Een paar jaar geleden vroeg mijn moeder het ineens aan me, zomaar tijdens een wandeling: “Voel je je Joodse Nederlander, of meer Nederlandse Jood?” Ze bedoelde het niet zwaar, denk ik. Maar de vraag bleef hangen als een echo in een lege kamer. Tot op de dag van vandaag loop ik ermee rond.
Want het is zo’n typisch Nederlandse vraag. Hier houden we van enquêtes, stellingen en hokjes. Alles moet meetbaar zijn, zelfs identiteit. Alsof je kunt zeggen: ik voel me voor 63 procent Joods en voor 37 procent Nederlands. Alsof er ergens een kieswijzer bestaat waar je op basis van je roots kunt bepalen wie je echt bent. Maar identiteit laat zich niet zo opdelen. Ik ben allebei. En soms geen van beiden. Als ik door Amsterdam fiets en met mijn vrienden een biertje pak, voel ik me gewoon student, niet anders dan de rest. Maar als ik mijn davidster om heb of vertel dat ik een tijd in Israël heb gewoond, verschuift de blik. Of als ik vertel over onze feestdagen. Dan ben ik ineens die Jood. Dan zie ik hoe snel mijn Nederlanderschap in de ogen van anderen voorwaardelijk wordt.
Kiezen
Tegelijkertijd is mijn Joodse kant niet iets wat ik ooit kan afschudden, zelfs al zou ik het willen. Die kant zit in de grapjes die ik maak, in mijn familiegeschiedenis, in het besef dat mijn opa Westerbork overleefde. Dat draag je mee, of je nu in de collegezaal, de tram of op een studentenfeest bent. En dan voel ik me juist weer minder Nederlander, alsof die kant altijd een beetje buiten de nationale norm blijft vallen.
De vraag van mijn moeder blijft dus schuren. Want wat antwoord je? Dat je allebei bent, of geen van beide? Dat je vooral Nederlander bent, behalve op het moment dat er weer antisemitisme is en je daar de klappen van voelt? Of dat je vooral Jood bent, totdat je in de kroeg staat te klagen over de NS en niemand je van de rest kan onderscheiden? Het probleem zit hem in de vraag zelf. Want die suggereert dat je moet kiezen. Ofwel je gaat volledig op in de Nederlandse cultuur en je ruilt je Joodse identiteit in voor een neutrale variant, ofwel je krijgt Nederland er alleen maar bij als bijlage van je Jood-zijn. Maar identiteit is geen zero-sum game. Het is geen spreadsheet waarop je hokjes moet aanvinken.
En toch: soms voelt het wel zo. Op universiteiten waar diversiteit vooral wordt besproken in termen van huidskleur. Op feestjes waar je erop gewezen wordt dat Joden ‘toch wit’ zijn, alsof dat alles samenvat. In discussies waar je ofwel wordt weggezet als bevoorrecht, ofwel als eeuwig slachtoffer.
Ongemak
Dus ja, mijn moeders vraag achtervolgt me na al die jaren nog steeds. Misschien omdat het eigenlijk geen vraag aan mij was, maar aan de samenleving waarin ik leef. Kan die samenleving accepteren dat ik beiden ben, zonder dat ik moet kiezen?
Misschien is dat wel de enige juiste conclusie: ik ben Joodse Nederlander en Nederlandse Jood. Soms meer de een, soms meer de ander, afhankelijk van de situatie. En meestal gewoon allebei tegelijk. Dat voelt misschien ongemakkelijk, maar dat ongemak is precies waar mijn identiteit thuishoort.
Dus als mijn moeder het me morgen weer zou vragen, denk ik dat ik gewoon zeg: “Ja.”
2 reacties
Ido Abram z.l. ontwikkelde de joodse schijf van vijf: ‘Vijf ervaringsgebieden vormen vandaag de identiteit van de in Nederland wonende Jood: de Joodse cultuur, Israël, de Sjoa (Holocaust) / antisemitisme (Jodenhaat), iemands persoonlijke levensgeschiedenis en de Nederlandse cultuur.’ Je identiteit kan veranderen, soms is het ene segment belangrijker dan het andere. Je hoeft niet te kiezen!
Wij zijn gewoon Joden en wat we nog meer zijn wisselt volgens de toestand van de samenleving. Je kunt je moeilijk Nederlander voelen als de Nederlandse overheid je volkomen in de steek laat of je zelfs opoffert om anderen gunstig te stemmen.