Deel 8: de donkerste jaren – Het zwartste zwart

Zeg je ‘Joden in Nederland’, dan denk je aan de Amsterdamse Jodenbuurt en de Shoa. Maar de historie begint veel eerder. Met dank aan Maror reist het NIW in tien afl everingen door de Joodse geschiedenis van Nederland, die na publicatie in zijn geheel online te lezen zal zijn. Deze week deel 8: de donkerste jaren
Deportatie naar Sobibor vanuit Kamp Vught, 1943
Deportatie naar Sobibor vanuit Kamp Vught, 1943

Kille cijfers of een simpele opsomming van feiten, niets kan recht doen aan deze gruwelijke periode uit onze nationale geschiedenis, en die van Nederlandse Joden in het bijzonder. De nazi’s bleken sluipmoordenaars, hun bezetting escaleerde in vijf jaar steeds verder. De Shoa werd na de oorlog wereldwijd een moreel ijkpunt.

Hoe kun je de bezetting in drieduizend woorden beschrijven? Het zijn slechts vijf jaren in een geschiedenis van vier eeuwen Joods Nederland. Maar velen zullen niet verder terugkijken dan de periode 1940-1945, toen alles stopte. De bijzondere Nederlands-Joodse traditie, de bijdragen die Joden leverden aan de maatschappij, aan de vooruitgang, aan de opbouw van steden, industrie, kunst en wetenschap, alles zou in de schaduw van de Shoa verdwijnen. Deze grootste ramp opende een afgrond in de geschiedenis en in de gedachtewereld van zowel Joden als niet-Joden. De eerste associatie die Joden nu oproepen, is die met de Holocaust: het morele ijkpunt in de geschiedenis waaraan alles tot vandaag de dag wordt afgemeten.

Joden zelf kijken vaak in een zwart gat als ze over de Shoa heen willen kijken, verder terug in het verleden. Waar kwamen mijn voorouders vandaan? Hoe en waar leefden ze? Hoe heetten ze? Wat deden ze? Veelal is er van familiekronieken weinig tot niets over: die verhalen gingen verloren in de gaskamers en de schoorstenen van de vernietigingskampen.

Waarschuwingen

Bibliotheken zijn volgeschreven over de vraag hoe deze industriële genocide, waaraan zoveel overheidsinstanties hun medewerking verleenden, zich heeft kunnen voltrekken. Hoe het kon dat juist in Nederland, waar Joden zo’n geïntegreerde bevolkingsgroep vormden, zovelen het niet overleefden. In geen enkel ander Europees land voelde men zich meer staatsburger dan hier. Dat waren we, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in België, al generaties lang. Volwaardig staatsburger zijn én Jood, dat was nergens anders in Europa een grotere vanzelfsprekendheid. En toch vonden in geen enkel ander West-Europees bezet land percentueel zovelen de dood.

De waarschuwingen vooraf waren er wel degelijk. Uit Duitsland gevluchte Joden die zich in Nederland veilig waanden, getuigden al voor de oorlog van de stapsgewijze ontmenselijking waaraan ze waren blootgesteld. Wat begon met spot ontaardde in segregatie, isolatie, onteigening en roof, en uiteindelijk moesten ze – als dat nog kon – het vege lijf redden. De familie Frank, onder wie de later wereldberoemde Anne, wist daar alles van. Kranten stonden er bol van. Ook het NIW. Maar het was alsof het zich aandienende onheil niet doordrong. De getuigenissen vielen buiten het paradigma: te slecht om waar te zijn.

Naïef optimisme onder een groot deel van de kehilles voedde de gedachte dat het hier in het veilige Nederland, dankzij de goede connecties in politiek Den Haag en met het koninklijk huis, niet zo’n vaart zou lopen. Toch was het koningin Wilhelmina die een vluchtelingenkamp voor Duitse Joden in ‘haar achtertuin’ bij Het Loo op de Veluwe tegenhield. Liever ver van de bewoonde wereld in het Drentse Westerbork, waar het risico op integratie kleiner was. Opgericht in 1939 voor Duits-Joodse vluchtelingen, bekostigd door de Joodse gemeenschap zelf, werd het in 1942 door de nazi’s als het centrale doorvoerkamp aangewezen, van waaruit 93 keer een trein zou vertrekken naar de vernietigingskampen. Slechts een paar duizend gevangenen zouden terugkeren.

Snelle stappen

De snelheid waarmee de segregatie direct aan het begin van de bezetting werd ingevoerd, was het gevolg van gründliche efficiëntie. Het nationalistische antisemitisme in ons land, mede aangewakkerd door uit de Duitsland overgewaaide pseudowetenschappelijke rassenleer, was al decennia daarvoor komen bovendrijven. Dat was onder meer te zien aan de groei van de NSB, hoewel die aanhang altijd relatief bescheiden bleef. Duitsers werden daarnaast door veel Nederlanders gezien als een broedervolk: Duitsland als grote broer.

Na de inval voltrok de ontmenselijking van Joodse burgers zich verbluffend snel

Na de inval van de nazi’s in Nederland voltrok de ontmenselijking van Joodse burgers zich verbluffend snel. Een paar duizend van hen wisten nog te ontkomen. De zuidgrens was al gesloten, alleen de vlucht naar het westen, Groot-Brittannië, was nog voor enkele gelukkigen weggelegd. Sommigen pleegden met vooruitziende blik in die meidagen al suïcide, onder wie een kleine honderd Amsterdammers.

Stap voor stap werd het plan voor de Endlösung ingezet. Dat begon met administratie. Joden die voor de overheid werkten of andere publieke functies bekleedden, moesten zich registreren. En het ging beslist niet alleen om religieuze Joden. Vaak ging het juist om volledig geassimileerde leden van de gemeenschap, die een synagoge zelden of nooit vanbinnen hadden gezien. Sommige overheidsinstanties en organisaties, waaronder nationale omroepen, ontsloegen zelfs al voor mei 1940 preventief Joodse medewerkers. Na de meidagen kwamen er ariërverklaringen, in 1941 gevolgd door de Kultuurkamer. Gemeenteraden en andere politieke instanties deden gewillig mee. De regering, die inmiddels naar Londen was uitgeweken, zweeg. Joden die protesteerden, vonden in overgrote meerderheid dichte deuren. In bevolkingsregisters kregen ze op hun persoonskaarten een speciaal teken. Al op 1 oktober 1941 stonden 160.886 Nederlandse burgers geregistreerd als Jood of van Joodse komaf.

Wegkijken

Eerder al hadden de Duitsers een Joodse Raad in het leven geroepen. Die moest na een anti-Joodse rel de rust en orde in Amsterdam herstellen. De voorzitters van die berucht geworden raad waren vooraanstaande leden van de gemeenschap: Abraham Asscher en David Cohen. Zij zouden meermalen voor dilemma’s zoals die in Sophie’s choice komen te staan: wie zetten we op de deportatielijst? Wie proberen we de dans te laten ontspringen? Dat gold ook voor hun kennissen, vrienden en familie. De leden van de raad namen de taak op zich te beschikken over leven en een wisse dood. Zo zetten nazi’s als rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart en Hauptsturmführer Ferdinand aus der Fünten handig Joden tegen elkaar op.

Het Nieuw Israëlietisch Weekblad was al vanaf Rosj Hasjana 1940 verboden. De plaatsvervanger werd Het Joodsche Weekblad, dat nieuws, oproepen en berichten publiceerde die de bezetter had goedgekeurd. Zo werd stap voor stap het onnoemelijke gepresenteerd als ‘acceptabel’, ook voor het grote publiek waarvan een groot deel al was begonnen met wegkijken.

De eerste grote razzia vond plaats op 22 februari 1941, toen 425 Joodse mannen werden bijeengedreven op het Jonas Daniel Meijerplein in Amsterdam. De volgende dag volgde een tweede. Het was de aanleiding voor de enige grootscheepse verzetsactie tegen de behandeling van Joden, die buiten de hoofdstad ook in andere Noord-Hollandse steden en de stad Utrecht gehoor vond: de Februaristaking.

Het Waterlooplein, hart van de Amsterdamse Jodenbuurt in 1944. De bewoners zijn weggevoerd, de huizen leeggeroofd

Er zouden nog vele razzia’s volgen, hoofdzakelijk tegen Joden. Hun huizen werden leeggehaald, waardevolle bezittingen geroofd. Al hun geld hadden ze al moeten overmaken aan het Amsterdamse bankiershuis Lippman, Rosenthal en Co, dat de volksmond al snel de LiRobank werd genoemd. Grond, huizen, ondernemingen en andere bezittingen van waarde werden geregistreerd, zodat die konden worden geconfisqueerd.

Wie in een razzia werd opgepakt, verdween onder schot in een vrachtwagen, het meubilair werd per opbod verkocht of gewoon weggegeven. Buren sloegen vanachter hun vitrage gade hoe hele gezinnen werden gearresteerd. Toen Nederland eind 1943 eenmaal Judenrein werd verklaard, waren de Roma in mei 1944 aan de beurt. Enkele honderden van hen zouden de Shoa niet overleven. En dan was er de razzia onder mannen in Putten, na een aanslag van het verzet op een hooggeplaatste Duitser. In grote steden werden gedurende de tweede helft van de oorlog jonge mannen opgepakt om in Duitsland tewerk gesteld te worden.

Aan het begin van de bezetting leek alles nog ‘houdbaar’. In openbare ruimten verschenen bordjes met ‘Verboden voor Joden’. Veel verzet ertegen was er niet. Plichtsbesef, efficiëntie en bureaucratie gecombineerd met lafheid maakten het mogelijk dat de bezetter zonder al te veel tegenstand zijn gang kon gaan. De Amsterdamse Jodenbuurt werd een getto waar de nazi’s gemakkelijk de bewoners samen konden drijven en vaak vanaf de Hollandsche Schouwburg konden afvoeren, keurig gefaciliteerd door het Gemeentevervoerbedrijf en de Nederlandse Spoorwegen. Ze werden in veel gevallen via het Muiderpoortstation of het Centraal Station naar Westerbork vervoerd. Maar de transporten kwamen bijvoorbeeld ook uit Maastricht, Groningen, Middelburg en Rotterdam, waar de slachtoffers bij Loods 24 werd verzameld. Twee andere beruchte doorgangskampen waren Kamp Vught en Kamp Amersfoort.

Verzet

Natuurlijk was er verzet, zowel onder Joden als niet-Joden. Een paar voorbeelden: hoogleraar Rudolph Cleveringa hield in zijn rechtenfaculteit van de Universiteit van Leiden een gepassioneerde toespraak waarin hij fel protesteerde tegen het ontslag van zijn leermeester Eduard Meijers en andere Joodse hoogleraren. Het kwam hem op opsluiting in de gevangenis van Scheveningen te staan, maar hij ging ook daarna door met zijn verzet.

De Hervormde Kweekschool, die in Amsterdam naast de Joodse crèche lag, werd onder leiding van onderdirecteur Johan van Hulst een doorgeefluik voor jonge Joodse kinderen, die vervolgens via via naar een onderduikadres werden gesmokkeld. Hij werkte samen met de directrice van de crèche, Henriëtte Pimentel, met Betty Goudsmit-Oudkerk en Walter Süskind, die de leiding had over de schouwburg. Tientallen anderen waren bij deze heldendaden betrokken, onder wie veel studentes van de kweekschool.

In de voormalige concertzaal van Artis aan de Amsterdamse Plantage Kerklaan was het bevolkingsregister gevestigd, waar tienduizenden Amsterdammers als Joods stonden geregistreerd. Een verzetsgroep onder leiding van Gerrit van der Veen en Willem Arondéus pleegde in maart 1943 een aanslag met als doel het register te vernietigen. En er waren meer grote en kleinere daden van verzet. Zo sloegen in augustus 1941 nazi’s de Deventer synagoge en bijhorende gebouwen kort en klein. Verontwaardigde burgers kwamen in verzet, de politie maakte korte metten met de weerstand.

