De Tenach telt een aantal verhalen van vrouwen die de geschiedenis beïnvloedden. Maar ook in recentere tijd hebben Joodse vrouwen hun stempel gedrukt op politiek en/of maatschappij; dicht bij huis, hier in Nederland, of op het wereldtoneel. Deze week deel 2: Rahel Varnhagen.
‘Ik ben niet gracieus, zelfs niet gracieus genoeg om te zien wat daar de oorzaak van is, terwijl ik niet mooi ben mis ik ook nog innerlijke gratie,” schrijft Rahel Varnhagen als twintiger in haar dagboek. Veel van wat ze daarin schrijft, getuigt van een minderwaardigheidscomplex. Daar komt nog eens bij dat ze Joods is, en ze ziet dat, in het Berlijn van de Verlichting rond 1800, als een grote handicap. Maar Varnhagen blijkt een grote, originele en intellectuele geest te zijn, waardoor ze zeer invloedrijk wordt onder kunstenaars, filosofen, politici en leden van de adel. Die roem bereikt zij onder meer door haar literaire salons en de talloze brieven die als haar literaire werk moeten worden beschouwd.
Varnhagen wordt in 1771 geboren als Rahel Levin, dochter van de Berlijnse koopman-bankier Markus Levin. De exacte datum laat zich niet met zekerheid bepalen, omdat haar dominante, strenge vader het vieren van verjaardagen verbiedt.
Ze is de oudste van vijf kinderen, krijgt nog drie broers en een zusje, Rose. Rahel is een tenger kind en vaak ziek. Financieel hebben ze het goed, maar een intellectueel milieu vormt het orthodoxe gezin niet. Rahel krijgt geen formele scholing en de allereerste brieven aan haar familieleden schrijft zij in Hebreeuwse letters. Ondanks deze handicaps wordt al snel duidelijk dat ze over een briljante geest en spitsvondigheid beschikt.
Slappe thee serverend, maakt ze van haar salon een groot succes
Al jong begint ze een lange correspondentie met David Veit, die later dokter en schrijver zal worden. Veit zal trouwen met Dorothea von Schlegel, de dochter van de beroemde filosoof Moses Mendelssohn, die als een van de grootste geesten van de Joodse Verlichting in de achttiende eeuw geldt. Als Rahels vader in 1789 sterft, nemen twee zoons zijn zaak over. De mannen willen hun zussen eigenlijk zo snel mogelijk aan de man brengen zodat zij zich niet meer voor hen verantwoordelijk hoeven te voelen. Met zuster Rose lukt dat wanneer zij de huwbare leeftijd heeft bereikt. Rose trouwt in 1801 in Amsterdam met Carel Asser, de Joods-Nederlandse jurist, ‘vredesrechter’, secretaris op het ministerie van Justitie en voorvechter van de Joodse emancipatie in Nederland.
Onconventioneel
Het duurt langer voordat Rahel het jawoord geeft. Twee verlovingen worden verbroken. Rahels onafhankelijke, onconventionele, hyperintelligente geest en haar Joodse identiteit zijn daar debet aan. Zij dúrft te denken en haar gedachten de vrije loop te laten. Daarbij gaat het niet echt om haar uiteindelijke mening, maar om de manier waarop de geest beweegt, van gedachte naar gedachte.
Zo schrijft zij hele epistels over de voordelen en nadelen van de leugen. Ze schrijft Veit met een verbazingwekkende eerlijkheid: “Feiten betekenen niets voor mij. Want of ze nu waar zijn of niet, ze kunnen worden ontkend. Als ik iets heb gedaan, deed ik dat omdat ik dat wilde; en als iemand me dat verwijt of me een leugenaar noemt, hoef ik niets anders te doen dan met ‘nee’ te antwoorden. Ieder feit kan teniet gedaan worden met een leugen. Liegen is heerlijk als we ervoor kiezen, en het is een belangrijk onderdeel van onze vrijheid.”

Zo is er het voorbeeld dat ze met de actrice Marchetti gaat rijden op sjabbat: “Gewoon, overdag. Niemand zag me. Ik zou het tegenover een ieder die het mij zou vragen recht in z’n gezicht ontkennen.”
Wat echter niet te ontkennen valt, hoe graag ze dat ook op diverse momenten in haar leven wil, is dat ze Joods is. Hierover schrijft Hannah Arendt in haar biografie over Varnhagen, Rahel Varnhagen, The Life of a Jewess: “Rahels gevecht tegen de feiten, bovenal tegen het feit dat ze als Joodse geboren was, ontwikkelt zich heel snel tot een gevecht tegen haarzelf. Zij weigert zich aan zichzelf over te geven, zij, geboren met zoveel nadelen, moet haar eigen zelf ontkennen, veranderen, heruitvinden door leugens, omdat ze haar eigen existentie niet zo maar aan de kant kan zetten.’
Tegelijkertijd is Rahel ook heel eerlijk over verandering: ‘Daar heb ik grote angst voor’, schrijft ze. En dat in deze Napoleontische tijd en vlak daarna met zijn kenmerkende grote veranderingen. Langzaam beginnen Joden te emanciperen. Hoewel in Frankrijk Joden voor de wet wel zijn geëmancipeerd, worden ze door de samenleving zelf nog lang niet geaccepteerd. Dat ligt in de Duitstalige gebieden anders: daar is de sociale emancipatie van Joden verder gevorderd. Daarom weet Rahel met haar romantische, introspectieve teksten toch contacten te leggen met de intelligentsia en invloedrijke figuren in de Duitse samenleving.
Intelligent en openhartig
Hoe onafhankelijk ze precies is, blijkt wanneer zij in 1790 al op 19-jarige leeftijd begint met haar literaire salons op de zolder van haar woonhuis aan de Jägerstrasse in hartje Berlijn, op een steenworp afstand van de Brandenburger Tor in aanbouw. Slappe thee serverend, maakt ze van die salons een groot succes. Ze ontvangt de gebroeders Humbolt, Friedrich Schlegel, Friedrich Gentz, prins Lodewijk Ferdinand van Pruisen en zijn maîtresse Pauline Wiesel met wie een innige vriendschap ontstaat, en vele anderen. Buitenlandse diplomaten vinden haar intrigerend, zo wordt ze een goede vriendin van de Zweedse ambassadeur Karl Gustav von Brinkmann. Haar intelligente grapjes en openhartigheid ‘zorgden ervoor dat ze een grote sociale cirkel om zich heen verzamelde die zonder gelijke was. Het was de fijnste en intelligentste in heel Berlijn,’ schrijft hij. Want Rahels salon is niet de enige. Ook Dorothea Mendelssohn en Henriëtte Herz proberen met hun salons te emanciperen, zowel als vrouw als als Jodin.

Uitnodigingen voor Rahels salon worden niet verstuurd. Het is gewoon bekend dat de bijeenkomst om vijf uur begint en iedereen ‘met goede tekst’ welkom is. Soms speelt ze tussen alle gesprekken door piano, of geeft een gast een voordracht, speelt een scène uit een theaterstuk of leest een brief of een hoofdstuk uit een boek voor. Het is een ‘bij elkaar geraapt zooitje’ van aristocraten, intellectuelen, acteurs en actrices, professoren en politici, Joods of christelijk, het maakt niet uit, zo lang men maar iets interessants te vertellen heeft en een goede conversatie kan voeren. Om negen uur in de avond gaat ieder weer zijns weegs. Zelf verheft ze het schrijven van brieven tot kunst. Haar correspondentie groeit gestaag, brieven aan familieleden, invloedrijke personen in de kunst, politiek en cultuur. Met een verbluffende openhartigheid en eerlijkheid schrijft ze over het leven met al zijn uitdagingen, vreugde en verdriet, overdenkingen, gedachtekronkels, paradoxen, dilemma’s en moeilijkheden.
‘Onderzoekster van de ziel’
In haar brieven, waarvan er aan het eind van haar leven duizenden bewaard zijn gebleven, heeft ze het zelden over haar Joodse identiteit. Wel vertrouwt ze in 1795 haar vriend David Veit toe: “Ik heb een vreemd beeld: alsof een bovenaards wezen, net toen ik de wereld ingeworpen werd, deze woorden als een dolk in mijn hart stak: ‘Ja, wees gevoelig, zie de wereld zoals maar weinigen hem zien, wees groots en nobel, ook kan ik je niet weerhouden van de eigenschap van het eeuwige denken. Maar ik voeg daar nog één ding aan toe: wees een Jodin!’ (…) Ik zal nooit accepteren dat ik een schlemiel en een Jodin ben.”
In datzelfde jaar ontmoet zij op een van haar vele reizen in Karlsbad Johann Wolfgang von Goethe. Zij zal de rest van haar leven een bewonderaar van hem blijven. En hij van haar. Zo schrijft hij: ‘Ze is een onderzoekster van de ziel’ wier diepe uitingen van gedachten en gevoelens ‘een veel groter bereik verlicht dan wat dissertaties op papier’.
‘Alsof een bovenaards wezen, net toen ik de wereld ingeworpen werd, deze woorden als een dolk in mijn hart stak: wees een Jodin!’
Reizen vindt zij essentieel voor de ontwikkeling van de geest. Zo bezoekt ze ook Amsterdam, waar ze in 1801 haar moeder ophaalt nadat haar zuster Rose daar is getrouwd met Carel Asser. Ze legt dat in een brief aan Rose uit: “Wij vrouwen hebben [het reizen] nodig. Het is de onwetendheid van de menselijke natuur wanneer men denkt dat wij beschikken over een ander intellect, gevormd voor andere behoeftes, en dat wij bijvoorbeeld alleen maar zouden moeten leven naar het leven van onze mannen en zonen. Deze eis komt alleen maar voort uit de aanname dat de ziel van de vrouw niets hogers kent dan de eisen en verwachtingen van haar man, of de talenten en wensen van haar kinderen.” En aan haar goede vriendin Rebecca Friedländer – die zelf na haar scheiding schrijfster zal worden – schrijft ze: “Een mens is alleen in het buitenland ‘zichzelf’, thuis moet hij zijn verleden vertegenwoordigen, en het heden wordt een masker dat zwaar is om te dragen en dat het gezicht verhult.”
Meeloper
Rahel zal zelf nooit kinderen krijgen. En op het gebied van de liefde moet ze lang wachten. In de winter van 1795 verschijnt graaf Karl von Finckenstein als gast op een van haar salons. Von Finckenstein is een meeloper. Hij heeft geen talent, geen mening of eigen visie en zijn aristocratische achtergrond weerhoudt hem ervan de liberale ideeën van de salons in praktijk te brengen, maar vanwege zijn titel geven de bezoekers hem het voordeel van de twijfel. Waarom is een raadsel, misschien omdat zijn titel Rahel nog meer aanzien zal geven, maar het paar verlooft zich al snel. Rahel is in alle opzichten superieur aan Von Finckenstein. Toch zal de relatie tot 1800 duren. De aanleiding voor de breuk zou zijn geweest dat Von Finckenstein geen weerstand durft te bieden aan de bezwaren van zijn familie. Die zien een huwelijk met een Jodin beslist niet zitten. Karls neef Wilhelm von Burgsdorff, ook een vaste bezoeker van haar salon, troost Rahel na de breuk. Een Joodse identiteit blijft – alle emancipatoire ontwikkelingen ten spijt – een grote handicap. Niet alleen voor vrouwen, ook voor mannen. Veel intellectuele Joden die hopen volledig in de maatschappij te worden opgenomen, bekeren zich dan ook tot het christendom, bijvoorbeeld Heinrich Heine doet dat in 1825. Rahels broer Ludwig bekeert zich in 1800. Daarna zal hij als Robert Levin door het leven gaan en een bekend schrijver worden. Proberen te integreren volstaat niet voor Joden die vol mee willen draaien in de maatschappij: zij worden gedwongen tot assimilatie. Integratie met behoud van eigen identiteit blijkt ook in deze tijd een onmogelijke opgave.

Een tweetal jaren later ontmoet Rahel de Spaanse diplomaat Raphael d’Urquijo. Ook die relatie loopt na twee jaar op niets uit. De man is zo jaloers en agressief dat Rahel het op een gegeven moment niet meer kan verdragen. Het zal tot 1808 duren voordat ze een nieuwe relatie durft aan te gaan. Twee jaar eerder is Napoleon Berlijn binnengetrokken, waar hij in 1808 alweer uit wordt verdreven. Dan valt Rahels vriendencirkel ook uit elkaar. Er waait een nieuwe, nationalistischer wind door Berlijn en de andere Duitstalige gebieden. Voor Joden is dat geen goed nieuws, zoals later zal blijken.
Strubbelingen
Haar relatie met Karl August Varnhagen von Ense begint in datzelfde jaar. De biograaf, diplomaat en soldaat heeft een grote interesse in literatuur en filosofie. Hij heeft een beroemde zuster, de dichteres Rosa Maria Varnhagen. Karl Varnhagen is een groot bewonderaar van Rahel, hij adoreert haar. Rahel speelt meteen open kaart met hem en vertrouwt hem al haar brieven aan haar vorige minnaars toe. Rahel en Karl hebben enorm veel met elkaar gemeen, begrijpen elkaar op intellectueel vlak en hebben dezelfde interesses. Hij is 23, zij inmiddels al 37. Toch zal het nog jaren duren voordat het paar trouwt. Als diplomaat voor Oostenrijk verblijft Varnhagen vaak en langdurig buiten Berlijn. Hij raakt zelfs gewond als soldaat tijdens de slag bij Wagram in 1809, waarin de Oostenrijkers net ten noorden van Wenen door Napoleon in de pan worden gehakt. Het zal overigens Napoleons laatste grote overwinning zijn. Intussen heeft Rahel haar eigen problemen. Al in 1806 ontstaan er strubbelingen met haar broers. Door verkeerde investeringen en veranderende tijden verdampt een groot deel van het familiekapitaal. Rahel heeft tot dan toe geleefd van de toelage die haar moeder van haar broers krijgt. Zelf bezit ze geen stuiver. In 1808 komt het tot een grote ruzie met haar moeder. Oorzaak: financiën. Haar moeder, Chaie, vertrekt uit de Jägerstrasse, waar Rahel al die jaren haar salon heeft gehouden. Zelf is ze niet bij machte het enorme pand te betalen, en ze verhuist naar een bescheidener optrek in de Charlottenstrasse. In oktober 1809 overlijdt haar moeder. Haar financiële situatie wordt nu nog penibeler.

Toch blijft ze reizen. En Varnhagen, zo onder de indruk van haar werk, publiceert in 1812 anoniem een samenvatting uit haar brieven in het Morgenblatt für gebildete Stände, waarin haar bewondering voor Goethe tot uiting komt. Het zijn de eerste tekenen dat haar literatuur een breder publiek verdient dan alleen de geadresseerden van haar brieven. Het feit dat die literatuur alleen uit brieven bestaat, en niet uit daadwerkelijke boekpublicaties, is waarschijnlijk de reden waarom zij relatief onbekend is gebleven. Maar voor Rahel zijn die brieven, en de antwoorden daarop, juist essentieel. Ze kiest ook bewust voor deze vorm. Door de dialogen met andere ruimdenkende geesten van deze tijd ontstaat volgens haar een veel ruimer beeld dan te bereiken is door één schrijver die werk bundelt in één boek. Karl en Rahel leggen dan ook een enorme collectie aan van 19e-eeuwse documenten en manuscripten van een groot aantal culturele figuren, zeker ook vrouwen. Daarover schrijft Barbara Hahn in haar Notities voor de Joodse Vrouwenencyclopedie: “Wat misschien wel het meest verbazingwekkende aan haar is, is dat ze een nieuwe vorm van schrijven ontwikkelde. Ze was niet de enige vrouw die zich concentreerde op epistolair schrijven, maar van begin af aan was ze zich bewust van de specifieke implicaties van het schrijven van brieven, en werkte daarmee aan de totstandkoming van een netwerk van mensen die zich ook op deze gezamenlijke onderneming toelegden.
In tegenstelling tot de gangbare opvatting over het auteurschap in Europa rond 1800 dat schrijven een individuele uitingsvorm is, ontstond hier een heterogene groep mensen die samen creëerden.” Voor Rahel is deze collectie een schat die ze goed moet bewaken. Als ze op reis gaat, zorgt ze ervoor dat delen van de collectie worden ondergebracht bij diverse betrouwbare vrienden. Die verzameling, die bekend staat onder de naam Sammlung Varnhagen bestaat uit allerlei brieven: van beroemde gravinnen tot haar anonieme kok en van belangrijke politici tot schrijvers in spe. Die collectie is bewaard gebleven, bestaat uit meer dan zesduizend geschriften, en bevindt zich in de Jagiellonska Universiteitsbibliotheek in het Poolse Krakau. Ze wacht op diepgaander onderzoek.
Bekering
Nadat zij lang weggeweest is uit Berlijn en ze in de winter van 1813 zeer ernstig ziek was, keert zij op 5 september 1814 terug naar de hoofdstad, waar ze bij haar broer Moritz verblijft. Varnhagen wil met Rahel trouwen. Op toch weer één voorwaarde: dat ze zich tot het christendom bekeert. Deze keer geeft ze toe. Een paar dagen voor haar huwelijk bekeert ze zich, thuis bij Moritz. Ze trouwt Varnhagen op 27 september 1814. Rahel is zijn muze en zal zijn grootste inspiratie worden voor zijn eigen schrijversaspiraties. Ze richt een tweede salon op, ditmaal in de Mauerstrasse in Berlijn. Minder breed dan de eerste. Nu zijn vooral politiek bewuste schrijvers als Heinrich Heine en Ludwig Börne haar gasten.

Langzaam maar zeker maakt de liberalere tijd plaats voor de opkomst van nationalistische gedachten. De relatieve, onconventionele vrijheid van eind 18e, begin 19e eeuw, de deur die op een kier stond, wordt langzaam gesloten. Dat geldt zeker voor Joden. De wereld wordt steeds dreigender. Er breken antisemitische rellen uit, waarvan de hep-hep-rellen in het Beierse Würzburg in 1819 een van de ernstigste zijn. Ze breiden zich als een olievlek uit over de hele Duitse Bond. Joden worden maandenlang over grote gebieden aangevallen. Ze worden vermoord, hun eigendommen vernietigd. Het veranderend tij kent een duidelijk aanwijsbaar beginpunt: in 1815 eisen Joden in het kader van de door de Franse revolutie op gang gekomen emancipatie op het Congres in Wenen gelijkberechtiging. Al snel leggen tegenstanders dat uit als een poging van Joden om controle over heel Europa te krijgen. Ook de gilden komen in opstand, want die vrezen dat ze hun privileges zullen kwijtraken als ook Joden hun ambacht mogen gaan uitoefenen. Daar komt in 1816 nog een hongersnood bovenop. Het geweld dat op 2 augustus 1819 in Würzburg uitbreekt, verspreidt zich snel. In het boek De weg uit het getto van Michael Goldfarb, waarin Rahel diverse malen wordt genoemd, lezen we hoe zij de rellen heeft voorspeld. Goldfarb: “Rahel schreef: ‘Ik ken mijn land, helaas! Een ongelukkige Cassandra! Al drie jaar verkondig ik: de Joden zullen worden aangevallen.’ Rahels bewering dat zij de rellen had voorspeld, is geloofwaardig. Zij kende de nationalistische ideologie van binnenuit. Haar salon was een broeikas voor romantische ideeën geweest. (…) Oude vrienden, die in elk aspect van hun gevoeligheid liberaal waren, verloren elk fatsoen als ze het over Joden hadden. Ze zag hoe rationele mensen die waren opgegroeid met een sceptische kijk op georganiseerde religie, vroom werden en toegewijd aan het geïdealiseerde en in Rahels ogen hypocriete christendom van de imaginaire, glorieuze Duitse middeleeuwen. Sommigen van haar gasten hadden de romantische mythen die ze nu voor vaststaande feiten hielden, zelf bedacht. (…) Zij wist waar hun standpunten onvermijdelijk toe zouden leiden. ‘Angst’, schreef ze haar broer. ‘Boezem de mensen de enige angst in waarvoor ze nog vatbaar zijn, omdat ze nog weten dat het vroeger was toegestaan. De pogrom!’”
Rahel en Karl hebben enorm veel met elkaar gemeen. Maar hij is 23, zij inmiddels al 37
Toch blijft ze doorgaan met schrijven en haar collectie groeit met de week. Tot in 1833, wanneer zij sterft en in de Dreifaltigkeitskirche vlak bij de Hallesches Tor in Berlijn te ruste wordt gelegd. Haar man zal haar dood nooit te boven komen, maar zorgt ervoor dat haar naam voortleeft. Hij publiceert een groot aantal van haar brieven onder de titel Rahel. Ein Buch des Andenkens für ihre Freunde. Hij begint met één deel, maar het worden er al snel drie. De Deense schrijver en criticus Georg Brandes, die negen jaar na haar dood wordt geboren en een grote invloed zal hebben op vooral de Scandinavische literatuur, zegt over haar: “Rahel was de eerste grote, moderne vrouw in de Duitse cultuur.”
Hannah Arendt begint in de jaren dertig met de bovengenoemde biografie over haar. Rahel is het eerste onderwerp waarover ze een boek wil schrijven. Omdat Arendt tijdens de opkomst van de nazi’s diverse malen moet vluchten, wordt het boek pas in 1957 in New York uitgegeven, vertaald in het Engels. Arendt, die zichzelf onbegrepen en een buitenstaander voelt, identificeert zich volledig met Varnhagen. “Mijn dierbaarste vriendin, hoewel ze al een paar honderd jaar dood is,” schrijft ze.

Rahel Varnhagen was een vat vol paradoxen en tegenstrijdigheden. Ze getuigde van een verbluffende introspectie maar evenzeer van grote openhartigheid. Hoewel ze leefde voor het intellect, deinsde ze er niet voor terug zich met een ruggengraatloze graaf te verloven. Ook bleven Varnhagen en Rahel elkaar trouw tot in de dood, ondanks hun voor die tijd schandelijk grote leeftijdsverschil. Ze was ondanks haar minderwaardigheidscomplex ook een doorzetster en trouw aan haar eigen intelligentie. Ze was gastvrouw voor personen die haar volk en dus haarzelf zouden verraden en had feilloos door dat antisemitisme, zeker in die tijd, een – op z’n best – tijdelijk minder actief monster was dat ieder moment weer zijn tanden kon laten zien. Ook had ze een haat-liefdeverhouding met haar afkomst. De liefde kwam pas op latere leeftijd. Vlak voor haar dood vertrouwde ze Karl toe: “Wat voor een lange periode in mijn leven een bron van de grootste schaamte is geweest, mijn bitterste verdriet en ongeluk – om als Joodse te zijn geboren–, zou ik nu voor geen enkele prijs meer hebben willen missen.”
Uitspraken van Rahel Varnhagen
‘Iedere gedachte aan God is gebed.’
‘Wat doe ik? Niets. Ik laat leven op mij neerregenen.’
‘Alles is dus zoals het is – en voor mij bestaan alleen trivialiteiten, kleine momenten van eeuwigheid.’
‘Je bent nooit echt met iemand samen totdat je alleen met hem bent.’
‘Een moeder is Gods afgezant op aarde.’
‘Hopen op krachten die je niet bezit. Dat is wat het onmogelijkst is. En toch is het mogelijk.’
Dit artikel verscheen eerder in NIW 39, 5779.