Twee dagen na 11 september 2001 veranderde mijn wereld definitief. ’s Ochtends begon ik te lezen in Taliban: Militant Islam, Oil and Fundamentalism in Central Asia. ’s Avonds had ik het uit. Het enige wat ik dacht nadat ik het uit had, was: ‘Dat we überhaupt leven…’ Het was meer dan angstaanjagend. De Pakistaanse journalist Ahmed Rashid had tien jaar in Afghanistan gewerkt, zijn boek daarover kwam in 2000 uit. Zoveel barbaarsheid, zoveel wreedheid, zoveel haat. Het boek vaagde mijn laatste restje naïviteit weg. Een kwart eeuw daarvoor was een ander deel van mijn naïviteit gesneuveld. Het was 1975. Ik woonde in de kibboets. Op een ochtend kwam ik de nog lege eetzaal binnen. Een oude man keek onder elke tafel of er een bom lag. Op dat moment realiseerde ik mij dat een éénstaatoplossing voor het confl ict tussen Israël en de Palestijnen niet haalbaar was. Ik was opgevoed met een diepe afkeer tegen ieder nationalisme. Mijn vader maakte een uitzondering voor het zionisme. Maar ik kon niet zien waarom Joods nationalisme wel goed zou zijn en het nationalisme van elk ander volk niet. Maar op die ochtend, in mijn ‘eigen’ kibboets, won de realiteit het van mijn ideologie: Israël is een noodzaak en een tweestatenoplossing is het enig haalbare. Deze week wordt 9/11 voor de tiende keer herdacht. Deze week ook worden de Verenigde Naties gevraagd de staat Palestina te erkennen. Dat het precies nu wordt gevraagd, is niet toevallig. Voor de islamitische wereld horen het Israëlisch-Palestijnse confl ict en de verwoesting van het WTC bij elkaar. Het eerste was de rechtvaardiging voor het tweede. Voor de Verenigde Naties zal het niet uitmaken dat de Palestijnen meer dan veertig jaar geleden de terreur op het wereldtoneel introduceerden. De mogelijke bom in de kibboetseetzaal kan nu overal worden gevonden. De Palestijnen moeten beslist een eigen staat hebben. Hoe weet ik niet, want de terreur zal blijven. Want de bittere conclusie na al die jaren is ook: terreur loont.