Na een werkcollege loop ik, studente aan de Universiteit van Amsterdam (UvA), het faculteitsgebouw uit en het is weer zover. Het wekelijkse moment dat er een meisje in kaffiya voor me staat en mij er niet langs laat voordat ik haar flyer aanneem. De protesten, de leuzen, de discussies: voor Joodse studenten als ik zijn die aan de orde van de dag. We staan iedere dag voor dilemma’s: draag ik mijn ketting onder of boven mijn shirt? Spreek ik me uit of houd ik me stil om me sociaal te redden? Neem ik de flyer wel of niet aan? Deze keer blijf ik staan, ik maak oogcontact met het meisje en werp een blik op mijn zichtbare mageen David. Op de flyer staat in het Engels: ‘Algemene vergadering voor Palestina. Alle studenten welkom.’
Onlangs sprak ik drie studenten die in een vergelijkbare positie zitten. Zij vertelden over hun ervaringen als (Israëlisch-)Joodse student. Hoe groot de angst is, blijkt uit hun wens anoniem te blijven.

‘7 oktober heeft mij monddood gemaakt’
Shirah (23) heeft afgelopen juni haar bachelor geneeskunde afgerond. Binnenkort kan ze aan haar coschappen beginnen. Haar faculteit bevindt zich in het AMC, Amsterdam-Zuidoost.
“Ik heb op een Joodse middelbare en basisschool gezeten. Daarnaast ben ik jarenlang vrijwilliger geweest in de Joodse gemeenschap. Toen ik ging studeren, stapte ik een beetje uit die bubbel. Ik kreeg veel niet-Joodse vrienden en dat vond ik heel waardevol. Maar sinds de oorlog is uitgebroken, merk ik dat ik de Joodse verbintenis juist weer opzoek. Er was weinig ruimte om echt te rouwen om wat ik allemaal online zag. Ik ben in Israël geboren, en mijn land was opeens in oorlog. Dat doet iets met je.”
Het is niet alleen de oorlog zelf waaronder Shirah lijdt, het is ook de framing, het eenzijdige verhaal dat over de strijd wordt verteld: “Conflicten in Israël zijn vaker voorgevallen, maar zo’n grootschalige oorlog met zoveel media-aandacht, dat raakt me direct. En die framing heeft gevolgen: ik kan niet goed mijn gevoelens uiten, ik kan niet zeggen waar ik voor sta. Ik moet ineens heel erg op mijn woorden letten.”
Of ze er op de universiteit voor uitkomt dat ze Joods is? “Voorheen praatte ik er nog weleens over, bijvoorbeeld over de feestdagen. Nu vertel ik het eigenlijk niemand meer. Mensen die het weten, weten het.” Ze heeft het gevoel dat 7 oktober haar monddood heeft gemaakt. “Op de geneeskundefaculteit is het anders dan op andere faculteiten. Er zijn geen kampementen en heftige protesten, omdat we letterlijk in het ziekenhuis zitten. Maar toch: ik liep eens een ruimte binnen waar mensen zeiden: ‘Wat daar gebeurt, is echt een genocide.’ Dat is voor mij intimiderend.”
Subtiel
Shirah noemt het overduidelijk dat de situatie in Gaza verschrikkelijk is. “Dat vind ik ook. Maar als je het een genocide noemt, voelt dat alsof je de ernst van échte volkerenmoord, met name de Shoa, tenietdoet.” Of ze het antisemitisch vindt? “Tegenwoordig wordt er gezegd dat we alles te snel antisemitisch noemen. Maar Jodenhaat is geniepig en subtiel, het is moeilijk aan te wijzen. Door te zeggen dat ‘alles nu als antisemitisme wordt bestempeld’, ontneem je Joden eigenlijk het recht voor zichzelf op te komen.’’
