Een, twee, drie… acht voet lang,
Twee stappen breed, de rest is donker…
Het leven hangt boven mij als een vraagteken.
Een, twee, drie… misschien nog een week,
Of volgende maand ben ik hier nog,
Maar de dood, ik voel het, is zeer nabij.
Ik had in juli drieëntwintig kunnen worden;
Ik gokte om wat het belangrijkst is,
De teerling is geworpen, ik heb verloren.
Het zijn de laatste dichtregels van Hanna Szenes, geschreven en gevonden in haar cel in Boedapest, waarvan zij voelde maar nog niet wist dat het haar dodencel zou zijn. Zij haalde de volgende week, de volgende maand, juli, en haar drieëntwintigste levensjaar. Maar de teerling was inderdaad geworpen. In de ochtend van 7 november 1944, terwijl het Rode Leger de stad snel naderde, werd Hanna uit haar cel gehaald en geëxecuteerd door een Hongaars vuurpeloton. De dichtende parachutist, op een missie om zoveel mogelijk mede-Joden te redden, stierf op een paar kilometer van het huis waar zij slechts 23 jaar eerder was geboren.
Verknochtheid
Het is een gelukkig huis waarin Anikó Szenes (uitgesproken als ‘se-nèsj’) haar eerste levensjaren doorbrengt. De familie is een schoolvoorbeeld van het welgestelde, geassimileerde jodendom dat zo typerend is voor het Boedapest van de eerste helft van de twintigste eeuw. Anikó of ‘Anna’ (later Hanna) groeit op met bedienden en gouvernantes in de wijk Rószadomb (Roosheuvel), een welvarende, groene buitenwijk ten noorden van het centrum van Boeda, op de westoever van de Donau. Op praktisch alle foto’s uit haar jeugd wordt Hanna vergezeld door haar ‘Ierse tweelingbroer’ en beste vriend, de net een jaar oudere György, bijgenaamd Giora. Vader Belá is een succesvol toneelschrijver en columnist; de Szenes’ zijn een spil in het culturele leven van de Hongaarse hoofdstad. Het huis is altijd vol leven, feestjes, bezoek, muziek en filosofische gesprekken.
Ze dansen op een vulkaan. Ze leven elke dag alsof het de laatste kan zijn… omdat dit ook zo is
Maar de Szenes’ dansen op een vulkaan, zoals de hele Joodse middenklasse dat later bleek te doen. Belá leeft elke dag met zijn gezin alsof het zijn laatste kan zijn – omdat dit ook zo is. Vader Szenes lijdt aan een ongeneselijke hartziekte. In 1927, Hanna is zes jaar oud, slaat het lot toe: Belá overlijdt aan hartfalen. Het opgroeien zonder vader verklaart Hanna’s verknochtheid aan haar moeder, Katherine, en misschien ook dat zij nooit – zelfs maar het begin van – romantische liefde zal vinden. Kort na Belá’s dood dicteert de kleine Hanna haar eerste dichtregels aan haar grootmoeder: ‘De bloem die zes jaar in mijn hart bloeide, is verwelkt in het zevende’. Ook de eerste regels in haar dagboek, Hanna is dan een jaar of dertien, gaan over haar vader: “Ik kan mij Papa (zijn gezicht) nauwelijks herinneren maar desondanks hou ik erg veel van hem en voelt het altijd alsof hij bij mij is.”
Het leven gaat door, Hanna blijkt een bijzonder begaafd scholier en wordt toegelaten op de exclusieve Baár Madas-meisjesschool. Ondanks dat bijna een kwart van de bevolking van Boedapest Joods is – wat de stad de hatelijke bijnaam ‘Judapest’ oplevert – is antisemitisme er aan de orde van de dag. Op het protestantse Baár Madas betalen katholieken dubbel schoolgeld en Joden drievoudig. Sinds Belá’s dood moeten de Szenes’ zuiniger leven, dus bedingt Katherine dat zij voor Hanna ‘slechts’ dubbel hoeft te betalen. De schoolleiding stemt in vanwege haar exceptionele talent. Net zoals die andere Joodse dagboekschrijfster, speelt de politieke werkelijkheid van fascisme en oorlog altijd een rol op de achtergrond in de zinnen die Hanna aan het papier toevertrouwt.
“Deze segregatie lijkt vaak komisch, in werkelijkheid is het een zeer triest en verontrustend teken,” schrijft Hanna als in 1938 het nationalistische bewind van maarschalk Miklós Horty een aantal antisemitische maatregelen neemt die de Neurenberger Wetten van bondgenoot nazi-Duitsland weerspiegelen.
Een jaar eerder wordt zij persoonlijk geraakt door de toenemende rassenwaan. Haar medescholieren hebben Hanna tot voorzitter van de literatuurvereniging gekozen. De schoolleiding zet een streep door de verkiezing – Joden kunnen niet in een dergelijk ‘ambt’ worden benoemd. Hanna neemt haar verlies waardig, maar inwendig kookt zij van woede. Op 16 september 1937 schrijft zij in haar dagboek: “Ik zal niet meer deelnemen aan de literatuurvereniging en wil er niets meer mee te maken hebben. Het kan mij niets meer schelen.” En: “Nu pas begin ik te zien wat het betekent Joods te zijn in een christelijke samenleving.”

Hartstochtelijk zionisme
Moeder Katherine voorziet dat Giora vanwege de anti-Joodse maatregelen niet tot de universiteit zal worden toegelaten en stuurt hem naar Frankrijk om te studeren. ‘Onze ziel, ongezien en in het geheim, zwaait nog steeds naar je,’ dicht Hanna in haar dagboek. Het toenemende antisemitisme en het vertrek van haar broer en beste vriend, leiden Hanna tot een onvermijdelijke conclusie. “Ik weet niet of ik al heb vermeld dat ik Zionist ben geworden. Voor mij betekent dit dat ik nu bewust en sterk voel dat ik een Jood ben en daar trots op ben. Mijn primaire doel is naar Palestina te gaan en ervoor te werken,” schrijft zij op 27 oktober 1938, om te vervolgen: “Men heeft iets nodig om in te geloven. (…) Zionisme is de enige oplossing voor de problemen van het jodendom.”

Haar hele leven komt in het licht van het vertrek naar Palestina te staan. Niet langer toont Hanna interesse in haar ambitie net als vader Belá schrijver te worden, noch toont ze interesse in haar klasgenootjes, dans en muziek, sport, kleding of jongens. In een schoolopstel schrijft zij: “Het is niet waar dat wij in de diaspora de leraren van de mensheid zijn geworden, of leiders. In tegendeel, we zijn imitatoren geworden, en bediendes, de zondebok voor alle fouten van hen onder wie wij leven.” Hanna stort zich hartstochtelijk in het Zionisme, ‘Palestina’ is haar oplossing voor alle problemen. Na haar summa cum laude eindexamen schrijft zij een brief in het Hebreeuws aan de Nahalal Landbouwschool voor Meisjes, dertig kilometer ten zuidoosten van Haifa. Landbouw? Haar moeder staat perplex. “Wie moet anders het land bewerken, als de jeugd het niet doet?” Op 21 juli 1939, vier dagen na haar achttiende verjaardag, krijgt Hanna antwoord: ze is toegelaten. Ruim een maand later, op 1 september valt Duitsland Polen binnen.
Het maakt de reis niet gemakkelijk, maar Hanna laat zich niet tegenhouden. Na een emotioneel afscheid van haar moeder, reist zij eind 1939 met de trein naar Roemenië, waar zijn aan boord gaat van een schip naar Haifa. “Ik ben thuisgekomen,” schrijft zij euforisch. Op de landbouwschool leert Hanna om te gaan met gewassen en vee, in een brief aan haar moeder beschrijft zij hoe het is om tot aan haar knieën in de mest te staan. Vol enthousiasme bereidt zij zich voor op haar nieuwe leven als boerin in wording – de enkels in de modder, de zonverbrande huid en het vuil onder de nagels hebben hun eigen poëtische romantiek.
Vanwaar komen nieuw licht en stem?
Vanwaar het nabije krachtige lied?
Vanwaar de vechtlust en het nieuwe vertrouwen?
