorbraak langer op zich wachten. De Italiaans-Joodse Anna Magnani wint weliswaar in 1956 de Oscar voor Beste actrice voor haar indrukwekkende rol in Tennessee Williams’ The rose tattoo, maar voor de eerste twee Joodse vrouwelijke supersterren is tweemaal een gioer nodig. Beide bekeringen vinden plaats in 1959.

Elizabeth Taylor: ‘Ik heb mij altijd al Joods gevoeld’

Marilyn Monroe neemt de Joodse religie aan als zij met schrijver Arthur Miller trouwt, maar Elizabeth Taylor ontkent dat haar gioer iets met haar twee Joodse (ex-)echtgenoten te maken heeft: “Ik heb mij altijd al Joods gevoeld.” Taylor zal zich haar hele leven voor de Joodse en zionistische zaak inzetten, waardoor zij vanaf 1959 niet meer welkom is in het Midden-Oosten.

Het decennium sluit af met het voor Joods Hollywood – zowel voor als achter de camera – uiterst succesvolle 1959. De inmiddels Joodse Marilyn Monroe straalt naast Tony Curtis in Billy Wilders komedie Some like it hot. William Wylers Ben-Hur, over de odyssee van een Joodse edelman in de Romeinse tijd, wint het tot op de dag van vandaag onovertroffen aantal van elf Oscars. En tot slot verschijnt op de valreep van het decennium de eerste verfilming van het dagboek van Anne Frank. Anne wordt gespeeld door de niet-Joodse Millie Perkins en ook producent en regisseur George Stevens is niet van Joodse afkomst. Opvallend genoeg is daarmee The diary of Anne Frank een van de minder Joodse Hollywoodfilms van de jaren vijftig.

Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Joods Hollywood

Aflevering 1: Hollywood – De jaren vijftig