Deze moedige daden werden na de oorlog breed uitgemeten, maar de waarheid is dat het aantal personen dat in het verzet had gezeten na de oorlog schromelijk werd overdreven. Iedereen was naar eigen zeggen ineens verzetsstrijder geweest. Slechts een beperkt deel van de Nederlandse bevolking mocht het predicaat verzetsheld echter dragen. Verraad vond plaats in het hele land.

Drie rijksdaalders kon je opstrijken als je een Jood verraadde bij de autoriteiten

Er waren er die hun collega, vriend, buurvrouw of medelid van de hobbyclub maar al te graag aangaven voor drie rijksdaalders. Zeven gulden vijftig: dat was het zogeheten kopgeld dat je kon opstrijken als je een Jood bij de autoriteiten verraadde.

Ook in de Joodse gemeenschap was er sporadisch sprake van onderling verraad. Soms om iemand met wie de aangever een vete mee had een hak te zetten, vaker om het eigen vege lijf te redden. De mythe dat ‘Joden zich willoos naar de slachtbank lieten leiden’ is pas de laatste jaren een beetje ontkracht. Nederland telde voor zover bekend zo’n duizend Joodse verzetsstrijders, meer dan het landelijk gemiddelde.

Langzaam maar zeker verdwenen Nederlandse Joden in een surrealistische hel

Voor wie tegen de lamp liep, wachtten foltering en een zekere dood. Vijfhonderd Joden viel dat lot ten deel.

Vastklampen

Langzaam maar zeker verdwenen Nederlandse Joden in een surrealistische hel. Of je nu de arme, orthodoxe zuurman was, lompenboer of rabbijn, een doorgewinterde communist die nog nooit een synagoge van binnen had gezien of een industrieel die zijn personeel goed behandelde. Of je een dienstmeisje was dat zich al tientallen jaren trouw kweet van haar taak of een getalenteerd arts, de leerstelling van ‘het Joodse ras’ maakte geen enkel onderscheid. Iedere Jood moest er zonder aanziens des persoons aan geloven.

De ontreddering en wanhoop werden steeds groter. Mede daarom werd tot het uiterste geprobeerd vast te klampen aan het leven. In Westerbork waren er zelfs muziek-, theater- en cabaretvoorstellingen. Er werden huwelijken gesloten. Er was een winkel, een speeltuin en een goed ziekenhuis. Er werden brieven geschreven op stukjes toiletpapier dat het allemaal ‘wel te doen’ was, maar het was het voorportaal van de hel. Alles om de opdoemende inktzwarte afgrond maar niet in de ogen te staren. En iedere week weer waren er de transporten naar het oosten. Of je die week op de lijst stond, was nooit zeker.

Degenen die de verhalen en geruchten uit de kampen serieus namen, inclusief de industriële massamoord die daar inmiddels gaande was, wachtten hun oproep voor Westerbork niet af. Ze probeerden onder te duiken, omdat vluchten naar veiliger oorden vrijwel onmogelijk werd.

Voorstellingsvermogen

In de zomer van 1943 werd iedereen in Amsterdam die niet was ondergedoken, opgebracht. Sommigen, onder wie leden van de Joodse Raad, dachten nog even de dans te ontspringen. Maar zelfs de zogeheten sperre, een document dat Joden kregen als ze als ‘onmisbaar’ voor de Duitse oorlogsmachine werden beschouwd, redde hen niet meer. Wie niet onderdook, ging in september van datzelfde jaar richting Westerbork. Amsterdam was halverwege 1943 officieel ‘Judenrein’. Maar pas in het najaar van 1943 sprak koningin Wilhelmina haar verontwaardiging uit over ‘de vernietiging’ van het Joodse volksdeel. Van oproepen tot krachtig verzet was geen sprake. De vorstin wilde met minister-president Pieter Sjoerds Gerbrandy het Joodse slachtofferschap niet te veel benadrukken te midden van het leed dat de bezetter alle Nederlanders aandeed. Die teneur zou ook in de eerste jaren na de oorlog nog standhouden. Daarnaast geloofden veel Nederlanders de geruchten over de massavernietiging nog steeds niet. Dat beeld viel buiten het voorstellingsvermogen.

