Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Achtergrond

Albanië, die veilige haven

Albanië telde aan het einde van de Tweede Wereldoorlog tienmaal zoveel Joden als ervoor. Hoe de besa-traditie van moslims en christenen niet alleen de Albanese Joden, maar ook vluchtelingen uit heel Europa redde.

Bart Schut 20 april 2022, 09:00
Albanië, die veilige haven

Dit artikel verscheen eerder in NIW 1 5780/2020

Het is een moeilijk te vertalen woord. Besa kan ‘trouw’ betekenen, of ‘eed’. Of – vrijer, maar beter – een combinatie van die twee: ‘eed van trouw’. Aan het begin van de twintigste eeuw schreef de Ottomaanse staatsman Mehmed Ferid Pasja: “Een Albanees die besa zegt, kan op geen enkele wijze zijn belofte verbreken of er niet trouw aan zijn.” Vooral de clans van het Albanese hoogland waren eeuwenlang bereid te sterven voordat zij hun gelofte zouden breken. Deel van de eed was hulp verlenen aan hen die deze nodig hadden – was die eenmaal toegezegd, werd er alles aan gedaan de hulpbehoevende te beschermen.

Het culturele concept besa lag vast in een ander Albanees begrip: kanun, de codificatie van tradities en gebruiken van de clans. Volgens kanun is een huis in Albanië allereerst het huis van God en op de tweede plaats dat van de gast. De geformaliseerde erecode leidde de Amerikaanse ambassadeur – en fel bestrijder van de antisemitische Henry Ford, die overal de Protocollen van de Wijzen van Zion verspreidde – Herman Bernstein ertoe al voor de oorlog de loftrompet af te steken over het klimaat van religieuze tolerantie in Albanië: “Er is geen spoor van discriminatie tegen Joden, het is een van de zeldzame landen in Europa waar religieuze vooroordelen en haat niet bestaan.”

Inderdaad had Albanië na zijn afscheiding van het Ottomaanse Rijk in 1912 de positie van moslims (voor de oorlog ongeveer twee derde van de bevolking), christenen (een derde) en Joden (enkele honderden) gelijkgetrokken. Koning Zog I was een enthousiast voorstander van Joodse immigratie naar zijn land. Terwijl de meeste landen hun grens allang gesloten hadden, verleende de Albanese ambassade in Duitsland in 1938 nog steeds visa aan Joden. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog telde Albanië iets meer dan driehonderd Joden.

‘Er is geen spoor van discriminatie tegen Joden’

Albanologie
Zogs heerschappij eindigde in 1939 met de inval door het fascistische Italië van Benito Mussolini. De Italianen verboden verdere Joodse immigratie naar Albanië en bevolen de deportatie van alle vluchtelingen. Veel Joden doken onder in berggemeenschappen, waar het niet alleen individuen waren die hen onderdak verschaften, maar vaak hele dorpen. Albanese moslims en christenen hielden zich aan de besa en beschermden hun ‘gasten’. Het waren zeker niet alleen dorpelingen die dit deden, alleen al in het zuidelijk-centraal gelegen stadje Berat verborgen zestig moslimfamilies Joodse onderduikers. De Italianen deden op hun beurt niet bijzonder hun best Joodse vluchtelingen op te sporen, laat staan hen te deporteren. Integendeel, hun aantal groeide alleen maar, omdat enkele duizenden Joden uit het door de Duitsers bezette Joegoslavië een veilig heenkomen in Albanië zochten.

Het lot van Norbert Jokl verdient nadere beschouwing. Deze Oostenrijks-Joodse taalwetenschapper wordt beschouwd als de vader van de ‘albanologie’, de bestudering van de Albanese taal en cultuur. Toen Jokl na de Anschluss in 1938 het werken in Wenen onmogelijk werd gemaakt, probeerde de wetenschapper wanhopig uit de greep van de nazi’s te blijven. In het buitenland wilde niemand hem werk en daarmee een uitweg aanbieden, maar Albanië had voor hem een baan als bibliothecaris. Jokl nam het aanbod in 1939 aan, maar het was te laat: de Italiaanse autoriteiten weigerden zijn aanvraag tot emigratie te honoreren. In maart 1942 werd de albanoloog gearresteerd door de Gestapo, op transport gezet en waarschijnlijk in Wit-Rusland vermoord.

In Albanië zelf wordt geschat dat slechts vijf Joden die voor de oorlog in het land woonden, zijn vermoord – zij zouden leden van één familie zijn. Sommige historici gaan er zelfs van uit dat geen enkele Albanese Jood tijdens de Holocaust is omgebracht. De situatie was minder rooskleurig voor de Joden in gebieden die tijdens de oorlog bij ‘Groot-Albanië’ werden gevoegd. Met name in Kosovo werden duizenden in concentratiekampen vastgezet, al waren deze niet te vergelijken met de vernietigingskampen in Polen of het kamp Jasenovac, waar Kroatische fascisten misschien wel honderdduizend Serviërs, Sinti en Roma en Joden vermoordden.

Consequente weigering
De redenen waarom de situatie in Kosovo zoveel slechter was dan in Albanië zelf, is moeilijk te doorgronden. Was de besa-traditie er minder sterk? Of kwam het door de gerichte rekrutering van duizenden Kosovo-Albanezen die lid werden van de SS-divisie Skanderbeg? Leden ervan voerden in Kosovo razzia’s uit, waarna honderden Joden uit het gebied op transport naar Bergen-Belsen werden gezet. Daar werd de meerderheid vermoord. Een andere oorzaak waarom de Joden in Albanië zelf veilig waren, was de consequente weigering van lokale autoriteiten de nazi’s, die na de Italiaanse capitulatie aan de geallieerden in 1943 de bezetting hadden overgenomen, lijsten met Joodse inwoners en vluchtelingen te verschaffen.

Tijdens de Wannseeconferentie, waar werd besloten tot de Endlösung der Judenfrage’, had Adolf Eichmann geschat dat er 200 Joden in Albanië waren. Toen de communistische partizanen van Enver Hoxha in 1944 de Duitsers en hun fascistische handlangers het land uit joegen, waren dat er tenminste 1800, al zijn er ook onderzoekers die dit getal op 3000 schatten. Minimaal een vertienvoudiging dus. Toch is decennialang gezwegen over dit unieke, heldhaftige, bijna ongelooflijke oorlogsverleden van de Albanese bevolking. Hoxha en zijn communisten schaften religie af, dus was het lot – zelfs niet in de positieve zin van het woord – van de Joodse gemeenschap niet relevant.

Zog I, koning van Albanië van 1928 tot 1939

Daar is de afgelopen jaren verandering in gekomen. In 2018 werd in Berat het Solomon Museum geopend, waarin verteld wordt hoe Albanese moslims en christenen duizenden Joden redden. Langzaam maar zeker beginnen de Albanezen zelf zich hun oorlogsgeschiedenis te herinneren. Met terechte trots. Inmiddels wordt Holocaust Memorial Day jaarlijks herdacht en op 9 juli van dit jaar werd in Tirana een gedenkplaats voor de slachtoffers van de Shoa geopend. Yad Vashem erkent 75 Rechtvaardigen onder de Volkeren uit het land.

In 1999 liet Israël zien Albanië niet vergeten te zijn. Terwijl in Kosovo de oorlog tussen Serviërs en Albanezen woedde, evacueerde de Joodse staat op Jom Hasjoa 217 Kosovo-Albanezen uit het strijdgebied en bood hen onderdak in verschillende kibboetsiem. Een Albanese familie die Joden tijdens de oorlog onderdak had verschaft, werd zelfs gehuisvest bij de nazaten van de onderduikers. Ook Israël kent zijn versie van besa.

De Joden van Albanië

De eerste Joden in wat nu Albanië is, waren waarschijnlijk schipbreukelingen. Aan het begin van de gewone jaartelling als gijzelaars door de Romeinen uit Palestina weggerukt, maar ontsnapt toen de schepen waarop zij naar het centrum van het rijk werden gebracht in de Adriatische Zee vergingen. Hun nazaten bouwden in de vijfde eeuw de eerste synagoge in de zuidelijke havenstad Sarandë (zie foto). In de zestiende eeuw kwam daar een golf van Sefardische ballingen uit Spanje en Portugal bij. De volkstelling van 1930 registreerde 204 Joden in Albanië. De gemeenschap werd in 1937 officieel door koning Zog I erkend. Tijdens de Italiaanse bezetting vanaf 1939 waren Joden relatief veilig in het land en vluchtelingen – met name uit het door de Duitsers bezette Joegoslavië – stroomden het land binnen. Zelfs toen de nazi’s na de Italiaanse capitulatie in 1943 de macht in Albanië naar zich toe trokken, bleef de bevolking massaal de Joden beschermen.

Nadat de communisten onder Enver Hoxha de Duitsers verdreven en religie formeel afschaften in het land, verslechterde de positie van de Albanese Joden. De val van het communisme opende de grenzen van het land, waarna het merendeel van de overgeblevenen het land verliet en naar vooral Israël emigreerde. Na de economische ineenstorting van de piramidespelschandalen in de jaren negentig bleven praktisch alleen met niet-Joden getrouwde leden van de gemeenschap achter. Er leven op dit moment zo’n veertig tot vijftig Joden in Albanië, vooral in de hoofdstad Tirana.

Heeft u dit artikel met plezier gelezen? Met een abonnement op het NIW krijgt u toegang tot columns, opinies, analyses, nieuws – en achtergrondverhalen. Kies hier wat het beste bij u past.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *