Terwijl we ons op de redactie voorbereiden op Poeriem en volgens goede traditie allerlei melige grappen verzinnen, staat Joods Nederland bol van het nieuws, zoals de denktankbijeenkomst afgelopen zondag in het JHM (zie Varia) en de oprichting van JCall. Intussen werd op de West Bank een familie afgeslacht; als je als strijder voor welke zaak dan ook een baby face to face de strot kunt doorsnijden ben je niet goed bij je hoofd en hart. In de Tweede Kamer werd gestemd over zaken aangaande antisemitisme. Khadafi greep zijn kans om de ijzeren ketenen rond zijn bevolking aan te trekken terwijl de buitenwereld erbij staat en ernaar kijkt. Schande!
Maar ik kan me deze week maar moeilijk concentreren, want de ramp die zich in Japan voltrekt is zonder weerga en kwam in drie‘n: een aardbeving, een tsunami en kerncentrales die het aan het begeven zijn.
Nu ben ik altijd een voorstander geweest van kernenergie – let wel: als tussenoplossing. Het houdt de westerse wereld uit de klauwen van instabiele olieproducerende landen. Maar we kennen ook de gevaren waaraan de Japanners nu bloot komen te staan.
In 2004 bezocht ik de kerncentrale in Tsjernobyl, achttien jaar na de ramp. Ik was daar met Jenna, toen 31. Ze was medewerkster van het Oekra•ense Rode Kruis en durfde me pas na drie dagen samen door het land te hebben gereisd, te vertellen dat ze ook Joods was. Dat ik Joods was had ze al snel begrepen omdat ik alle worsten die ons werden aangeboden, categorisch weigerde. Overigens, dat deed ik ook met de glaasjes wodka die ons ’s morgens om 10 uur al werden aangeboden.
Jenna had eerst even de kat uit de boom gekeken voor ze me in vertrouwen nam. In Oekra•ne loop je nu eenmaal niet te koop met je Joodse identiteit. We bezochten dorpjes en scholen in de omgeving van de centrale, waar kinderen worden gecheckt op schildklierkanker. Jenna was ten tijde van de ramp dertien. Als dertiger leefde ze inmiddels met verontrustend grote schildklieren en knobbeltjes in haar borsten. Op een ijskoude dag in januari stonden we voor het lekkende, grijsblauwe loden monster: de beroemde sarcofaag. De afstand was nog geen zeventig meter. Angst, verbijstering en ontzag, terwijl de geigerteller aangaf dat de straling buiten met 1.39 milliršntgen per uur om ons heen gierde (langer dan een paar minuten mocht je er niet buiten staan). Hoeveel bescherming bood dit ‘museumpje’, waar Isra‘l overigens met een aantal andere landen werd ge‘erd als permanente hulpbieder?
Ook bezochten we de verlaten spookstad Pripjit. De achtergrondstraling is hier 80 microršntgen, in Kiev is die 50 terwijl hij, zoals in Nederland, 20 moet zijn. Er stond, onwezenlijk, een reuzenrad, half verscholen achter wat bomen: een overblijfsel van een kinderspeelplaats die tijdens de 1 meiviering van 1986 had moeten opengaan. Het rad heeft nooit een kind gezien. Hoeveel mensen uit Pripjit, dat de volle radioactieve laag kreeg, aan de ramp zijn overleden, is nooit duidelijk geworden. Niemand weet wat er van de inwoners is geworden omdat ze werden ge‘vacueerd naar allerlei gebieden binnen het hele voormalige Sovjetgebied.
Op 26 april zal die ramp 25 jaar geleden zijn. Ongetwijfeld zal het onooglijke plaatsje in de noordelijke Oekra•ne dan weer even in de belangstelling staan en dat terwijl we nu ons hart vasthouden met de opeenvolgende gebeurtenissen in Japan.
Nederlandse hulp staat klaar en ook ditmaal biedt Isra‘l hulp terwijl de internationale gemeenschap maakt dat ze uit Tokio wegkomt. Laten we hopen dat we over 25 jaar niet zowel in maart als in april een ramp te herdenken hebben…