In zijn promotieonderzoek stuitte historicus Marc van Berkel op schrikbarend weinig informatie over Joden in het overvloedige lesmateriaal over de Holocaust.
Marc van Berkel promoveert op 14 september aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam op het onderzoek Plotlines of Victimhood. The Holocaust in German and Dutch History Textbooks 1960-2010. Hij bestudeerde informatie over de Holocaust in de Nederlandse geschiedenisboeken voor voortgezet onderwijs en in die uit de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen.
“Ondanks het ruime aanbod aan geschiedenislesboeken wordt daarin tot op de dag van vandaag vrijwel geen antwoord gegeven op wat het Joodse slachtofferschap tijdens de oorlog precies inhield,” stelt hij. “Wat voor mensen waren de Joden die vervolgd werden, hoe verliepen de uitroeiingsprocessen, waarom gebeurde dat, op welke plekken, wat betekende het voor de betrokken families, hoe was het voor de overlevenden die terugkeerden en voor hun nabestaanden
direct na de oorlog?”
De Holocaust, vervolgt Van Berkel, wordt beschreven als iets tussen nazi’s en Joden, waar de Nederlanders helemaal niet bij betrokken waren. “Alsof een paar topnazi’s dat allemaal hadden geregeld. Anne Frank wordt niet zozeer als Joods voorgesteld, maar eerder als zinnebeeld van de Nederlandse onschuld: ‘kijk eens wat ze met onze kinderen hebben gedaan’. Nederlandse scholieren leren niks over de betrokkenheid van politie, NS en bedrijfsleven bij de deportaties. De verzetsmythe wordt in stand gehouden, Nederland was een klein neutraal land dat werd aangevallen en het ergste was de Hongerwinter. Onduidelijk blijft hoe Joden blijkbaar makkelijk te identificeren waren en dat er veel Nederlanders bij hun vervolging betrokken waren. Auschwitz wordt vaak genoemd, Sobibor nauwelijks of niet. Net alsof Auschwitz staat voor de hele Holocaust. De ‘Holocaust by bullets’, de massamoord op Joden uit Oost-Europa, krijgt geen aandacht. In Duitsland sijpelt daar wel wat over door in de geschiedenisboeken. Bovendien wordt in met name de Nederlandse schoolboeken de naziterminologie een-op-een overgenomen, zoals het woord Endlösung. Daar wordt wel bij verteld dat onder dit eufemistische motto Joden werden vermoord, de term wordt tussen aanhalingstekens gezet, maar niet meteen uitgelegd als zijnde de verhullende beschrijving van een massamoord. Zonder die uitleg gaan kinderen denken: ‘O, vreselijk allemaal, maar er was dus blijkbaar een probleem met de Joden dat moest worden opgelost’. Ook vormt de Holocaust bijna nergens een apart hoofdstuk in de Nederlandse geschiedenislesboeken, dat zegt iets over hoe je deze massamoord ziet: als bijproduct van de Tweede Wereldoorlog.”
Leren van Duitsland
In Duitsland, vervolgt de onderzoeker, staat er in de lesboeken vaak wél een apart hoofdstuk over de Holocaust. Alleen al daardoor tonen de Duitse schoolboeken meer consideratie met het thema. De medewerking aan het moordproces door overheden, burgers en bedrijven komt uitgebreid aan de orde. Vaak met daderverklaringen van bijvoorbeeld agenten, machinisten en ambtenaren uit het Derde Rijk, zodat leerlingen de mechanismen kunnen doorgronden: zo werkt dat dus, een genocide. Van Berkel: “De ondertoon is dat men zich voorgoed rekenschap moet geven van wat er in naam van het Duitse volk is gedaan, zelfs al geven sommige mensen onder elkaar wel eens toe dat ze inmiddels een Holocaust-fatigue voelen: ‘Ja nu weten we het wel met de Joden’. Dat durven ze niet openlijk te zeggen want daar schamen ze zich voor.”
Het kwaliteitsverschil tussen Nederlandse en Duitse schoolboeken is er niet voor niks. De meteen in 1945 door de Geallieerden in Duitsland ingezette denazificatie en Re-education leidde tot de huidige situatie, waarin Duitse geschiedenisboeken geautoriseerd moeten worden door de deelstaten in samenspraak met Joodse en andere maatschappelijke belangenorganisaties of met (docenten)vakverenigingen.
Nederland echter kent een vrije, commerciële schoolboekenmarkt. “Iemand krijgt van een uitgeverij de opdracht om een hoofdstuk in een geschiedenisboek te schrijven en soms is de auteur een specialist, soms niet,” beschrijft Van Berkel. “In het laatste geval is hij of zij aangewezen op ‘toevallig’ aanwezige literatuur, en die weerspiegelt niet altijd de recente stand van onderzoek op dat gebied. Vooraanstaande Holocaust-wetenschappers als Loe de Jong, Jacques Presser, Peter Romijn en Hans Blom worden nauwelijks geciteerd. Bovendien bepalen scholen autonoom welke boeken ze aanschaffen en kijken daarbij al gauw minder naar inhoud en kwaliteit dan prijs en/of gebruiksvriendelijkheid, zoals een goede didactische web-ondersteuning.”
De voornaamste conclusie van zijn onderzoek is dat er heel weinig raakvlakken zijn tussen de schoolboeken en het wetenschappelijk onderzoek over de Holocaust, zegt Van Berkel. “Mijn advies: stel, zoals in Duitsland, een commissie in die geschiedenisboeken voor scholen beoordeelt en daarover adviseert. Sla een brug tussen wetenschap en leerboeken voor het geschiedenisonderwijs. In Duitsland is die kloof ook kleiner omdat daar meer academisch geschoolde docenten zijn. We kunnen nog heel wat van ze leren.”
De noodzaak voor betere Holocaust-les bleek onder andere pijnlijk in 2012, toen journalist Julius Vischjager op een persconferentie traditioneel de laatste vraag mocht stellen aan premier Mark Rutte. Hij vroeg hem of hij wist wat de Hollandsche Schouwburg was. Dit wist Rutte, afgestudeerd historicus en voormalig staatssecretaris van Onderwijs, niet.
Verwarring
Lesgeven over de Holocaust stelt docenten voor allerlei problemen. “Het is moeilijk de gruwelijkheden uit te leggen aan kinderen,” weet Van Berkel. “Docenten, die vaak moeten werken onder grote tijdsdruk, zoeken hun toevlucht tot het tonen van films als Schindler’s List en The Boy in the Striped Pyjamas, films die allesbehalve een feitelijk juist beeld van de Holocaust geven. Les krijgen over de Joodse trauma’s triggert bij vuchtelingenkinderen hun eigen trauma’s, en bij multiculturele leerlingengroepen heerst verwarring met anti-Israëlgevoelens: ‘Ja maar Israël doet dit ook met de Palestijnen’.”
Overigens blijkt uit een Nijmeegs onderzoek dat Holocaustonderwijs uit 2015 geen negatievere reacties oproept bij moslimkinderen dan bij autochtone kinderen. Van Berkel: “Maar dat is één klein relatief kleinschalig onderzoek, en in Valkenburg is het anders dan in Amsterdam. Hier is groot onderzoek naar nodig.” Wellicht komt dit vraagstuk aan de orde als de wetenschapper de fondsen krijgt om vervolgonderzoek te doen naar de herinnering aan Tweede Wereldoorlog en Holocaust onder Nederlandse jongeren.
Geschiedenis van het Holocaustonderwijs
De eerste decennia na de oorlog kwam de Jodenvervolging in Nederlandse geschiedenislesboeken nauwelijks aan de orde. Historicus Jaap Meijer, de vader van Ischa, die met zijn gezin Bergen-Belsen had overleefd, besteedde in 1960 in zijn geschiedenisboek Schakels met het Voorgeslacht voor het voortgezet onderwijs slechts drie zinnen aan de Holocaust. Hij vatte deze samen met: ‘Uitgestoten uit het zakenleven, uit de geestelijke sector, mishandeld in concentratiekampen, werden de Joden ten slotte in gaskamers bij duizenden vernietigd.’ Het trauma was nog te vers om er uitgebreider op in te gaan. In de jaren 50 verscheen wel het dagboek van Anne Frank en er waren affaires rond oorlogsmisdadigers, maar de behoefte om verder te gaan met het leven was enorm groot, bij Joden en niet-Joden.
In Duitsland was het niet anders. De Geallieerden hielden vanaf ’45 in de gaten dat er geen nazipropaganda meer in de geschiedenisboeken terechtkwam. Dat Duitse docenten, didactici en geschiedenisboekschrijvers – van wie de levens sterk waren bepaald door twaalf jaar leven onder en soms met het nazisme – zeer weinig berichtten over de Jodenvervolging was voor de Re-education-autoriteiten van minder belang.
Er kwam een eind aan het zwijgen na het Eichmannproces in 1961, toen de psychiatrie zich ging bezighouden met het Holocausttrauma, en na de uitzending van de Amerikaanse tv-serie Holocaust in 1979. Vanaf eind jaren 60 in Duitsland en midden jaren 80 in Nederland kwam er in de geschiedenislesboeken meer informatie over de Holocaust te staan. Duitsland liep voorop omdat de generatie van de jaren 60 hun ouders en grootouders begon te vragen: ‘wat deden jullie in de oorlog?’ en ‘wat is er eigenlijk gebeurd?’
Marc van Berkel is docent aan de Lerarenopleiding Geschiedenis bij de Hogeschool Arnhem Nijmegen, lid van de Nederlandse delegatie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), verantwoordelijk voor de EU-werkdefinitie antisemitisme, werkt voor de Onderwijsprogrammaraad van het Duitslandinstituut. Hij voerde zijn promotieonderzoek uit aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en het Georg-Eckert-Institut für Schulbuchforschung in het Duitse Braunschweig.