Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Binnenland

Een teleurstellende visie 

Redactie 13 maart 2015, 00:00
Een teleurstellende visie 

Herdenking op de Dam 4 mei 2014. Foto: Jasper Juinen

Het Nationaal Comité 4 en 5 mei presenteerde afgelopen vrijdag de langverwachte visie op de toekomst van de Dodenherdenking. Veel woorden, maar slechts in beperkte mate een stap vooruit, concluderen Joodse organisaties. 

Door Joram Bolle

De Tweede Wereldoorlog moet explicieter het uitgangspunt vormen van de Nationale Herdenking. Dat schrijft het Nationaal Comité 4 en 5 mei, dat de invulling verzorgt van de jaarlijkse Dodenherdenking op de Dam, in het visiedocument Kom vanavond met verhalen, dat geldt voor de periode 2016-2020. In het vorige week vrijdag gepresenteerde rapport staat onder andere dat alleen slachtoffers moeten worden herdacht en dat Joden, Roma en Sinti tijdens de herdenking genoemd moeten worden als belangrijkste getroffenen. Het zijn stappen in de goede richting, maar in Joods bestuurlijke kring wordt het toch vooral gezien als niet veel meer dan dat. „Het is goed dat de Tweede Wereldoorlog explicieter benadrukt wordt en dat Joden, Roma en Sinti als slachtoffers genoemd worden. Maar er staat nergens wat dat in de praktijk in gaat houden,” reageert Hanneke Gelderblom- Lankhout, van het Overleg Joden, Christenen en Moslims (OJCM, voorheen Cairo-overleg), dat gesprekspartner is van het Nationaal Comité 4 en 5 mei. „De visie is niet concreet en staat vol slap taalgebruik. Ik ben teleurgesteld.”

Wollig
Als voorbeeld noemt Gelderblom-Lankhout dat nergens het woord ‘racisme’ voorkomt: „‘Iedereen weet dat de bezetter in de oorlog een infrastructuur van de dood kon opbouwen, waarin met name Joden, Roma en Sinti mensonwaardig werden behandeld’, staat er in het rapport. Hoezo ‘mensonwaardig behandeld’? Ze werden vanwege een racistische ideologie systematisch omgebracht! Benoem dat zo.” Daarom ergert het Gelderblom-Lankhout ook dat het Nationaal Comité in het visiedocument zegt dat de Tweede Wereldoorlog ging over ‘het kwijtraken van onze vrijheid’. „De racistische component vind ik nergens terug. Een gemiste kans om dat te koppelen met het racisme dat nu weer de kop opsteekt.” Voorzitter Jaap Fransman van het Centraal Joods Overleg (CJO) is iets minder negatief: „Het is een klein stapje de goede kant op. Maar het taalgebruik is wollig en het is nog afwachten wat er in de praktijk met de visie gaat gebeuren.” Directeur Esther Voet van het CIDI spreekt van een ‘draai’ van het Nationaal Comité. „Dat is een gevolg van dat wij ons als gemeenschap hier zozeer over hebben uitgesproken.”

Ultieme offers
Binnen de Joodse gemeenschap is al vele jaren discussie over de manier waarop op 4 mei de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdacht worden. Kernpunt van kritiek is dat er in de loop van de jaren te veel onder de paraplu van de Dodenherdenking is geplaatst, waardoor iedereen en alles wordt herdacht en daarmee niemand. Het dieptepunt vormde de Nationale Herdenking van 2012, waarbij het Nationaal Comité het plan opvatte een kind een gedicht voor te laten dragen over een oom die vrijwillig bij de SS had gediend. Na veel protest werd die voordracht afgeblazen, vooral ook onder druk van de Amsterdamse burgemeester Van der Laan. De ‘herdenkingshutspot’, zoals de verwatering van de Dodenherdenking ook wel wordt genoemd, vindt zijn oorsprong in de officiële tekst die sinds 1961 op 4 mei op de Dam wordt uitgesproken. In 2010 werd die voor het laatst aangepast om tijdens vredesmissies omgekomen militairen toe te voegen: ‘Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij Nederlandse oorlogsslachtoffers. Allen – burgers en militairen – die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, en daarna in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.’ Die insteek wil het Nationaal Comité niet veranderen. ‘Nederland heeft zich aan het eind van de Tweede Wereldoorlog niet zelf kunnen bevrijden. Daar waren ultieme offers voor nodig van ontelbaar veel mensen uit andere landen,’ zo staat te lezen in de visietekst. ‘Nederlanders die nu, ver van hun eigen grondgebied, eenzelfde offer brengen, doen dat op basis van een vergelijkbare onderliggende overtuiging en opdracht. Wij willen hen de eer bewijzen die bij dit offer past, tijdens de Nationale Herdenking.’

