Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Achtergrond

De strijd van de revisionisten

Ze’ev Jabotinski, Menachem Begin, Avraham Stern: zij waren voorstanders van een ander zionisme – strijdbaar, compromisloos en indien nodig met geweld. De revisionistischzionisten legden de basis voor de machtspositie van Benjamin Netanyahu’s Likoed.

Bart Schut 08 december 2021, 12:00
De strijd van de revisionisten

Dit artikel verscheen eerder in NIW 15– 5780 / 2019

Het is mogelijk dat de ‘Slag van Tel Hai’ op een misverstand berustte. Op zich was er op die fatale dag, 1 maart 1920, geen reden voor de Arabische milities in het noordoosten van Galilea kibboetsiem aan te vallen. De Joden die er woonden, stonden over het algemeen neutraal in de strijd tussen de milities en hun Franse vijanden. Waarschijnlijk was de strijdmacht, van ten minste honderd Arabische krijgers die de kibboets had omsingeld, op zoek naar Fransen. Die hielden zich er soms schuil, net als Arabieren wanneer Fransen op hén joegen. Hoe dan ook, een van de bewakers van Tel Hai vuurde een schot af in de lucht, een teken dat versterkingen nodig waren. Tien Joodse strijders van de Hasjomeer-zelfverdedigingseenheden trokken onmiddellijk van het nabijgelegen Kfar Gilad naar Tel Hai.

Hun leider was Josef Trumpeldor, bepaald niet de eerste de beste. Trumpeldor – van beroep tandarts, jurist en landarbeider, in die volgorde – was de bekendste militair van de jisjoev, de Joodse gemeenschap in het Mandaatgebied Palestina. Hij had als officier gediend in het leger van de tsaar, een uitzonderlijke positie voor een Jood in het Rusland van rond de eeuwwisseling. Bij het beleg van Port Arthur tijdens de Russisch-Japanse Oorlog in 1906 had hij een arm verloren. Zijn reactie was kenmerkend voor het karakter van de jonge Josef: “Ik heb nóg een arm te geven voor het moederland.”

Overladen met medailles wisselde Trumpeldor zijn Russische moederland in voor de zo vurig gewenste Joodse staat die in Palestina gesticht moest worden. De eerst als tandarts en later vanwege zijn handicap tot jurist opgeleide Josef trok naar de oevers van het meer van Tiberias, waar hij een van de intellectuelen was die met wisselend succes het land bewerkte. Maar zijn soldatenbloed kroop waar het niet gaan kon en nadat de Eerste Wereldoorlog uitbrak, stortte Trumpeldor zich opnieuw in het strijdgewoel. Als Russisch staatsburger was hij niet meer welkom in de Ottomaanse provincie Palestina, dus week hij uit naar Caïro.

Muilezels en muildieren
Daar was hij samen met zijn vriend Ze’ev Jabotinsky (over wie later veel meer) de leidende kracht achter het Zion Mule Corps, een eenheid van Russische Joden uit Palestina die in het Britse leger als waterdragers (vandaar de muilezels en muildieren) dienden, omdat buitenlanders geen gevechtsfuncties mochten bekleden. Trumpeldor diende met de rang van kapitein als plaatsvervangend bevelhebber van het korps. In 1917 werden de muilezels toch vervangen door wapens en vochten meer dan duizend Joden van het Joodse Legioen mee in de succesvolle Britse campagne tegen de Turken in Palestina. Na een kort verblijf in Sint-Petersburg, waar hij een organisatie oprichtte die Russische Joden moest voorbereiden op en helpen bij hun alia, keerde Josef Trumpeldor terug naar Galilea.