Op de universiteit ervaart de studente vooral kleine frustraties. “De stickers zijn overal. Waar je ook kijkt: ‘Free Palestine’. En ik begrijp het, er zijn aan Palestijnse kant veel meer doden. Maar er wordt nergens benoemd dat 7 oktober een terroristische aanval was. Waarom zeggen ze niet: ‘We vinden dat Hamas geen macht mag hebben?’” De universiteit is volgens Shirah de plek om de wereld om je heen te leren begrijpen, maar de demonstranten lijken geen nuance te kennen. “De protesten bij Oudemanhuispoort en Roeterseiland, waar voor miljoenen euro’s schade werd aangericht, vond ik echt bizar. Ik liep naar de Hollandsche Schouwburg voor de Holocaustherdenking en kwam langs een protest waar ‘Intifada, Intifada’ werd geschreeuwd, een oproep tot geweld.”
‘Ik voel me machteloos en moedeloos, ik sta in een soort overlevingsstand’
Door al deze ervaringen voelt Shirah zich machteloos en moedeloos. “Ik heb me erbij neergelegd. Ik hoef die discussies niet. Op de universiteit sta ik in een soort overlevingsstand. Ik stel me neutraal op, ik verspil er mijn energie niet aan.” Ze merkt dat ze zich telkens indekt als ze over Israël praat. “Ik doe dat om mezelf te beschermen. Ik voel dat pro-Palestijnse mensen alles kunnen zeggen, terwijl ik mijn zinnen heel genuanceerd moet formuleren omdat ik anders hun beeld van ‘de Joden’ bevestig. Dat is oneerlijk. Bij sommige mensen kan ik gelukkig wel helemaal eerlijk zijn, maar het is af en toe eenzaam. Ik kan dit soort thema’s alleen bespreken met Joodse vrienden en familie, daardoor lijkt het alsof alleen Joden mij begrijpen. Ik wil dat het de norm is achter Joden te staan.”
Voor elkaar zorgen
Een vriendschap met een moslimvriendin liep stuk op de kwestie. “Zij wist dat ik Israëlisch was en hoe ik naar de situatie keek. Een paar dagen na 7 oktober vroeg ze mij om mijn mening. Daarna heeft ze die hele mening uit de context gehaald. Ze bleef me heftige beelden sturen en beschuldigde me ervan blind te zijn voor mijn eigen geschiedenis. Uiteindelijk liet ze me weten niet meer bevriend met me te willen zijn. Dat was heel verdrietig.”
Shirah heeft zelfs overwogen in haar professionele carrière een andere naam te gebruiken. “Maar toen sprak ik iemand die zei: ‘Als je je naam verandert, laat je de antisemieten winnen.’ Dat heeft me aan het denken gezet. Nu probeer ik opener te zijn over mijn identiteit.” Ze draagt nu vaker haar chaiketting en zoekt verbinding met andere Joodse en Israëlische studenten. “Sinds 7 oktober zijn die banden belangrijker geworden. We moeten extra voor elkaar zorgen. Ik vraag weleens: ‘Hoe voel je je? Voel je je veilig?’ Want die steun is essentieel.”
Toch blijft Shirah voorzichtig. “Ik geef veel om mijn carrière en wil zo min mogelijk vijanden maken. Maar ik zit nu in een proces waarin ik probeer opener te worden. Als iedereen zich neutraal opstelt en niet uitkomt voor zijn identiteit, wat blijft er dan van ons over?”

‘Ga het gesprek aan’
David (20) studeert aan de UvA in het Science Park en werkt bij een accountantskantoor. “Mijn dagen beginnen vroeg,” vertelt hij. “Elke ochtend ga ik naar sjoel. Sommigen beginnen hun dag met hardlopen; ik begin mijn dag in de synagoge.” Hij groeide op met de tradities, koosjer eten en Bne Akiwa.
In 2022 woonde David een jaar in Israël, waar hij een jesjiva-programma volgde. “Toen ik terugkwam, vond ik al snel weer mijn plek in Joods Amsterdam: in de ochtend sjoel, dan een snelle koffie en vervolgens naar de universiteit.” Hij draagt altijd een keppel, ook op het Science Park. “Ik ben bijna altijd de enige met een keppel op de campus. Dat voelt soms als een soort exposure therapy. Er wordt vaak gezegd dat het gevaarlijk is om een keppel te dragen, maar ik ervaar dat niet zo. Ja, mensen hebben sterke meningen. Het is daarom vooral belangrijk het gesprek aan te gaan.”
Israël is voor David niet alleen politiek, maar ook persoonlijk. “Mijn familie woont daar en ik heb er herinneringen aan. Soms loop ik gewoon op de demonstranten af. Ik wil weten wat ze zeggen. Uiteindelijk hebben ze het wel over mij. Dus dan wil ik ook meedoen aan dat gesprek.” Toen de faculteitsgebouwen op Roeterseiland bezet werden, ging hij ‘even buurten’. “Ze zeiden dat ik daar niet mocht zijn. Het grasveld buiten was overgenomen door activisten die willen dat de UvA de banden met Israël verbreekt. Maar ik bleef en stelde vragen. Snel werd ik erop gewezen dat ik alleen met zogenaamde woordvoerders in gesprek mocht.”
Expert
Een van de meest confronterende gesprekken voerde hij met een docente. “Zij noemde zichzelf een antisemitisme–expert en zei: ‘Er zijn heel goede boeken die precies uitleggen waarom Israël niet zou mogen bestaan.’ Ze vertelde dat ze zelf Joods is en prees een gewelddadige opstand in een getto als een van de mooiste momenten uit de Joodse geschiedenis. Ik dacht alleen maar: voor mij is het samenzijn met familie en onze tradities het mooiste aan Joods zijn.”
‘Als ik daar in mijn eentje sta, voel ik me wel echt een minderheid’
Tijdens de protesten hoort David leuzen als ‘Viva Inti-fada’ en ‘From the river to the sea’. “Dat zijn agressieve uitspraken. Toch vind ik dat mensen moeten kunnen zeggen wat ze willen. Het is enorm belangrijk dat we het gesprek niet doodslaan. Alleen als die leuzen een bedreiging vormen voor Joden kun je er echt iets tegen doen. Ik ga niet naar die protesten om meningen te veranderen. Ik wil gewoon praten met demonstranten die een sterke mening over mij hebben, over Joden, over Israël. Maar als ik daar in mijn eentje sta, en opeens word omsingeld door tien tot vijftien man die tegen me zijn, dan voel ik me wel echt een minderheid. Soms gebruiken ze argumenten als: ‘Ik ben ook Joods, dus ik kan dit tegen je zeggen.’ Dan zeggen ze dat Israël niet belangrijk is. Voor mij is dat gewoon wél belangrijk.”
Overmacht
David zegt altijd rustig te blijven, ook als anderen verhitte discussies aangaan. “Als ik rustig blijf, blijven zij ook rustig. Het is net als in de Apenheul: zij zijn banger voor jou dan jij voor hen. Natuurlijk verhef ik mijn stem niet. Als je als eenling tegenover een groep staat, heeft het geen zin ruzie te maken. Overmacht is overmacht.” Sociale media spelen hierin een grote rol. “Alles wordt opgeblazen. Kijk naar het gedoe rondom de Maccabi Tel Aviv-supporters. Mensen reageren op iets wat ze online zien, zonder context. Daardoor wordt het onpersoonlijk gemaakt. Dat verandert wanneer je echt met iemand in gesprek gaat. Daarom draag ik gewoon mijn keppel. Dan zien mensen: o, het is gewoon een Jood. Het maakt Joods-zijn normaler.”

‘Ik schrok zo erg van die stereotypen’
In een café spreek ik met Sarah (19), eerstejaarsstudente interdisciplinaire sociale wetenschappen. Ze groeide op met Joodse tradities, viert elke week sjabbat met haar familie en is actief in Haboniem. Haar Joodse identiteit deelt ze gepassioneerd met haar niet-Joodse vrienden en haar niet-Joodse vriend. “Ik nodig ze graag uit voor Joodse feestdagen, zo leren ze mijn identiteit en afkomst kennen. Ik wil de mensen die voor mij belangrijk zijn laten weten wat jodendom voor mij inhoudt.”
Aan het begin van haar studie, in september vorig jaar, heeft Sarah vrienden gemaakt die geïnteresseerd zijn in haar achtergrond. Toch is ze voorzichtiger geworden. Zo sprak ze zich in een werkgroep uit over antisemitisme. “We behandelden een artikel over de manier waarop bepaalde minderheden, zoals Joden en zwarte Amerikanen, elkaar zouden bevoordelen – althans, zoals de meerderheid dat ziet. Dat artikel vond ik zo relevant dat ik de spits afbeet. Ik vertelde dat ik het heel herkenbaar vond omdat ik zelf Joods ben en te maken heb met antisemitisme.” Tegenover haar zat een Joodse medestudente die zich ook uitsprak. “Dat voelde prettig, ik was blij dat ik mijn oprechte mening kon delen.” Maar toen reageerde een medestudent met pijnlijke opmerkingen. “Hij begon met te zeggen dat hij het ‘superknap’ vond hoe Joden zo hoog op de sociale ladder zijn geklommen, gezien hun geschiedenis. En vervolgens zei hij dat Joden de hele financiële wereld en de media beheersen. Ik schrok zo erg van die stereotypen.”
Wat haar het meest raakte, was hoe hij het Israëlisch-Palestijns conflict erbij betrok. “Hij zei: ‘Wat de Joden nu doen, is echt heel erg.’ Twee minuten daarvoor had ik verteld dat ik Joods ben. Ineens werd ik niet meer gezien als individu, maar als onderdeel van een collectief dat verantwoordelijk wordt gehouden voor alles wat Israël doet. Dat was zo pijnlijk.”
Modegril
De werkgroepdocent greep in en wees de student erop dat hij niet zo generaliserend kon spreken over Joden. De andere Joodse studente in de groep ontkrachtte de vooroordelen met sterke argumenten. “Dat was fijn, ik voelde me gesteund. Maar zelf was ik zo geschokt dat ik bijna niet kon praten.” Sindsdien stelt Sarah zich anders op. “Als één man in mijn werkgroep zo denkt, dan zullen er vast meer zijn. Mensen zien me niet meer als een studente in de werkgroep, maar als ‘het Joodse meisje’. Dat geeft een onprettig gevoel.”
‘Ik was zo geschokt dat ik bijna niet kon praten’
Kleding en teksten van haar medestudenten herinneren haar continu aan het conflict. “Ik zie studenten met kaffiya’s, shirts met ‘Yalla Intifada’ en laptops met ‘Fuck Israël’-stickers. Dan denk ik: waarom draag je kleding met zulke heftige teksten als fashion statement? Het lijkt wel een modegril om pro-Palestijns te zijn.” Ze twijfelt of ze haar mageen David moet dragen op de universiteit. “Enerzijds wil ik mijn Joodse trots laten zien, anderzijds wil ik niet gereduceerd worden tot ‘de Jood’.”
In haar academische vrijheid voelt Sarah zich beperkt. “Over bepaalde onderwerpen uit ik me liever niet, dat geeft me een onveilig gevoel. Ik zou bijvoorbeeld niet snel een presentatie geven waarin Israël voorkomt.” Na die ene werkgroep kwamen klasgenoten naar haar toe. “Ze zeiden: ‘Zelf ben ik best bevooroordeeld, want ik ben pro-Palestijns, maar ik vond het fijn om dit perspectief te horen.’ Aan de ene kant is het goed dat ze nu een bredere kijk hebben, aan de andere kant vond ik het confronterend dat ze het antisemitisme in de opmerkingen van die werkgroepstudent niet herkenden. Pas als een Jood het benoemt, beseffen ze het.”
Indekken
De protesten aan de UvA ervaart Sarah als heftig. “Als er wordt omgeroepen dat er protesten komen, schrik ik. Mijn hart gaat tekeer. Ik heb pro-Palestijnse vrienden die protesteren tegen het land waar mijn familie woont. Ze bedoelen het niet persoonlijk, maar voor mij is het dat wel degelijk.” Daarom houdt ze zich vaak in. “Ik moet me constant indekken. Anders denken mensen dat ik het oké vind als er veel Palestijnse slachtoffers zijn. Ik weet dat het enige wat helpt, in gesprek gaan is. Maar je kunt niet met iedereen in gesprek gaan. Dat maakt het zo frustrerend.”
De namen in dit artikel zijn fictief. De echte namen zijn bij de redactie bekend.