Ik had duidelijk een gevoelige snaar geraakt. ‘Met groeiende verbazing heb ik het tv-programma over kosher vleesch bekeken. Meer kwaadaardigheid c.q. apikorshiout is amper te filmen (letterlijk). Dat een rabbijn daar zijn medewerking aan verleend is beyond my understanding.’ Zo vaak krijg ik geen fanmail, maar na mijn onderzoekje naar het bloedgehalte van kosjer vlees, stroomde mijn inbox over. Ik werd geridderd tot apostaat, tot ketter in de orde van apikorsioet en tot de buitengewone rang van koffer be’iekar. Heerlijk, zoiets maakt gelijk je hele dag goed. Wat ik daar allemaal voor had moeten doen? Ik had onderzoekers van de Universiteit Utrecht een kosjer biefstukje laten testen op de aanwezigheid van bloed. Want zoals zovelen die van jongs af aan hadden geleerd dat kosjer vlees geen druppel bloed bevat, had ik me altijd afgevraagd wat dan toch dat rode sap was dat bij het snijden van mijn biefstuk naar buiten liep. Was dat heus bloedeloos vleesnat, zoals mijn moeder/slager/rabbijn placht te beweren?
Het microscopisch onderzoek liet geen twijfel bestaan over de ontelbare bloedcellen die het rituele spoelen, zouten en nog eens spoelen van het vlees hadden getrotseerd. Ter controle had ik ook regulier vlees van om de hoek laten testen. Er bleek geen verschil met het ritueel geslachte vlees. Sterker, volgens de onderzoekers bevatten onze gortdroge kippenlevertjes meer bloed dan de sappige treife levertjes. Opvallend, omdat levertjes pas kosjer zijn nadat ze met een gasbrander minutieus zijn verkoold.
In de slotscène ging ik met mijn rabbijn een hapje doen in een kosjer vleesrestaurant. Op het menu stond als vanzelfsprekend een kosjer biefstukje, gegarneerd met de resultaten van het bloedonderzoek. Zeker na de confrontatie met de uitstrijkjes van de lever was mijn tafelgenoot even uit het veld geslagen, maar hij herpakte zich door mij te verzekeren dat achtergebleven bloedcellen gegeten mogen worden. Het voldoet niet aan de Joodse definitie van bloed. Maar helemaal heimisj voelde het niet: „Het lijkt me sterk dat er in het kosjer gemaakte vlees meer bloed zou zitten dan in regulier vlees. Bij het zouten zie je gewoon er bloed uitkomen.” „Ziet u dan het verschil tussen rood sap en bloed?” „Het verschil weet ik niet, nee.” Dat was volgens de brievenschrijver geen adequate reactie: ‘De Raaf had in plaats van te smullen van zijn koshere biefstuk deze apikores op zijn stuk moeten zette. Bij het branden van lever komt het bloed er letterlijk uitgestroomd. Het bloed dat eruit is, zit er echt niet meer in. De rabbijn moet middels een artikel in de joodsche pers duidelijk maken dat hij er in is geluisd, door een gewetenloze programmamaker van de (niet zo) Joodsche Omroep. Volgens de Joodsche wet had deze Raaf niet met deze koffer be’iekar aan één tafel mogen eten.’
De rectificatie bleef uit, zoals ook de gemoederen weer snel bedaarden.
Vorige week werd ik als eregast uitgenodigd voor een studieavond naar aanleiding van de uitzending. Uit de oude teksten van de Talmoed kwam inderdaad naar voren dat lang niet al het bloed ongeoorloofd is, maar pas echt interessant werd het toen we ons verdiepten in de lever. In tegenstelling tot de heersende consensus (lees er de relevante internetpagina’s van rabbinaten en jesjieves maar op na) zijn bloederige levertjes geen enkel probleem. Zolang het resterende bloed er maar in blijft zitten. Dáárom worden de kippenlevertjes dichtgeschoeid. Niet om zo veel mogelijk bloed te verwijderen, maar om het te behouden.
Het is niet de eerste keer dat een bloedsprookje heftige reacties oplevert. Maar dit keer is het óns bloedsprookje. En in tegenstelling tot onze matses, bevat ons vlees wel degelijk bloed. Gelukkig is dat helemaal niet erg.