‘Het geeft niet,’ zou hij in het Hebreeuws gezegd hebben, ‘het is goed voor ons land te sterven’

We weten niet precies wat er op 1 maart 1920 gebeurde toen Trumpeldor en zijn kleine groep versterkingen aankwam in Tel Hai. Sommige bronnen melden dat hij het zelf was die – te vroeg – het vuur opende op de Arabische overmacht (er waren op dat moment meer Arabische strijders in de kibboets dan er Joden in de hele omgeving woonden), maar zeker is dat er een vuurgevecht uitbrak. Het is weinig verwonderlijk dat de Joden het onderspit moesten delven, vijf van hen werden gedood en Trumpeldor zelf werd in zijn hand en buik geraakt. In allerijl werd de zwaargewonde commandant door de zich terugtrekkende Joodse strijders naar Kfar Gilad gebracht. Achter hen staken de Arabieren Tel Hai in brand, ongetwijfeld na een grondige plundering.

Oproep tot bijdragen aan Keren Hajesod met de beeltenis van Ze’ev Jabotinski

De laatste woorden van de stervende Trumpeldor zouden tot lang na zijn dood als strijdkreet door de jisjoev weergalmen: “Het geeft niet,” zou hij in het Hebreeuws gezegd hebben, “het is goed voor ons land te sterven.” Het is maar de vraag of Trumpeldor dit echt gezegd heeft; hij sprak slechts gebroken Hebreeuws en de apocriefe woorden lijken verdacht veel op die van zo veel andere voor hun vaderland gesneuvelde nationale helden. Het doet er ook eigenlijk niet toe, feit is dat de ‘slag’ om Tel Hai werd en wordt gezien als de eerste in het Joods-Arabische conflict, en Josef Trumpeldor als de eerste martelaar van (het latere) Israël.

Jabotinski wilde een Joodse staat en hij wilde hem direct

Zijn woorden werden een katalysator van het ontluikende Joodse nationalisme – logisch dat elkaar beconcurrerende zionisten Trumpeldors offer probeerden te claimen voor hun bewegingen. De socialisten (zie het derde artikel in deze serie, NIW 10) wezen erop dat Trumpeldor zelf in Sint-Petersburg een links-zionistische beweging had opgericht en Hasjomeer, de zelfverdedigingsbeweging waartoe de verdedigers van Tel Hai behoorden, was socialistisch qua ideologie.

Rosj Betar
Ze’ev Jabotinski, Trumpeldors vriend en strijdmakker van een paar jaar eerder, ging een stap verder. In 1923 richtte hij in het Letse Riga een jeugdbeweging op die hij Betar noemde, een acroniem afgeleid van Briet (‘verbond’) Josef Trumpeldor. (Tegelijkertijd was Betar de naam van het laatste Joodse fort dat viel tijdens de Bar Kochba-opstand in het jaar 136.) De jonge zionisten werd Trumpeldor en zijn opoffering voor het vaderland voorgehouden als rolmodel. Betar leek de zoveelste zionistische jeugdbeweging, maar zij verschilde opmerkelijk van het op dat moment dominante socialistisch-zionisme. Jabotinski, de Rosj (‘hoofd’) Betar had een heel eigen kijk op hoe de toekomstige Joodse staat eruit zou moeten zien en hoe deze verworven diende te worden.

‘Maak een einde aan de diaspora of de diaspora maakt een einde aan u’

Vladimir Jabotinski werd op 17 oktober 1880, hetzelfde jaar als Joseph Trumpeldor, geboren in Odessa. Opgegroeid in een geassimileerd middenklassengezin voelde hij ‘van binnen geen contact’ met het Joodse geloof. Wel sprak hij vloeiend Hebreeuws, naast Russisch, Jiddisj en Italiaans. De beruchte pogrom van Kisjinev in 1903 wekte zijn woede en een niet aflatende inzet voor het zionisme. Vladimir, die zijn naam veranderde in het Hebreeuwse Ze’ev (‘wolf’), richtte in zijn geboortestad een Joodse zelfverdedigingseenheid op en reisde door Rusland van plaats naar plaats om daar hetzelfde te doen. Als het aan Jabotinski lag, zouden nooit meer Joodse mannen ongestraft vermoord en Joodse vrouwen onverdedigd verkracht worden.