Van jou, vruchtbare Emek-(vallei),
van jou mijn Land
En toch… het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Na verloop van tijd raakt Hanna minder overtuigd van haar eerdere geloof dat ‘Palestina al meer dan genoeg intellectuelen heeft’. De dagelijks routine van het leven in Nahalal en het gebrek aan intellectuele uitdaging moet de hoogbegaafde jonge vrouw zijn gaan vervelen; in 1940 vertrouwt zij Giora per brief toe dat ‘het werk niet enkel een romantische zijde heeft’: “Ik moet bekennen dat ik soms denk dat ik mijn vaardigheden op een andere manier misschien beter zou kunnen gebruiken.” In haar dagboek schrijft Hanna over de ‘kwestie van jongens’, de liefde heeft zij nog niet gevonden en eenzaamheid knaagt aan haar, maar ‘ik blijf optimist’.

Er speelt meer. In Nahalal verslindt Hanna het nieuws over de desastreus verlopende oorlog in Europa. Het stemt haar tegelijkertijd somber, wanhopig zelfs – “Ik zit vol ontevredenheid, aarzeling, onzekerheid, onrust, gebrek aan zelfvertrouwen” – en aan de andere kant rijst bij Hanna de vraag: biedt deze situatie misschien de oplossing? De eerste zaden van een plan lijken zich in haar gedachten te vormen, wanneer zij schrijft: “Soms voel ik mij als een gezant die een missie is toevertrouwd. Wat deze is, is mij nog niet duidelijk. Iedereen heeft immers een missie in het leven. Ik heb het gevoel dat ik een plicht heb te vervullen ten opzichte van anderen, alsof ik dat aan hen verplicht ben.”
Kibboetsleven
In september 1941 studeert Hanna af aan de landbouwschool. Het kibboetsleven lonkt. Maar wat is de overtreff ende trap van het werken in een kibboets? Er zelf een beginnen. Of toch ten minste vanaf het begin er deel van uitmaken. Hanna vindt wat zij zoekt in Sdot Yam, dat een jaar eerder gesticht is. De ‘Velden van de Zee’ liggen aan het strand, direct tegen de ruïnes van de door Herodes gebouwde havenstad Caesarea aan. Hanna werkt hard en schopt het tot administrator van de hele kibboets. Hoewel zij gerespecteerd, misschien zelfs geliefd is onder haar chavariem, blijft zij eenzaam. Hanna vindt het moeilijk hechte vriendschappen aan te knopen en de liefde ontloopt haar nog steeds. Zij vergelijkt zichzelf met een druppel olie in water, ‘altijd apart blijvend, nooit vermengend met een andere druppel’.

Ondanks of misschien wel dankzij haar eenzaamheid wordt Hanna getroffen door een grote liefde voor het land en de mensen om zich heen. Het leidt tot haar beroemdste gedicht: Halicha LeKesaria, een wandeling naar Caesarea, iets dat zij vanuit Sdot Yam ongetwijfeld talloze malen heeft gedaan. In 1945 zet componist David Zehavi de woorden – vooral bekend als Eli, Eli, de twee eerste van het gedicht – op muziek. Behalve misschien HaTikva wordt geen lied zo vaak gespeeld en gezongen tijdens Jom HaShoa, de dag dat Israël de Holocaust herdenkt.
Mijn God, mijn God,
Moge het nooit eindigen –
Het zand en de zee,
Het ruisen van het water,
De schittering van de hemel,
Het gebed van de mens
Tegelijkertijd maakt Hanna zich steeds meer zorgen om de in Boedapest achtergebleven Katherine: “Ik denk veel aan mijn moeder en mijn broer. Ik ben verschrikkelijk bang dat ik ze nooit meer zal zien.” De situatie voor de Hongaarse Joden wordt steeds nijpender, al verzet maarschalk Horthy zich vooralsnog succesvol tegen de Duitse eisen het Joodse volk uit te roeien. Migratie wordt steeds moeilijker, niemand wil Europa’s Joden hebben, en in het Britse mandaatgebied Palestina zijn zij – onder Arabische druk – al helemaal niet meer welkom. Katherine Szenes heeft geen andere keuze dan in Boedapest te blijven. Ergens rond die tijd moet het idee zijn ontstaan bij Hanna: als ik mama niet kan helpen hier te komen, moet ik haar – en anderen in haar situatie – daar gaan helpen. In haar dagboek schrijft zij met verbluffende vastberadenheid: “Ik werd opeens getroffen door het idee naar Hongarije te gaan. Ik heb het gevoel daar te moeten zijn in deze tijden om te helpen jeugdimmigratie te organiseren en om mijn moeder er weg te krijgen. Al besef ik hoe absurd het idee ook is, het lijkt me nog steeds mogelijk en noodzakelijk. Dus zal ik aan het werk gaan en het volbrengen.”
Eind 1939 gaat Hanna aan boord van een schip naar Haifa. “Ik ben thuisgekomen,” schrijft zij euforisch
Zoals altijd stort Hanna zich vol overgave op dit nieuwe project. Een kennis uit Sdot Yam zegt later over haar: “We waren allemaal idealisten, maar zij was buitengewoon idealistisch. Dat creëerde een afstand tussen ons, ze was bijna als een standbeeld.” Hanna gaat niet meer naar de feesten van de kibboets, haar isolement en eenzaamheid nemen slechts toe naarmate haar vastberadenheid groeit en ongetwijfeld is het omgekeerde ook het geval. Eind 1942 bereiken de eerste berichten Palestina over wat er werkelijk aan de hand was in Europa, over de vernietiging van het Joodse volk. Ongeloof binnen de jisjoev, de Joodse gemeenschap in het mandaatgebied, maakt plaats voor actie. Dertigduizend Palestijnse Joden melden zich vrijwillig bij de Jewish Brigade van het Britse leger, op een totale bevolking van een half miljoen.
Giora
Begin 1943 komen de leiders van de jisjoev met het plan vrijwilligers naar Centraal-Europa te sturen om daar het verzet onder de verschillende Joodse gemeenschappen te organiseren en de uitvoering van de Endlösung te verstoren. Het Britse leger stemt in, maar heeft een andere prioriteiten: het verzet moet in dienst staan van militaire operaties en neergeschoten piloten moeten het door de nazi’s beheerste gebied uit gesmokkeld worden. Inlichtingendienst MI-9 ziet de jisjoev-agenten, met hun talen- en landenkennis, als een geschikt middel. Van de 240 mannen en vrouwen die zich aanmelden voor de missies worden er 110 door de Britten getraind en uiteindelijk slechts 32 geselecteerd om Europa in geparachuteerd te worden. Hanna Szenes, 22 jaar oud, is één van hen, en één van slechts drie geselecteerde vrouwen.

In februari 1943 meldt Hanna zich bij de Hagana, de Joodse zelfverdedigingsmilitie die later de IDF zal worden. Zij krijgt haar opleiding op de Britse parachutistenschool in de buurt van Haifa. Hanna wordt aangewezen als radio-operateur, waarvoor zij extra training krijgt in radiotechniek en morsecode. De paracommando’s krijgen een rang in de Royal Air Force en de bijbehorende uniformen. Parachutisten die in burgerkleding worden opgepakt kunnen immers standrechtelijke executie als spion verwachten.
Haar dagboek heeft Hanna achtergelaten in Sdot Yam, maar op 11 januari 1944 keert zij terug om haar spullen in te pakken, voor zij vertrekt naar Egypte, van waaruit de parachutisten naar Europa zullen worden gevlogen. Die dag schrijft zij de laatste woorden in haar dagboek: “Ik wil geloven dat wat ik heb gedaan en wat ik zal doen goed is. De tijd zal het leren.” Dan gebeurt er iets dat in een fictief verhaal als ongeloofwaardig van de hand zou worden gewezen. Op de laatste dag voor haar vertrek naar Caïro bereikt Hanna het bericht dat haar broer Giora diezelfde dag nog per schip in Palestina zal aankomen. Na elkaar jaren niet gezien te hebben, hebben broer en zus een paar uur samen. Wandelend langs het strand neemt een fotograaf de laatste kiek van Giora en Hanna in uniform.
Partizanengebied
Vanuit Egypte worden de commando’s naar het inmiddels bevrijde zuidelijke deel van Italië gevlogen. Daar wordt duidelijk dat afsprong boven Hongarije te gevaarlijk is; Hanna zal Joegoslavië in geparachuteerd worden, daar contact maken met partizanen en met hun hulp te voet de grens met Hongarije oversteken. In de nacht van 13 op 14 maart 1944 is het eindelijk zo ver: Hanna en de twee mannelijke collega’s met wie zij Hongarije moet infiltreren, Yoel Palgi en Peretz Goldstein, springen af boven Joegoslavisch partizanengebied. De drop is succesvol, na een mars van enkele dagen bereikten de drie het beoogde partizanenkamp in wat nu Kroatië is.

In het kamp krijgen de commando’s het slechtst denkbare nieuws: het Duitse leger is Hongarije binnengetrokken en heeft in Boedapest een nieuwe regering aan de macht geholpen die nog trouwer is aan de nazi’s. Palgi en Goldstein beslissen vrijwel onmiddellijk dat de operatie hierdoor te gevaarlijk en daarmee zinloos is geworden. Reuven Dafni, een andere Joodse commando in het kamp, vertelt later dat het de eerste keer is dat hij Hanna ziet huilen. Vijftien minuten later heeft zij zich alweer herpakt. Ze is vastbesloten toch naar Hongarije te gaan, al zijn haar papieren waardeloos geworden door de Duitse machtsovername en is daarmee de kans op detectie eindeloos groter. Nergens wordt de Shoa zo snel uitgevoerd als in Hongarije. In slechts vier maanden worden meer dan 400.000 Joden door de nazi’s en hun fascistische Hongaarse aanhangers, de Pijlkruisers, opgepakt en op transport naar de vernietigingskampoen gezet. Er zijn schattingen dat meer dan één op de drie in Auschwitz-Birkenau vermoorde Joden van Hongaarse afkomst is. Het nieuws dat vanuit Hongarije Joegoslavië binnendruppelt en het partizanenkamp bereikt, maakt Hanna steeds wanhopiger, steeds meer bereid tot drastische actie over te gaan. Meer en meer raakt zij ervan overtuigd dat zelfs een zelfmoordmissie beter is dan niets doen. Al is het maar om de Hongaarse Joden een hart onder de riem te steken, hen te laten zien dat zij er niet alleen voor staan, denkt Hanna.

Gezegend is de vlam
“Ik wil niet het imago van onze Jeanne d’Arc bezoedelen,” zal Reuven Dafni later zeggen, “maar ik mocht Hanna niet.” De reden was dezelfde die haar ook op afstand heeft gehouden van de kiboetsniks. Ze is te principieel, te rechtlijnig – of is het halsstarrig? – in haar denken. “Ik bewonderde haar moed, haar vastberadenheid. Je kon haar niet overtuigen wanneer zij een beslissing had genomen, niets hielp.”
De enkels in de modder, de zonverbrande huid en het vuil onder de nagels hebben hun eigen poëtische romantiek
Op 9 juni 1944 weigert Hanna nog langer te wachten en verlaat zij het kamp in gezelschap van drie verzetsmannen. Dafni begeleidt haar tot net voor de Hongaarse grens. Bij hun afscheid drukt zij hem een verfrommeld stuk papier in de handen. Woedend omdat hij haar van gedachte heeft kunnen laten veranderen, gooit Dafni het in de bosjes en keert terug naar het kamp. Als hij halverwege is, bedenkt hij zich en loopt terug naar de plek waar hij en Hanna afscheid hebben genomen. Hij zoekt bijna een uur in de bosjes naar het papier en wanneer hij het eindelijk terugvindt, blijkt het een gedicht – wat anders? – te zijn. Praktisch elk Israëlisch schoolkind kent tegenwoordig de versregels die Hanna Szenes die nacht opschrijft:
Gezegend is de lucifer verteerd in de ontstoken vlam.
Gezegend is de vlam die brand in de geheime schuilplaats van het hart. Gezegend is het hart met de kracht niet meer te slaan voor de eer.
Gezegend is de lucifer verteerd in de ontstoken vlam.
De aan haar chavariem in Sdot Yam gerichte boodschap is duidelijk. Hanna en haar bij voorbaat al kansloze missie zijn de lucifer, de consequenties van haar daden de vlam. Zij lijkt volledig bereid te sterven voor haar missie, voor het symbool dat groter is dan haar leven, ‘voor de eer’.
Het viertal heeft nauwelijks de grens nabij Podbrest – Drávaszilas in het Hongaars – in het uiterste noorden van Kroatië overgestoken of de missie is alweer voorbij. Een van de verzetslieden schiet zich als hij door een tweetal Hongaarse grenswachters wordt opgemerkt door het hoofd, waarmee hij de aandacht op de hele groep vestigt. Hanna en de twee anderen worden ingerekend en naar een grenspost gebracht. Daar probeert zij te ontsnappen, maar wordt gepakt en mishandeld. Het zal niet de laatste keer zijn.

Gendarmes brengen Hanna over naar Boedapest voor ondervraging. Tot haar verrassing wordt zij daar, in het bureau van haar ondervrager, de man die haar zal martelen, herenigd met haar moeder. Katherine Szenes is gearresteerd om te helpen Hanna aan het praten te krijgen. De Gestapo is bijzonder geïnteresseerd in de radiocodes van de Britse parachutisten. Moeder en dochter hebben elkaar bijna vijf jaar niet gezien en vinden troost in elkaars armen. Dat is nodig – Hanna wordt dagenlang geschopt en geslagen met knuppels. Ze verliest haar tanden, maar zelfs als haar ondervragers dreigen haar moeder dood te schieten, weigert zij te praten.
Hanna wordt in dezelfde gevangenis ondergebracht als haar moeder. De ramen van hun beider cellen kijken uit op de binnenplaats en dus op elkaar. In het stof van de ruit tekent Hanna een grote davidster, met handsignalen houden moeder en dichter elkaar op de hoogte van elkaars lotgevallen. Katherine wordt na een paar maanden onverwachts vrijgelaten, Hanna wordt door de militaire autoriteiten beschuldigd van hoogverraad. Het proces van 28 oktober is niet bedoeld eerlijk te zijn. Achter gesloten deuren staat de uitkomst van het militaire tribunaal al vast voor het is begonnen. Toch slaagt Hanna erin haar rechters aan het twijfelen te brengen. Het Rode Leger staat net buiten de stad en zij herinnert de raadsheren eraan dat zij binnenkort op haar plaats zullen staan. Er komt een uitstel van negen dagen voor het vonnis bekend zal worden gemaakt. Gloort er hoop?

Vriendschap
In die dagen ontpopt Hanna zich als de leidster van de groep vrouwen die met haar een cel delen. Zij houdt hun moreel hoog met verhalen uit het beloofde land, vertelt grappen en anekdoten. Eindelijk lijkt zij de warmte van vriendschap te vinden die zij op de landbouwschool, in de kibboets en zelfs onder haar wapenbroeders nooit heeft gekend. In de ochtend van 7 november 1944 wordt Hanna uit haar cel gehaald. Zij vraagt of er bezoek is. Moet zij naar de rechtbank? De bewaker schudt het hoofd. Hanna begrijpt wat er staat te gebeuren, maar om haar celgenoten niet ongerust te maken, neemt zij geen afscheid. Als het vuurpeloton klaarstaat, wordt haar de mogelijkheid geboden om clementie te smeken. Hanna weigert – niet dat het veel uitgemaakt zou hebben. Koppig tot in de dood.

Na de oorlog wordt Hanna’s dagboek in Sdot Yam gevonden en gepubliceerd; haar lichaam wordt in 1950 naar de jonge staat Israël gebracht en met militaire eer begraven op Mt. Herzl, samen met zes andere omgekomen parachutisten. Katherine Szenes doet er alles aan haar dochters poëzie gepubliceerd te krijgen. Met succes, Eli, Eli en Gezegend is de lucifer zijn twee van de beroemdste gedichten uit de Israëlische literatuur. Na haar executie worden in Hanna’s cel haar laatste dichtregels – Een, twee, drie… acht voet lang – gevonden. Haar poëzie licht een deel van de sluier van Hanna’s persoonlijkheid, geeft het begin van een verklaring voor de beslissingen die uiteindelijk zouden leiden tot haar heldendood op 23-jarige leeftijd. Maar misschien was het allemaal wel veel eenvoudiger, zo eenvoudig als in de twee korte openingsregels van Hanna’s gedicht Kol kara.
Een stem riep mij, en ik ging.
Ik ging omdat een stem mij bleef roepen.
Dit artikel verscheen eerder in NIW 47, 5779.