De Gerard Dousjoel vierde vorige week haar 120e verjaardag. Behalve reden voor feest ook aanleiding tot bezinning.
Auteur: Renee Sanders

Foto: Dirk Spits
De sfeer van de feestavond op de 31ste mei in het Betty Asfaltcomplex aan de Nieuwezijds Voorburgwal paste helemaal bij de Gerard Dousjoel: warm, stijlvol, zonder pretenties en met een heterogeen gezelschap van zo’n honderd gasten. Het Amsterdams Synagogaal Koor en Cabaret Kwatsch traden op ter afwisseling van de pauzes waar gezellig werd gesjmoesd en herinneringen werden opgehaald.
„Er is een speciale band tussen mijn familie en de Gerard Dousjoel,” vertelt Esther Barendse-Boas, nicht van de in 2001 overleden publiciste Henriette Boas. Esthers overgrootouders hadden een houtzagerij aan de toenmalige Zaagmolensloot – nu Albert Cuypstraat. Zij stelden een deel van hun industrieterrein beschikbaar voor de bouw van de Gerard Dousjoel, waarvan de achterkant van het perceel aan de huidige Albert Cuypmarkt grenst.
Tegen het einde van de 19e eeuw woonden er veel Joden in de Amsterdamse Pijp en in de buurten rondom het Sarphatipark en de Weesperzijde. Ook vestigden zich diverse didamantslijperijen in deze omgeving, waarvan ongeveer 60 procent van de werklieden Joods was. Daarom lag het voor de hand, dat er in die buurt een sjoel verrees. De uit 1892 daterende sjoel in Hollandse neo-renaissancestijl werd ontworpen door de architect E.M. Rood, die ook de voormalige CIZ – Centraal Israelitische Ziekenverpleging – ontwierp.
Chewresjoeltje
De Gerard Dousjoel is van oorsprong een zogeheten chewresjoel. Naast de synagogen van de eigenlijke Joodse Gemeente Amsterdam (Nederlands-Israëlitische Hoofdsynagoge – NIHS) waren er voor de oorlog in Amsterdam nogal wat kleine sjoels die werden beheerd door particuliere verenigingen – chewresjoeltjes. De Gerard Dousjoel viel onder het beheer van de Vereniging Tesjoengat Jisroeil, oftewel ‘Hulpe Israëls’. Door haar onopvallende façade is dit beeldschone, sfeervolle sjoeltje met haar 230 plaatsen ongeschonden de oorlog doorgekomen. Als iemand dierbare herinneringen aan deze sjoel heeft, is dat Jaap Sajet. Hij woonde tijdens de oorlog van maart 1943 tot aan zijn onderduik in juni de weinige sjoeldiensten bij. En was ook aanwezig bij de eerste sjoeldienst die daar vlak na de bevrijding weer werd gehouden, op sjabbat 19 mei 1945. Een jaar later werd hij er bar mitswa. „Als je de notulen van de eerste bestuursvergadering van na de oorlog leest, geloof je je ogen niet. Men pakte de draad op, met volle kracht vooruit. Men had toen nog nauwelijks overzicht van wat zich werkelijk had afgespeeld,” aldus Sajet.
In de naoorlogse jaren werd de toon gezet door opperrabbijn Justus Tal, chazzan Meijer Mossel en de vrijwilligers dr. Ies Dasberg, Jack Lissauer, Jaap Sajet, Mau Poppers en Bram Salomons, ook wel bekend als dikke Sjloume.
Lees de rest van het artikel in NIW #35