Poster van stichtingscongres van Jabotinski’s Nieuwe Zionistische Organisatie in Wenen, 1935

Hij was afgevaardigde bij het Zesde Zionistische Congres in Basel en zijn ster was rijzend in Rusland, waarbij hij zich fel afzette tegen het socialisme van de niet-zionistische Joodse arbeidersbeweging, de Bund. Na een periode in Turkije als afgezant van de ZO (Zionistische Organisatie, later Wereldorganisatie WZO), vocht Jabotinski als luitenant in de Britse veldtocht in Palestina. Na de oorlog was hij een van de eerste leiders van Keren Hajesod, de stichting die geld moest binnenhalen voor zionistische projecten in het Britse Mandaatgebied Palestina. Vanaf 1921 was Jabotinski lid van de Uitvoerende Raad, een soort regering van de ZO, maar hij botste al snel met de andere leden, onder wie Chaim Weizmann, omdat het hem allemaal te langzaam ging. Jabotinski wilde een Joodse staat en hij wilde hem direct. Bovendien stelde hij een plan op om anderhalf miljoen Joodse migranten uit het onveilige Oost-Europa naar Palestina te halen.

Wervingsposter voor het Joodse Legioen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De tekst luidt: ‘Jouw oude nieuwe land wil jou hebben’

De pragmatische Weizmann en de Britse regering wezen zijn plannen resoluut van de hand. Toegegeven, zij waren op dat moment onhaalbaar, maar de geschiedenis van de komende decennia zou Jabotinski’s gelijk bewijzen. Na Betar in 1923, richtte hij in 1925 Hatzohar op, kort voor Briet HaTzioniem HaRevotzionitsiem, het verbond van revisionistische zionisten. De revisie in die naam stond voor de oproep aan de ZO haar beleid te herzien en zo snel mogelijk, zo niet onmiddellijk, een Joodse staat uit te roepen. En dat – nog een verschil met de praktische en socialistische zionisten – op beide oevers van de Jordaan.

Persona non grata
De revisionistische plannen waren gespeend van realiteitszin. In de jaren twintig waren er veel te weinig Joden in Palestina om een levensvatbare staat op te richten en dat gold al helemaal voor het gebied ten oosten van de Jordaan, waar de Britten in 1921 Transjordanië gesticht hadden. Dat gebrek aan een anker in de werkelijkheid kwam wellicht door het feit dat het revisionistische zionisme weliswaar populair was in de diaspora, maar weinig aanhang had in het Heilige Land zelf. Jabotinski besefte dit en besloot een parallelle organisatie te beginnen, die hij weinig origineel de Nieuwe Zionistische Organisatie (NZO) noemde. Vanaf 1929 moest Jabotinski dat opnieuw vanuit de diaspora doen. Even had hij in Palestina gewoond, maar tijdens een lezingentournee door Europa verklaarde de Britse leiding van het Mandaatgebied hem persona non grata. Jabotinski zou het land waarvoor hij zij aan zij met diezelfde Britten had gevochten nooit meer terugzien.

Een deel van zijn plannen om voet aan de grond binnen de jisjoev te krijgen, bestond eruit Betar ook in Palestina te organiseren. Onder Jabotinski’s leiding hadden groepjes jongeren van de beweging militaire training gekregen. Tijdens de Arabische opstand tegen de Britten (1936-1939) beperkte de Hagana, de verdedigingsorganisatie van de jisjoev, zich strikt tot zelfverdediging. Dit beleid van havlaga, terughoudendheid, stuitte bij veel revisionistische officieren op weerstand. Al in 1931 hadden zij zich verenigd in de Irgoen Tsevaï Leoemi, de ‘nationale militaire organisatie’, kortweg Irgoen of Etzel. Jabotinski werd in naam hun commandant, al stelde dat bevelhebberschap in de praktijk weinig voor door zijn permanente verblijf buiten Palestina.

De Irgoen hield er heel andere opvattingen op na dan de Hagana. Jabotinski maakte zich geen illusies over een vreedzame stichting van de Joodse staat. “Een vrijwillige overeenkomst [met de Arabieren] is ondenkbaar. Elke kolonisering, zelfs de meest beperkte, moet doorgang vinden tegen de wil van de inheemse bevolking,” schreef de revisionist al in 1923, in termen waar een moderne antizionist zijn vingers bij aflikt. “Daarom kan dit alleen doorgaan en zich ontwikkelen onder het schild van kracht dat een IJzeren Muur vormt waar de lokale bevolking nooit doorheen kan breken. Dit is ons beleid ten opzichte van de Arabieren. Dit op enig andere wijze te formuleren zou hypocriet zijn.”

David BenGoerion haatte Menachem Begin vurig

Onverzettelijkheid
Opvallend is hoe gemakkelijk David Ben-Goerion en andere socialistische leiders van de jisjoev Jabotinski’s IJzeren Muur-filosofie zouden overnemen. Al zou hij het nooit toegegeven hebben, qua onverzettelijkheid en geloof in militaire kracht en opoffering leek Israëls eerste premier opmerkelijk veel op Jabotinski. Deze wordt begrijpelijkerwijs als rechts bestempeld, maar juist hij pleitte voor een grondwet voor de Joodse staat waarin Arabieren en Joden exact dezelfde rechten zouden bezitten: “Wij willen geen enkele Arabier verwijderen van beide oevers van de Jordaan. Wij willen dat zij economisch en cultureel welvarend worden.” Jabotinski was voorstander van een vrijemarkteconomie en bekritiseerde de ‘discriminatie’ van niet-socialisten binnen de jisjoev. Toch vond hij dat de staat zijn burgers op sociaal vlak moest voorzien van de ‘vijf M’s’: mazon (voedsel), maon (huisvesting), malboesj (kleding), marpè (gezondheid) en morè (scholing).

Avraham Stern, leider van Lehi, 1939

Met de opkomst van de nazi’s in Duitsland raakte Jabotinski er steeds meer van overtuigd dat de Joden Europa zo snel mogelijk moesten verlaten. Zijn organisaties hielpen bij het faciliteren van zoveel mogelijk illegale immigratie naar het mandaatgebied. Operatie Af Al Pi (‘ondanks alles’) organiseerde de overtocht naar het Heilige Land van meer dan veertig schepen met duizenden Joden aan boord. Jabotinski deed onvermoeibare pogingen de Europese Joden te overtuigen van het gevaar dat hen boven het hoofd hing en begon het woord ‘evacuatie’ te gebruiken. Dat werd hem niet altijd in dank afgenomen en leiders van de diaspora beschuldigden hem ervan met zijn ‘doemdenken’ tweedracht binnen het Europese jodendom te zaaien. Niet zijn zorgen om de diaspora zouden Jabotinski’s motief zijn, maar zijn wens van een Joodse meerderheid in Palestina. Hij zou de Europese Joden angst willen aanjagen om die politieke ambitie te verwezenlijken, wierpen zijn tegenstanders hem voor de voeten. Zij begonnen hem zelfs ‘Adolf Jabotinski’ te noemen en Ben-Goerion sprak over ‘Vladimir Hitler’

Hadden de Europese Joden maar naar hem geluisterd toen het nog kon. Tijdens Tisja Beav in 1937 sprak Ze’ev Jabotinski zijn zorgen uit in de Grote Synagoge van Warschau: “Het is nu drie jaar dat ik met u, de Poolse joden, kroon van het wereldjodendom, heb gesproken. Ik heb u zonder respijt gewaarschuwd voor de naderende catastrofe. Mijn haar is grijs geworden en mijn hart bloedt omdat u, mijn dierbare broeders, niet de vulkaan ziet die op het punt staat zijn lava te midden van u uit te spuwen. Ik zie vandaag een verschrikkelijk visioen. De tijd dringt maar u kunt uzelf nog redden. (…) Maak een einde aan de diaspora of de diaspora maakt een einde aan u.”

Het King David Hotel in Jeruzalem, na de bomaanslag van 22 juli 1946

Voorspellende gave
Profetische woorden op de plek waar zes jaar later de SS de vernietiging van het Poolse jodendom zou voleindigen: op 16 mei 1943 blies Gruppenführer Jürgen Stroop de majestueuze synagoge op als teken dat de liquidatie van het getto van Warschau een feit was. Jabotinski zelf zou dit niet meer meemaken. Ook de woorden over zijn bloedende hart bleken een voorspellende gave te bezitten. Op bezoek bij een Betar-jeugdkamp in New York overleed Vladimir ‘Ze’ev’ Jabotinski op 3 augustus 1940 aan een hartaanval. De Rosj Betar stierf tussen zijn geliefde jeugdleden en werd begraven op New Montefiore Cemetery in Farmingdale op Long Island, even ten oosten van New York. In zijn testament had hij de volgende clausule laten opnemen: “Mocht ik buiten Palestina sterven, wil ik begraven worden (of gecremeerd, dat maakt mij niet uit) waar de dood mij vindt. Mijn stoffelijk overschot mag niet naar Palestina gebracht worden, tenzij bij besluit van een eventuele Joodse regering van dat land.” Het duurde tot 1964 voor dat gebeurde, tot die tijd blokkeerde de altijd haatdragende David Ben-Goerion die beslissing. Pas onder Ben-Goerions opvolger, Levi Eshkol, werd ‘Wolf’ Jabotinski bijgezet op de Herzlberg in Jeruzalem.

De dood van hun leider betekende allesbehalve het einde voor de revisionisten. Kort voor zijn dood had Jabotinski plannen gemaakt om met zijn Irgoen in opstand te komen tegen de Britten in Palestina, maar de Duitse inval in Polen had hem van mening doen veranderen. Net als de socialistisch-zionisten koos de meerderheid van de revisionisten de zijde van de geallieerden. De meerderheid, maar niet alle. Toen de Irgoen in 1940 de kant van de Britten koos, splitste een groep zich af onder leiding van Avraham Stern. De Lochamei Heroet Israël, kortweg Lehi, de ‘strijders voor de vrijheid van Israël’, zagen de Britse autoriteiten als een groter gevaar dan nazi-Duitsland. Afgezanten van Lehi, ook wel de Sternbende genoemd, namen zelfs contact op met de Duitsers met het aanbod aan hun zijde tegen de Britten te vechten. De groep was een vreemde mengelmoes van Joodse nationalisten, anti-Arabische racisten en zelf communisten, maar algemeen wordt Lehi beschouwd als een terreurbeweging. Stern werd op 12 februari 1942 gearresteerd door Britse militairen en bij een vluchtpoging doodgeschoten, hoewel zijn aanhangers beweerden dat hun leider in koelen bloede was geëxecuteerd.

‘Wij hebben je bevrijd, Tel Aviv’. Verkiezingsposter voor Heroet, 1950

De Irgoen werd vanaf 1944 geleid door een Poolse leider van Betar die na de Duitse inval naar Litouwen was ontsnapt. Daar werd hij gearresteerd en gemarteld door de NKVD, de Russische geheime dienst. Via Perzië slaagde Menachem Begin erin Palestina te bereiken, waar hij als natuurlijk leider al snel het commando van de revisionistische militie overnam. Nog voor het einde van de oorlog besloot hij dat het tijd was voor de Irgoen om samen met Lehi in opstand te komen tegen de Britten. Dit was weliswaar Jabotinski’s oorspronkelijke idee geweest, maar aangenomen mag worden dat deze zich hiertegen zou hebben verzet zolang de oorlog tegen de nazi’s nog woedde. De twee organisaties begonnen een guerrillacampagne, maar de leiding van de jisjoev, bang de Britse autoriteiten in een vijand te veranderen, gaf de Hagana opdracht jacht te maken op Irgoen- en Lehistrijders.