Gevoelig
Jaap Fransman van het CJO zegt dat hij het liever anders had gezien, maar legt zich neer bij de beslissing van het Comité: „We hebben ons hier al zo vaak over uitgesproken, maar het heeft geen zin. Kennelijk ligt het politiek te gevoelig. Hier maken we voorlopig geen punt meer van, want het levert niets op.” Ook Hanneke Gelderblom-Lankhout kan ermee leven dat het memorandum wordt gehandhaafd. Onder één voorwaarde: dat de tweede krans die gelegd wordt op de Dam expliciet voor Joden, Roma en Sinti is, en dat wordt benoemd hoeveel slachtoffers gevallen zijn en waarom. „Maar daar zie ik niks van in de visie terug.” Voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, Joan Leemhuis-Stout, zegt dat de tekst wellicht aangepast wordt om de slachtoffers en de redenen waarom zij slachtoffer werden te benoemen. Hoe dat gaat gebeuren, is echter nog niet duidelijk. Leemhuis-Stout: „Mogelijk wordt het memorandum zo veranderd dat expliciet Joden, Roma en Sinti worden genoemd.”

Lokaal herdenken
Volgens Joodse bestuurders schoot het Nationaal Comité afgelopen jaren ook tekort waar het gaat om het oplossen van de problemen rondom lokale Dodenherdenkingen in het land. Dat heeft alles te maken met de passieve rol die het Comité zichzelf daarbij toedicht. Zo klonk in 2013 dringend protest toen bewoners en bestuurders in het Gelderse Vorden ook langs de graven van gesneuvelde Duitse soldaten wilden lopen. In het visiedocument wordt nu expliciet benadrukt dat alleen slachtoffers worden herdacht: „Voor ons is het vanzelfsprekend, en het is altijd al duidelijk gesteld.” Volgens Hanneke Gelderblom-Lankhout viel het de afgelopen jaren wel mee met die duidelijkheid, zeker waar het gaat om de communicatie door het Comité in de richting van de organisatoren van lokale herdenkingen. „Juridisch kan niet afgedwongen worden hoe er plaatselijk herdacht wordt. Maar moreel kon het Nationaal Comité wel een duidelijkere richtlijn opstellen.” In de conceptvisie, die afgelopen oktober verscheen, was dat nog niet het geval. Gelderblom-Lankhout verklaarde toen dat het Nationaal Comité daarmee wegdook voor haar verantwoordelijkheid. In november schreef het OJCM een brief met onder andere de aanbeveling om een heldere positie in te nemen ten opzichte van lokale comités. Met enig succes, stelt Gelderblom-Lankhout nu vast: „Ik ben blij dat ons advies daarover is overgenomen.” Joan Leemhuis-Stout schetst de verandering: „Lokale comités zijn zelfstandige organisaties met een eigen verantwoordelijkheid. Het Nationaal Comité zal er bij hen op aandringen dat het draagvlak voor onze manier van herdenken groot is. Daarom gaan we ook praten met lokale comités. Indien men er plaatselijk van afwijkt, zal het Comité van geval tot geval bekijken of we ons erover moeten uitspreken.” Directeur Esther Voet van het CIDI beschouwt deze verandering als een stap voorwaarts: „De verantwoordelijkheid ligt bij gemeentes zelf, maar we zagen bij Vorden dat de richtlijnen gewoon niet duidelijk waren, en gemeentes hebben daar vaker mee geworsteld. Hopelijk is dat nu verleden tijd.”

Bevrijding
Naast veranderingen rondom de Dodenherdenking, wil het Comité ook de invulling van 5 mei aanpassen. Het Comité ziet het liefst dat het een Dag van de vrijheid wordt, waarop men niet hoeft te werken. Maar het is aan de politiek en werkgevers om dat advies over te nemen en uit te voeren, aldus wordt benadrukt. Op die dag moet, concreter dan nu op Bevrijdingsdag gebeurt, aandacht komen voor ‘wat vrijheid in onze samenleving betekent’, een dag ‘waarop Nederland zich toont als rechtsstaat, als democratie, als samenleving. Op deze wijze wordt de 5e mei misschien wel de belangrijkste dag in het jaar’, schrijft het Comité. Ook wil het Comité de samenhang tussen 4 en 5 mei versterken. Maar hoe en op welke manier die twee dagen feitelijk moeten worden ingevuld, wordt nergens duidelijk. Leemhuis-Stout: „Dit is onze filosofie voor de komende jaren. In het beleidsplan dat dit najaar volgt, moet komen te staan hoe dat concreet invulling krijgt, ’s avonds op 4 mei op de Dam en op 5 mei.” Daarvoor wordt nog overlegd met diverse organisaties die slachtoffers en nabestaanden vertegenwoordigen, zegt Leemhuis-Stout, zonder aan te geven welke. Voorzitter Jaap Fransman van het CJO: „Ik hoop dat we ergens de komende tijd door het Comité worden uitgenodigd om over de invulling te praten. Dat is ons toegezegd.”

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *