Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Binnenland

IPOR staat achter Jacobs

Redactie 07 maart 2018, 00:00
IPOR staat achter Jacobs

Nadat in diverse kranten werd gesteld dat het Cheider weigerde aangifte te doen van vermeend misbruik, vindt een aantal ouders dat het bestuur van de orthodox-Joodse school, waarvan opperrabbijn Jacobs deel uitmaakt, zelf het beklaagdenbankje in moet. Blijft het IPOR achter zijn opperrabbijn staan? “Natuurlijk.”

De orthodox-Joodse school het Cheider in Amsterdam-Buitenveldert is onder vuur komen te liggen door artikelen in De Telegraaf en NRC waarin wordt gesteld dat de school heeft geweigerd aangifte te doen van vermeend seksueel misbruik door leraar Ephraïm S. Een aantal ouders meent nu dat ook het school- bestuur zelf terecht moet staan. De beschuldigingen aan het adres van S. zijn zeer ernstig. Er wordt zelfs gesproken van anale penetratie. En het Cheider zou de zaak in de doofpot hebben willen stoppen. De twee artikelen verschenen maandagavond kort na elkaar op de websites van de kranten en hadden vrijwel dezelfde strekking. Ook kwam het onderwerp ter sprake bij het NOS achtuurjournaal. De school zou pas na aandringen van toenmalig minister van Onderwijs Marja van Bijsterveldt aangifte van misbruik hebben gedaan. Dat was pas in oktober 2012, vier maanden nadat de eerste melding van misbruik bij het bestuur bekend was. De docent was toen al lang en breed naar Israel vertrokken. Er is felle kritiek op de handelwijze van het schoolbestuur. Vooral de rol van de vicevoorzitter, opperrabbijn Jacobs, die zich vanuit het bestuur intensief met de zaak bezighield, wordt ernstig bekritiseerd. Hij maakte ook deel uit van het crisisteam, dat werd samengesteld zodra de eerste melding bekend werd, en waarin ook de directeur van de school zitting had.

De rol van Jacobs wordt vooral gehekeld omdat hij zowel bestuurslid en lid van het crisisteam, als vertrouwenspersoon van de ouders die misbruik vermoedden, was. Ouders beschuldigen hem ervan druk te hebben uitgeoefend om vooral géén aangifte te doen. Jacobs zelf ontkent dat.

De Telegraaf kopte maandagavond: ‘School hield docent uit de wind na misbruik’. Herman Loonstein, voorzitter van het Cheider, ontkent dit in alle toonaarden: “Er wordt gesuggereerd dat het Cheider zo lang met de aangifte wachtte om de docent de gelegenheid te geven naar Israël te vluchten. Maar Ephraïm S. vertrok al in juli. De aangiftedatum van oktober heeft daar dus niets mee te maken. We hebben de docent meteen na de eerste beschuldiging in juni op non-actief gesteld.” Ephraïm S. had overigens al op 16 april zijn ontslag ingediend bij het Cheider omdat hij in augustus naar Israël wilde emigreren. De misbruikzaak begon in juni te spelen.

Suggestie
NRC stelde Loonstein op maandagmiddag rond half vijf een aantal vragen over de zaak, die Loonstein om half acht beantwoordde. Dat was een uitgebreide reactie, waarvan twee regels verschenen in het artikel dat NRC maandag om half elf op de site plaatste (De Telegraaf kwam een uur later). In beide artikelen wordt gesteld dat minister van Onderwijs Van Bijsterveldt er destijds op aandrong om aangifte te doen. Dit was op voorspraak van de vertrouwensinspecteur van de onderwijsinspectie. Dinsdagavond ging er een brief van het bestuur aan de ouders uit, die grotendeels bestaat uit het niet geplaatste weerwoord gericht aan NRC, dat ook niet werd meegenomen in een vervolgartikel in die krant van woensdag 7 maart, maar later op de website werd geplaatst.

In die brief staat onder meer het volgende:
“Op 7 juni 2012 is een crisisteam samengesteld door het Cheider, onmiddellijk na de eerste melding. Het betrof niet een leerling van de basisschool, terwijl de betrokkene wel werkzaam was op de basisschool. Voor de inspectie was dat, gelet op de geldende regelgeving, van cruciaal belang. Op 7 juni 2012 (dezelfde datum dus) is de betrokkene geschorst en is hij daarna niet meer teruggekeerd op het Cheider. (…)

Toen de vertrouwensinspectie heeft aangegeven dat er een melding moest worden gemaakt bij de zedenpolitie is dat (al in juni 2012) door het Cheider gedaan. Toen de vertrouwensinspectie later aangaf dat aangifte moest worden gedaan, is ook dat in oktober 2012 gebeurd.

Gelijk eerdere mediaberichtgeving leek ook de vraagstelling van het NRC te suggereren, dat het Cheider op de hand van de verdachte was en is en hem heeft willen laten vluchten en/of zaken onder het tapijt heeft willen vegen. Dat is aantoonbaar onjuist en bovendien een verwerpelijke beschuldiging. De zedenpolitie is onmiddellijk (middels een melding) door het Cheider op de hoogte gebracht. Ook een ouderpaar heeft kort daarna aangifte gedaan. Bij de inspectie was intern debat over de vraag of het Cheider melding moest maken of aangifte moest doen. (…) Door wisselende informatie van ouders en adviezen die deze ouders van professionals hadden gekregen was onduidelijk of aan het wettelijke criterium (redelijk vermoeden) was voldaan. Het bevoegd gezag moet volgens de wet de vertrouwensinspecteur inlichten bij ‘mogelijk schuldig’ (het moet dan een leerling van de basisschool betreffen; de eerste melding was dat dus niet) en pas aangifte doen bij ‘redelijk vermoeden’ en dat eerst na overleg met de inspectie. Door de zomervakantie heeft dit overleg (…) op 20 september 2012 plaatsgevonden bij de inspectie te Utrecht.

Vervolgens is dus in oktober door het Cheider aangifte gedaan. Daarvoor moest een afspraak worden gemaakt bij de zedenpolitie. De aangifte is dus niet gedaan na een brief van de minister. Het bestuur kent geen brief van de minister. Er is door de minister ook met niets gedreigd.”

Adviseur
Het NIW nam ook contact op met Jan Franssen, voormalig commissaris van de koningin in Zuid-Holland en lid van de Raad van State. Hij maakt deel uit van de Raad van Advies van het Cheider en was van het begin af aan adviseur van opperrabbijn Jacobs in deze kwestie. Ook hij verklaart tegenover het NIW dat alles volgens protocol is verlopen en dat het bestuur in deze zaak correct heeft gehandeld.

Daarnaast is er een e-mail in het bezit van NIW, waarin ook de politie wordt beschuldigd van terughoudendheid in de zaak. Een ouder van  een van de vermeende slachtoffertjes beklaagt zich over de passiviteit van de politie. “De politie zegt heel stoer dat ze uit is op waarheidsvinding, in werkelijkheid vinden ze de institutionele procedures belangrijker dan de belangen van het kind, waar ze wel de mond vol over hebben. Ik heb dit op 13-09-2012 aan de vertrouwenspersoon, mr. Klaver, gerapporteerd. Zij ried me aan opnieuw met de politie contact op te nemen,” aldus de schrijver.

De zaak tegen Ephraïm S. gaat op 16 april van start. S. heeft dan al ruim drie jaar in voorarrest gezeten. Het Openbaar Ministerie beschuldigt hem van verkrachting van zes kinderen. Geert-Jan Knoops is de advocaat van S. Maar het is vooral ook de handelwijze van het Cheider waarover men nu woedend is. Ouders van drie van de kinderen voor wie aangifte is gedaan, vinden dat ook het schoolbestuur terecht zou moeten staan. VVD-Kamerlid Rudmer Heerema heeft vragen gesteld aan minister van Onderwijs Arie Slob over de zaak en eist het aftreden van het bestuur. Vanuit Amsterdams-Joodse organisaties wordt druk op de opperrabbijn uitgeoefend om zijn taken neer te leggen. De opperrabbijn weigert dat. De NIHS heeft bij monde van voorzitter David Brilleslijper verklaard de banden met de opperrabbijn en rabbinale organisaties waaraan hij is gelieerd, te verbreken. Wat vindt het Interprovinciaal Opper- rabbinaat (IPOR) daarvan? Blijft het IPOR achter de opperrabbijn staan? “Natuurlijk,” antwoordt Ellen van Praagh, voorzitter van het IPOR pertinent. “Niemand is schuldig totdat het tegendeel bewezen is.”

De gehele brief van het schoolbestuur aan de ouders leest u hier

PS1:
IPOR, Rotterdam en Den Haag woedend op de NIHS
Vlak na het ter perse gaan van het NIW kwam een belangrijke brief binnen, ondertekend door de voorzitters van de ressorten IPOR (waarvan Jacobs opperrabbijn is), Den Haag en Rotterdam, die fel uithalen naar de Joodse gemeente Amsterdam (de NIHS) die de opperrabbijn al langer liever ziet komen dan gaan.

De brief luidt als volgt:

Beste David [Brilleslijper, red.] en overige bestuursleden van de NIHS,

Wij, de voorzitters van de ressorten Rotterdam, Den Haag en IPOR, vinden het zeer ongepast, dat er op deze manier naar buiten wordt getreden. De stellingname namens de NIHS t.o.v. de Opperrabbijn was en is ons bekend en siert jullie niet, niet als voorzitter van de NIHS en evenmin als persoon. De zaak van het Cheider is onder de rechter. De Opperrabbijn kan vanuit zijn positie derhalve niet met een ieder omtrent deze zaak in gesprek. Je reactie achten wij ongepast, immers de betrokken leraar is onderwerp van de zaak. Door jullie acties nadrukkelijk gericht op de Opperrabbijn worden de zaken onnodig ingewikkeld en plaatst niet de mogelijke dader, maar de Opperrabbijn in het verdachtenbankje. Tot het eind van de rechtszaak past ons terughoudendheid en dus geen communicatie met externe partijen (kranten enz.) waar zoals inmiddels blijkt wel voor is gekozen! Door de aandacht af te leiden van het hoofdprobleem worden de slachtoffertjes door jullie nog meer in de kou gezet!

Met vriendelijke groeten,
Leo Vromen, voorzitter ressort Rotterdam
Aryeh Baumgarten, voorzitter ressort Den Haag
Ellen van Praagh, Voorzitter Inter Provinciaal Opper Rabbinaat

PS 2:

Het Parool meldde vanmiddag dat de Rechtbank Amsterdam vandaag tijdens de pro forma zitting over deze zaak heeft besloten een selectie van de beelden van de verhoren van de leerlingen van het Cheider bekijken. Daar had de advocaat van de verdachte, Ephraïm S. om verzocht.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *