
Foto: Piek
Barry Groenteman is de nieuwe sportheld van Joods Nederland. Met zijn boksprestaties is hij in de voetsporen getreden van een van zijn Joodse voorgangers: Ben Bril.
Hij is 1.70 meter lang, weegt 63,5 kilo en is Nederlands kampioen boksen: Barry Groenteman (26). De jongen uit Buitenveldert verdedigt als enige Joodse profbokser van Nederland de eer van zijn volk.
Afgelopen maandag vocht hij in een uitverkocht Carré, op het gala dat vernoemd is naar zijn grote voorbeeld: Ben Bril. „Ik vind het zo’n ongelooflijke eer dat mensen mij koppelen aan Ben. Niet alleen vanwege zijn bokscarrière, maar ook omdat hij zoveel voor de Joden heeft betekend.”
Waarom zet jij jezelf zo expliciet neer als Joodse bokser?
Vroeger waren de Joden echte goede boksers. In de sport heb je altijd verschillende groepen: de Italianen, de Afro-Amerikanen, de Engelsen en nog een paar. Door de oorlog zijn we weggevallen, maar we waren een zeer gevreesde groep in het boksen. Ik heb als het ware de oude kar en traditie weer opgepakt. Ik kondig mezelf ook aan als Joodse bokser en draag daarom een davidster op mijn broekje. Dat doen trouwens alle Joodse boksers.
Hoe wordt een jongen die opgroeit in een traditioneel Joods gezin profbokser?
In mijn jeugd was ik helemaal weg van vechtfilms, vooral als Arnold Schwarzenegger in de hoofdrol speelde. Ik heb ook alle soorten vechtsporten uitgeprobeerd. Maar de klik kwam pas echt toen oud-wereldkampioen boksen Raymond Joval les kwam geven op mijn sportschool Kops in Amsterdam. Ik was vijftien en ben bij hem gaan trainen. Hij zag dat ik er veel gevoel voor had en hij nam mij onder zijn hoede. Binnen drie maanden stond ik al in de ring voor mijn eerste amateurwedstrijd
Om de top te bereiken moet je leven voor de sport. Wat is jouw motivatie geweest om na die eerste amateurwedstrijd door te stoten? Boksen is echt de grootste troost in mijn leven. Door het overlijden van mijn moeder in 2005 kwam ik in een zwart gat terecht. Ik wist niet meer zo goed wat ik met het leven aan moest. Mijn bokshandschoenen heb ik weggelegd. Twee jaar lang werd ik wakker met de gedachte om weer terug de ring in te gaan. Maar ik kon het niet. De tegenslag was te groot. Toen ik eenmaal weer de echte kracht vond, ben ik meteen keihard gaan trainen. Mijn wil was zo groot. Na zes weken trainen mocht ik vechten om de Nederlandse titel bij de amateurs. En ik won. Het was een wraak op alles wat er gebeurd is; het was een afscheid van mijn moeder. De troost die ik in het boksen vond, zorgde ervoor dat ik prof wilde worden. Boksen is mijn leven. Alle aspecten zitten erin, van plezier tot verdriet. Boksen is iedere keer vallen en opstaan.
Lees de rest van dit artikel in het NIW nr. 4