In november 1941 wees de bezetter in Amsterdam drie locaties aan voor het houden van markten, uitsluitend bestemd voor Joden: het Waterlooplein, de Gaaspstraat en de Joubertstraat. Alle drie in zogeheten ‘concentratiebuurten’, waar veel Joden woonden. Een halfjaar daarna kwam er een vierde markt op het Minervaplein. Lang hebben de markten niet bestaan. In augustus 1943 was er van de marktkooplieden vrijwel niemand meer over.
Deze korte, maar hevige episode is afgelopen weekend onder de aandacht gebracht door de indringende tentoonstelling ‘Markt voor Joden’, in de speeltuin van de Transvaalbuurt. Het initiatief voor het project komt van kunstdocente Sarah Oostenbrink. Zij had het idee kleine happenings te houden op de verschillende marktlocaties. Zoals het vaker gaat met goede ideeën, groeide haar plan al snel uit tot een serieus onderzoek, waarmee ruim 550 marktkooplieden een naam en een gezicht hebben gekregen.
Houten kratjes
In de beginfase van haar project merkte Oostenbrink dat nog maar weinig over de markten bekend is. Er rezen allerlei vragen. Wie waren de kooplieden? Gingen zij alle markten af, of stonden ze op een vaste plek? Welke informatie is nog over hen te vinden? In het Stadsarchief vond zij de aanvraagformulieren voor marktvergunningen en andere documenten. Geleidelijk gingen de marktkooplieden voor haar leven. Aan iedere marktkaart zat een pasfoto geniet. Niet zelden zat daar een foto bij van gezinsleden die eveneens op de markt stonden.
Samen met haar man Mihaly Schroth, stelde Oostenbrink een database samen met een veelheid aan gegevens en vele honderden scans van kaarten, documenten en foto’s. Voor de tentoonstelling in de Transvaalbuurt printte en bundelde zij de gegevens per persoon of per echtpaar. In houten kratjes waren de persoonskaarten doorzoekbaar, wat een indringend en persoonlijk beeld gaf van een grote groep Amsterdammers die nauwelijks sporen heeft nagelaten.

Sanering
De verzamelde gegevens zijn een goudmijn voor verder onderzoek en kunnen nieuwe inzichten opleveren over de markt als instrument van uitsluiting van Joden uit de samenleving. Neem de situatie in de Transvaalbuurt. De buurt is tussen 1910 en 1920 gebouwd, op hetzelfde moment dat in de Jodenbuurt grootschalige sanering plaatsvond. Krotwoningen op Uilenburg en Marken werden vervangen door degelijke sociale woningbouw. Niet iedereen kon terugkeren naar de veel ruimer opgezette straten en huizen. Een groot aantal bewoners werd overgeplaatst naar de Transvaalbuurt. Onder meer het Joodse Bouwfonds Handwerkers Vriendenkring en de socialistische AWV hadden daar net grote woonblokken opgeleverd. Zo kreeg de buurt al snel een uitgesproken Joods karakter.
De lege kramen representeren de marktkooplieden die in de vergetelheid zijn geraakt
Die identiteit zat niet zozeer in religieuze kenmerken, als wel in sociale factoren. Op vrijdag ging men op familiebezoek en werd kippensoep gegeten. Onder de winkeliers en venters bevonden zich veel Joden. Zo had Hendrik Aalsvel een zuurinleggerij aan de Tugelaweg, van waaruit hij met handkarren de ingelegde augurken en uitjes over de hele stad uitventte.
De geëngageerde bewoners, veelal socialistisch of communistisch, streden in de jaren dertig onder meer voor de aanleg van een spoordijk. Het spoor tussen Amstel en Centraal Station, toen nog op straatniveau, leidde tot veel oponthoud bij het kruisend verkeer. De buurt voelde zich afgesloten van de rest van de stad. Onder het viaduct van de in 1939 opgeleverde spoordijk kwam een koperen gedenkteken met de leus ‘Doorgang vrij, Oost is blij!’.
Concentratiebuurt
Nog geen jaar later zou diezelfde spoordijk veranderen in een onneembaar obstakel. Met de Duitse bezetting veranderde de Transvaalbuurt in een getto. De buurt kende het hoogste percentage Joodse bewoners van de stad en was, vanwege de spoordijk en de Ringvaart aan de andere zijde, gemakkelijk af te sluiten. Zodoende werd het een ideale concentratiebuurt, waar Joden vanuit het Gooi, de Zaanstreek en andere delen van Amsterdam door de bezetter bijeen werden gebracht.

Om Joden nog meer van de samenleving te isoleren, werden allerhande verordeningen afgekondigd, waaronder het instellen van aparte Joodse scholen en de vier genoemde markten. Aan de Joubertstraat verrees een hek met prikkeldraad, dat een deel van de speeltuin afzonderde. Bij de ingang kwam een bordje ‘Toegang alleen voor Joden’. Een controleur hield toezicht op naleving van deze bizarre verordening. Enkele zeldzame getuigenissen zijn overgeleverd door kinderen uit gemengde huwelijken. Zij hoefden geen ster te dragen, maar speldden er weleens een op hun kleding om toch op de markt te komen. Hun ooms en tantes stonden daar immers.
Een unieke foto uit het Stadsarchief geeft een indruk van de markt, waar de lege kramen schots en scheef staan. Bij de ingang staat een man, mogelijk de controleur. Aan de zijde van de speeltuin waar nog gespeeld mocht worden, staan enkele kinderen met een ster op hun kleding. Je vraagt je af of zij nog onbekommerd konden spelen, met de zichtbare gevolgen van de bezetting zo pijnlijk nabij. De foto laat zien hoe het leven onder moeilijke omstandigheden gewoon doorging. De lege kramen representeren de marktkooplieden die in de vergetelheid zijn geraakt.
Tot nu toe, want het project ‘Markt voor Joden’ heeft honderden mensen hun naam en gezicht teruggegeven. Dit initiatief verdient een vervolg. De database biedt talloze aanknopingspunten voor verder onderzoek en de gevonden gegevens vragen erom vastgelegd te worden in een gedenkboek. Dat was helemaal niet de opzet van Sarah Oostenbrink, maar zij heeft een historische omissie zichtbaar gemaakt. Hopelijk krijgt zij de juiste steun om haar werk een stap verder te brengen.