Menachem Begin tijdens een toespraak in Tel Aviv, gefotografeerd door Robert Capa, 1950

Bloedig hoogtepunt
Toen na de oorlog duidelijk werd dat de Britten niet de intentie hadden te vertrekken uit Palestina, zetten de twee organisaties hun strijd voort, maar nu steeds meer met steun van de leiders van de jisjoev en de Hagana. Dit leidde tot een bloedig hoogtepunt met de bomaanslag op het King David Hotel in Jeruzalem op 22 juli 1946, waarbij 91 mensen werden gedood. Tijdens de Joods-Arabische burgeroorlog, na de aanname van het VN-verdelingsplan van 1947, vochten Hagana, Irgoen en Lehi zij aan zij tegen Palestijnse milities, waarna na de onafhankelijkheidsverklaring van 15 mei 1948 de twee revisionistische strijdgroepen opgingen in de Israel Defense Forces, de IDF.

Het was tijd om de milities om te vormen naar een revisionistische politieke partij en Menachem Begin was voor iedereen de aangewezen man die te leiden. Onder Begin vocht Heroet (‘vrijheid’) twee decennia lang om de socialistische greep op de Israëlische politiek te doorbreken. Dat lukte enigszins in 1967, toen premier Levi Eshkol in de crisissituatie van de Zesdaagse Oorlog een regering van Nationale Eenheid vormde en Begin uitnodigde daar zitting in te nemen – iets dat David Ben-Goerion altijd geweigerd had. Ben-Goerion haatte Begin vurig, zelfs zo dat hij in 1948 bereid was gebleken zijn Hagana het vuur te laten openen op de Irgoen. Op zijn beurt had Begin geweigerd Joden tegen Joden te laten vechten en zijn strijders opdracht gegeven de wapens neer te leggen. Vanaf de Zesdaagse Oorlog tot 1970 diende Menachem Begin als minister zonder portefeuille in de regering-Eshkol.

Premier Benjamin Netanyahu spreekt bij een herdenkingsplechtigheid voor Ze’ev Jabotinski in Jeruzalem, 1 augustus 2019

Er was een andere oorlog voor nodig om de revisionisten voor het eerst aan de macht te brengen in de Joodse staat. De nasleep van het bijna-fiasco van de Jom Kipoeroorlog in 1973 kostte de socialisten voor het eerst hun meerderheid in het parlement. In 1977 won Begin – nu aan het hoofd van fusiepartij Likoed (‘consolidatie’) – de Knessetverkiezingen en werd hij de eerste niet-socialistische premier van Israël. Inmiddels hadden de revisionisten met stille trom hun aanspraak op de oostelijke Jordaanoever, sinds 1946 het onafhankelijke koninkrijk (Trans-) Jordanië, laten varen. IJzervreter Begin sloot vrede met de Egyptische president Sadat, wat beiden de Nobelprijs en Sadat een moordenaarskogel opleverde. In 1983 nam Yitzhak Shamir, oud-Lehistrijder, het roer van Begin als Likoedleider en premier over. De ‘terroristen’ hadden de macht in handen in de Joodse staat.

‘Ik kan zonder overdrijving zeggen dat Jabotinski’s geest in ons voortleeft en ons de weg wijst’

Het gedachtengoed van Ze’ev Jabotinski ging via Menachem Begin over op Israëls langstzittende en huidige premier: Benjamin Netanyahu. Er loopt nog een andere lijn tussen Jabotinski en Netanyahu. Bibi’s vader, Benzion Netanyahu (geboren in Polen in 1910 als Benzion Mileikovsky) was lid van Betar en Jabotinski’s privésecretaris in de Verenigde Staten, kort voor diens dood in 1940. In een rede naar aanleiding van de 78e sterfdag van de stichter van het revisionistisch-zionisme, benadrukte Netanyahu jr. het belang van Ze’ev Jabotinski’s ideeën voor de rechtse politieke partijen in Israël tot op de dag van vandaag: “Ik kan zonder overdrijving zeggen dat Jabotinski’s geest in ons voortleeft en ons de weg wijst.”

Dit is het vierde deel van de serie Vaders van het zionisme. Lees hier deel vijf.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *