
Foto: Saskia Berdenis van Berlekom
Hij is opperrabbijn van het Interprovinciaal Opperrabbinaat en sinds kort Offi cier in de Orde van Oranje Nassau: Binyomin Jacobs aan het woord.
Dankzij de uitstekende aanwijzingen van rabbijn Binyomin Jacobs kan ik zijn huis in Amersfoort zonder moeite vinden. Knap, dat iemand zo helder de juiste route aangeeft, denk ik, en terwijl ik uit de auto stap realiseer ik me dat goed richting kunnen geven en goed kunnen uitleggen, essentiële eigenschappen voor een rabbijn zouden moeten zijn. Vind hij dat ook? „Ik geef graag richting, maar mensen moeten zelf kiezen.”
Hoewel zijn overgrootvader van vaderskant rabbijn van Overijssel en Noord Brabant was, lag het niet vast dat hij rabbijn zou worden. „Als kind passeerden allerlei beroepen de revue. Wiskunde trok me aan, maar ook geneeskunde. Maar ik ben kleurenblind, dat is een grote handicap voor een arts. Wel heb ik altijd het verlangen gehad te helpen. Maar ik heb nooit bedacht: ik word rabbijn, en al helemaal niet geambieerd om opperrabbijn te worden. Zo ver kijk ik gewoon niet vooruit.” Hij ging, toch, naar een jesjieve (Talmoedhogeschool), in Brunoit, Frankrijk. Een Lubavitcher jesjieve. „Het contact met de Lubavitcher rebbe is ontstaan door rabbijnen Vorst en Meijers. Wat me aanspreekt bij de Lubavitchers, is dat het voor de gewone mensen is. Eropuit trekken, niet wachten tot mensen naar je toekomen.” Daarna studeerde hij in Amerika en haalde zijn rabbinale bevoegdheid in Israël, bij de kollel (instituut voor gevorderde Talmoedstudie) van opperrabbijn Untermann, de opperrabbijn van Israël. Toen kon hij kiezen: als sjocheet (ritueel slachter) aan de slag, directeur van een groot meisjesseminarium in het Franse Yerres worden, of terug naar Nederland. „Toen heb ik aan de Lubavitcher rebbe gevraagd wat ik moest doen. Hij zei: ‘Vraag het aan goede vrienden in Nederland’. Die wilden natuurlijk dat ik hiernaartoe kwam. Ik kon in Amersfoort rabbijn worden maar dat was wel een koppelverkoop: dan moest ik ook in het Sinai Centrum werken. Dat heb ik toen gedaan, ik pak wat ik op mijn weg tegenkom. Heb ik Israël verlaten? No way! Ik ben hier om gaten te dichten die zijn ontstaan. Ik ben hier nuttiger dan in Israël. Ik ken de taal, heb kennis van de mentaliteit.”
Sinai Centrum
Dat Sinai Centrum, het enige Joods psychiatrisch ziekenhuis dat Europa kent, heeft een bijzondere plaats in het leven van rabbijn Jacobs. Hij praat graag en met veel liefde over zijn werk voor deze instelling. Hij is er geestelijk verzorger voor zowel bewoners als voor patiënten die niet in het centrum zelf wonen. Is geestelijk verzorger iets anders dan rabbijn? Jacobs: „Ja. Een voorbeeld. Er woont daar een licht verstandelijk gehandicapte vrouw. Zij heeft de oorlog overleefd. Ze komt bij mij en zegt: ‘Ik word oud en binnenkort ga ik dood. Zal ik mijn ouders dan weer zien? En zullen ze me wel herkennen? Ik was nog maar een kleine baby toen ze me voor het laatst zagen.’ Daarin zit het verschil tussen een geestelijk verzorger en de rabbijn: een geestelijk verzorger moet iets kunnen vertellen op het niveau van de patiënt en op zijn situatie toegespitst.
„Natuurlijk is mijn werk bij het Sinai Centrum in de loop van de jaren gegroeid. 37 jaar geleden was het Sinai Centrum meer een opbergcentrum voor moeilijke mensen. Nu niet meer gelukkig, en daar vecht ik ook hard voor. Ik ben me ook bezig gaan houden met ethiek. Daar kun je in de psychiatrie niet omheen. Dus ben ik nu voorzitter van de Ethische Commissie. Ondertussen ben ik recentelijk met fl expensioen gegaan. Dat betekent dat ik er niet meer voor betaald word, maar het werk wel mag doen In mijn werk bij Sinai maak ik veel mee. Er is daar veel verdriet, maar door het vele verdriet hebben de mensen daar ook een hechte band. Dat is fijn.”
Hoogmoed
„Nadat ik zes jaar als rabbijn van Amersfoort had gewerkt vroeg opperrabbijn Berlinger of ik zijn assistent wilde worden. Dat was opmerkelijk, omdat hij tot die tijd nogal tegen me was, vanwege mijn Lubavitcher achtergrond. Hij moest daar eerst niet veel van hebben. Later heeft hij zijn excuses aangeboden, hetgeen ik een teken van grootheid vond. Hij zei: ‘Wij gaan naar de mensen toe, dat is wat ons bindt.’ Streng zijn voor jezelf, maar zo soepel mogelijk voor de ander, zo denk ik er ook over. In 1984 ben ik geïnstalleerd als IPOR (Inter Provinciaal Opperrabbinaat)-rabbijn en op de dag af een jaar later overleed Berlinger. Ik heb fijne herinneringen aan hem. Hij was heel humaan, heel duidelijk.
„Ik ben 23 jaar lang waarnemend opperrabbijn geweest. Het duurde zo lang omdat ook toen al het idee bestond om een opperrabbijn voor heel Nederland aan te stellen. Uiteindelijk lukte dat om politieke redenen niet. Tijdens mijn installatie in 2008 zei ik: ‘Na een proefperiode van 23 jaar ben ik eindelijk geïnstalleerd.’ Ik vond die aanstelling als opperrabbijn natuurlijk wel leuk, maar het leek me ook onzin. Er verandert niets, dacht ik. Ik doe hetzelfde werk, op dezelfde manier voor hetzelfde salaris. Maar dat is toch niet waar. Mensen kijken er anders tegenaan, deze ‘upgrade’ heeft toch veel waarde. Voor de buitenwereld, maar ook voor de Joodse wereld. Men kijkt meer tegen me op. Voor mijn hoogmoed is het slecht, maar ik kan het wel gebruiken, bijvoorbeeld om een ingang bij de overheid te krijgen. En tegen die hoogmoed is mijn werk bij de Sinai weer heel goed.”
Hoe ziet het werk van een opperrabbijn eruit?
„Ik zie het zo: ik heb geen baan, ik ben werkeloos en de gemeenschap onderhoudt mij. Het is geen business, ik krijg geen overuren uitbetaald. Je bent 24 uur per dag rabbijn, je kan niet zeggen: ‘mijn uren zijn op’. Een rabbijn heeft altijd dienst. Sinds ik opperrabbijn ben, heb ik geen standaardagenda meer. Mijn agenda vult zich vanzelf met afspraken. Morgen bijvoorbeeld heb ik een gesprek met bestuurders over de toekomst van de Joodse gemeenschap en moet ik later op de dag fungeren als tussenpersoon tussen een zieke en een psychiater. Er zijn ruzies, ik geef lezingen, er is altijd wat.” Als om zijn woorden te illustreren wordt de rabbijn tijdens ons gesprek gebeld. Een man die nu in Duitsland woont, maar zich graag in Nederland wil vestigen, vraagt de rabbijn om hulp. Jacobs raadt hem aan contact op te nemen met de plaatselijke rabbijn, en hervat dan zijn betoog: „Er is iemand in de gevangenis die mij wil spreken, er zijn verjaardagen, contact met andere rabbijnen, besprekingen met bestuurders, een opening van een tentoonstelling. Op zondag heb ik een bar mitswe, een bruiloft een verjaardag en een diner. Later ga ik naar Groningen, waar iemand ziek is, en als ik daar dan toch ben maak ik ook wat andere afspraken in de buurt. Met Chanoeka volgend jaar ben ik al helemaal volgeboekt, op sommige avonden steek ik zelfs twee keer publiekelijk de kaarsen aan.”
Lintje
„Ik werd uitgenodigd om naar een uitreiking te komen in Amersfoort maar ik wilde niet gaan want ik had toegezegd om naar Breda te gaan waar iemand anders werd onderscheiden, en dus moest mij uiteindelijk op de vooravond wel verteld worden dat ikzelf een lintje zou krijgen. Een van de redenen dat ik deze onderscheiding kreeg was mijn inzet bij het ‘interreligieus debat’, maar ik ben juist voor het samen vechten voor wat we gemeen hebben, en dus niet voor een debat tussen religies. Ik ben al heel lang voor samenwerking met PKN (Protestantse Kerk in Nederland) en ik heb goede contacten met bisschoppen. Bruggen bouwen! Dat is belangrijk. Andere redenen voor dat lintje zijn mijn inzet voor Joods Nederland, voor het onderwijs, voor mijn Europese contacten en voor mijn werkzaamheden voor het Sinai Centrum. Ik heb gevochten en vecht nog steeds voor mensen met een psychiatrisch defect. Ik vecht tegen de onheuse stigmatisering van deze mensen.”
Geven
De rabbijn vindt het belangrijk om iets voor mensen te kunnen betekenen. Dat kan zich op verschillende manieren uiten. „Tijdens mijn eerste toespraak in het Sinai Centrum zei een psychiater tegen me: ‘Jacobs, dat was een geweldige toespraak!’ Ik vroeg wat er zo goed aan was en toe zei hij: ‘Niemand luisterde. En jij praatte gewoon door!’ Toch heb ik wel eens tien of twintig jaar later gehoord dat mensen zich die toespraak herinnerden en zich gesteund voelden door mijn woorden. Overal kom je Joodse individuen tegen en als ik er één iets heb kunnen geven is dat geweldig. Dat kan in iets kleins zitten. In Maastricht stonden op het hotel van Benoit Wesley elk jaar kerstbomen. Daar heb ik toen wat van gezegd. Sindsdien steken we daar elk jaar een menora aan. Ik weet van mensen die daar langsreden en zo weer in contact kwamen met hun jodendom. Maar mensen worden ook weleens boos, dat trek ik me dan erg aan. Dan heb ik niet goed gefunctioneerd. Dan heb ik het tegenovergestelde gedaan van waar ik voor ingehuurd ben.”
Hoe vindt de rabbijn dat het met het jodendom in Nederland gaat?
„Het gaat zoals het gaat. In Enschede gaat het goed, in Haarlem, in Nijmegen, in Maastricht, in Bussum en in vele andere kehillot. Er is van alles aan het bloeien. Maar het potentieel blijft klein. Ik zie mezelf als een lifeguard van Joods Nederland, het is het redden van een drenkeling. We hebben 40.000 Joden. Veel van hen zijn zwaar geassimileerd, en ze wonen heel verspreid. Mensen hebben minder contact met elkaar, waardoor er ook minder samenhang is. Zo vind ik het jammer dat het NIW minder breed gelezen wordt dan vroeger. Die vanzelfsprekendheden, het NIW lezen, het Joods begraven worden en ten minste met de Hoge Feestdagen naar de synagoge gaan, die zijn verdwenen. Daar maak ik me wel zorgen over maar dat heeft geen zin. Ik doe wat ik moet doen.”