Met gevaar voor eigen leven boden sommige Nederlanders Joden wel degelijk onderdak. Dat ging in landelijke gebieden gemakkelijker dan in de grote stad. In boerenfamilies kwam er dan ineens een broertje of zusje bij. Van Friesland tot in Limburg werden Joden verborgen, soms hele gezinnen. Vaker echter moesten ouders de verschrikkelijke beslissing nemen ter wille van de veiligheid afstand te doen van hun kroost. Zonder te weten of hun vaak heel jonge kinderen op zo’n onderduikadres wel goed zouden worden behandeld en onzeker of hun kindje hen nog wel zou herkennen als ze elkaar ooit zouden weerzien. Hele families werden zo uiteengeslagen.

Onder degenen die hun huis openstelden, waren grote helden. Vaak zonder naam. Anderen worden terecht dankzij getuigenissen van hun onderduikers geëerd door Yad Vashem als Rechtvaardige onder de Volkeren. Er waren er ook die zo’n onderduiker zagen als melkkoe. Kwam er geen geld of ander waardevols meer binnen, dan was de liefde snel bekoeld. Jonge Joodse vrouwen moesten zich meer dan eens de zoon of man des huizes van het lijf houden. Vaak genoeg lukte dat niet.

Joodse kinderen werden meer dan eens van hot naar her gesleept omdat een adres in gevaar bleek. Er zijn verhalen van kinderen die wel twintig papa’s en mama’s of ooms en tantes hebben gehad. Tot ver na de oorlog zwegen onderduikkinderen over die littekens uit hun jonge jaren. Zij stonden immers onderaan de ‘leedladder’. Want niets was te vergelijken met het lot dat de gedeporteerden te wachten stond.

Een Joodse school in Rotterdam. Vier kinderen uit deze klas overleefden de Shoa

Moordmachine

De deportaties … veelal in veewagons, met de stank, de bezweken slachtoffers onderweg, de aankomst, niet zelden in de vrieskou, de bijtende honden, de kampbewakers in hun uniformen geproduceerd door Hugo Boss. Man en vrouw werden gescheiden, ouder en kind, grootouders en kleinkinderen, dierbare vrienden, een laatste onderlinge blik. De tatoeage op de arm: geen mens meer, een nummer. De complete ontmenselijking. De selecties: de ene rij voor wie meteen al de dood wachtte en de hel snel voorbij zou zijn, de andere rij voor degenen wie slavenarbeid wachtte, uithongering, ziekte, uitputting. Wie was uiteindelijk beter af?

De meedogenloze bewakers trokken gouden kiezen, verzamelden schoenen, gristen koffers uit handen. Er werden gestreepte pyjama’s uitgedeeld, ontluisd, kaalgeschoren terwijl de brandlucht en de asdeeltjes uit de schoorstenen het kamp verzengden en de adem benamen. De kreten uit de gaskamers werden gemaskeerd met muziek, want wie een instrument bespeelde kon zijn leven als begeleidend orkestlid nog even verlengen. Wie probeerde te ontsnappen eindigde doorgaans met een kogel in het prikkeldraad. Uit Auschwitz wisten slechts zo’n duizend gevangenen te ontsnappen. Uit Sobibor waren dat er tijdens een gevangenenopstand zo’n driehonderd. Mooie meisjes moesten hun beulen plezieren. Jonge kinderen redden het vege lijf door zich onder te dompelen in de latrines of door een homp brood te jatten van een bejaarde. Anderen werden verborgen terwijl de moeder stierf. Sommigen werden aangewezen de gaskamers leeg te halen en de lijken naar de verbrandingsovens te dragen. Ziekten hadden onder de uitgemergelde gevangenen vrij spel.

En alles werd geregistreerd. Met een kille, effectieve precisie. De industriële moordmachine, door de legitieme overheid gestuurd, draaide op volle toeren.

Toen Duitsland de oorlog dreigde te verliezen en het regime haar sporen probeerde uit te wissen, werden de laatste overlevenden die nog konden lopen, gedwongen de kampen te verlaten en kilometers het binnenland van het Derde Rijk in te lopen: de dodenmarsen.

Van alle 140 duizend Nederlandse Joden werden er meer dan 100 duizend vermoord. In heel Europa waren het er zo’n zes miljoen.

Onvergelijkbaar

Toen in 1945 de bevrijding werd gevierd, kropen Joden uit hun onderduikadressen tevoorschijn en moesten constateren dat ze nog weinig familieleden over hadden. Er waren er die alleen waren overgebleven. Tante Rachel, de kleine Jacob, broers, zussen, opa’s en oma’s, hele gezinnen: ze waren er niet meer. Velen troffen nieuwe huurders aan of eigenaars in de door hen verlaten huizen. In de ooit bruisende Jodenbuurt van Amsterdam heerste een spookachtige stilte. Voor de oud-bewoners was er weinig te vieren over, behalve dan dat zij nog in leven waren. Ze deelden gruwelen die de gewone Nederlander niet begreep, want ‘ook zij hadden het verschrikkelijk gehad’. Over die kille thuiskomst, het onbegrip, maar ook de onverzettelijkheid van ‘we leven nog’ meer in de volgende aflevering.

Iedere Nederlandse Jood heeft een eigen verhaal. Ja, de hele wereld kent de geschiedenis van Anne Frank. Zij werd het symbool van de Holocaust. Maar er zijn zoveel verhalen, vaak nog veel tragischer dan die van de beroemd geworden Anne. Mensen die het in de onderduik veel slechter hadden dan zij en haar medeonderduikers. ‘Anne had het nog luxe,’ is een kreet die meer dan eens wordt gehoord. Maar al die verhalen verdwenen in de schaduw van het hare. Tot op de dag van vandaag is de drang in de gemeenschap om het onvoorstelbare door te geven aan volgende generaties enorm. Wekelijks verschijnt een boek met een bijzondere Shoageschiedenis. Veelal volgt de vraag: “Kun je dit verhaal niet plaatsen? Het is uniek!” Terecht. Er zijn in ons land geen honderdduizend Joden vermoord, er is honderdduizend keer een Jood vermoord. Met een eigen leven, eigen dierbaren, een eigen geschiedenis.

Iedere oorlog is een verschrikking. Altijd zijn onschuldige burgers het grootste slachtoffer. Maar wat de Holocaust uniek maakte, is de vooropgezette, kil industrieel uitgevoerde massamoord op een heel volk.

Het is de beschamende schuld waaruit Europa, ook Nederland, lessen moet trekken. Wie daar, het moet gezegd, het beste in slagen, zijn onze oosterburen zelf. Als geen ander volk hebben de Duitsers hun kwaadaardige verleden onder ogen durven zien. Er zijn veel landen met een schuldig verleden in ons werelddeel die daar amper aan zijn begonnen. De Shoa was een unieke gebeurtenis in de geschiedenis van de mensheid die nergens mee te vergelijken valt. Toch gebeurt dat maar al te vaak, om standpunten kracht bij te zetten. Om het onvergelijkbare te vergelijken. Eén ding is duidelijk: opiniemakers en academici die anno 2025 spreken over de ‘Gazacaust’, een ‘concentratiekamp’ waarin ‘jullie doen wat Hitler met jullie deed’, hebben van de geschiedenis niets geleerd . Of, waarschijnlijker, ze hebben het niet willen leren.

Bronnen voor deze serie zijn onder meer:

  • Hans Blom, David Wertheim, Hetty Berg en Bart Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland. Balans 2017
  • Joods Cultureel Kwartier, Canon van 700 jaar Joods Nederland, joodsecanon.nl
  • Jaap Goudsmit, Wie herdenken wij op 4 mei, Pluim, 2020

Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Geschiedenis van Joods Nederland

Deel 8: de donkerste jaren – Het zwartste zwart