In 1661 nodigde Kampen Portugese Joden uit zich er te vestigen, als eerste stad in Oost-Nederland in de Nieuwe Tijd. In hun kielzog werden ook Hoogduitse Joden toegelaten. De herinnering aan deze zeer bedrijvige en geïntegreerde gemeenschap leeft voort dankzij niet-Joodse, betrokken Kampenaren.
Tekst en foto’s: David de Leeuw
Vanaf de Middeleeuwen werd in zogeheten memorboeken ook de ‘Heilige Gemeente Kampen’ herdacht, weggevaagd door pogroms tijdens de pestplaag van 1349-1350. “Nieuw onderzoek wijst uit dat precies op die plekken in het Duitse Rijk waar voor de pogroms Joodse handelaren en geldschieters hadden gewoond, kerken verrezen ter ere van Maria. De Buiten- of Onze Lieve Vrouwekerk hier in Kampen stamt ook uit deze periode,” vertelt kerkhistoricus Jaap van Gelderen, die veel onderzoek heeft gedaan naar het Joodse verleden van zijn stad. “Men was na deze pogroms meteen van de Joodse geldschieters af. In het archief van bisschop Jan van Arkel van Utrecht, toen tevens landsheer van het Oversticht, is nog te vinden, ook in het Hebreeuws, om welke namen en geleende bedragen het ging.”
Onder Keizer Karel V, landsheer vanaf 1528, mochten Joden zich niet in Kampen en andere steden vestigen. Eind 16e eeuw was de rol van Kampen als Hanzestad definitief uitgespeeld. In een poging via hun handelsnetwerk de vergane internationale glorie van de stad te herstellen nodigde de calvinistische magistraat in 1661 Sefardische Joden uit om in Kampen te komen wonen. De Portugese Joden kwamen en in het woonhuis van een van hen vestigden ze de eerste synagoge, aan het begin van de Boven Nieuwstraat, bij de Boven- of Sint Nicolaaskerk. Toen het vlottrekken van de Kamper economie niet lukte, trokken zij weer weg. Asjkenaziem vormden voortaan de Joodse gemeenschap in de IJsselstad. De overlevering wil dat in de liturgie van hun sjoel ‘Portugese’ elementen bleven meespelen.
In 1748 woonde er een tiental Joodse families in Kampen. Zij hadden hun synagoge in een voormalige brouwerij op Achter de Nieuwe Muur, de huidige Voorstraat 6. In de aangrenzende Vergietensteeg was de ingang tot de zogenoemde vrouwenkerk en het mikwe. “Het rituele bad maakte gebruik van de waterput van de voormalige brouwerij,” weet Van Gelderen. “Die bron is er nog, onder de vloer.”
De precieze aanlegdatum van de eerste Joodse begraafplaats is onbekend, maar de oudste Joodse grafsteen in Kampen dateert van 1717. Bijna een halve eeuw later, in 1764, kwam er in elk geval een officiële Joodse begraafplaats op het Bolwerk bij de Venepoort. Buiten de stad, in het veld, kon niet begraven worden aangezien de nabije Zuiderzee tweemaal per jaar het land tot aan de bolwerken onder water zette (de boerderijen daar stonden op terpen).
De Joodse gemeenschap groeide, mede dankzij instroom uit Midden-Europa en Amsterdam. Berooide, ‘vreemde’, Joden waren nog steeds niet welkom, ook de ‘legaal’ toegelaten Joden waren bang voor concurrentie. De inzet van deze laatste groep werd vanaf 1774 beloond met de mogelijkheid het klein- of zelfs het grootburgerschap te verwerven, tegen de gebruikelijke betaling. Onder hen koopman-winkelier Salomon David Stibbe uit Zwolle en zijn jonge bruid Hannah Jacobs uit Blokzijl. Zij zouden de stamouders worden van een uitgebreid, met vooraanstaande families in binnen- en buitenland verzwagerd nageslacht.
Stibbe pachtte in 1810 de Bank van Lening, gelegen aan de Oudestraat tegenover de Klokkensteeg, die daarom tot in de vorige eeuw Stibbesteeg werd genoemd. Ook was hij lid van het landelijk Opperconsistorie van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap en werd hij in 1813 gekozen als volksvertegenwoordiger in het Departement van de IJssel, een provincie in het bij Frankrijk ingelijfde Koninkrijk Holland. Koning Lodewijk Napoleon schonk de Joodse gemeenschap in Kampen nog een fors geldbedrag, waarvoor een parochet – voorhang – voor het aron hakodesj – de heilige arke met Torarollen – werd aangeschaft.
Jood én Nederlander
Op initiatief van Stibbe werd in 1820 de Joodse School opgericht, deze combineerde openbaar onderwijs met de vakken modern Hebreeuws en Joodse geschiedenis. Onderwijzers werden Mozes Mijer en Israël Waterman, die gerekend worden tot de Haskala, deJoodse Verlichting. De school bestond tot 1882, daarna werd er Joodse les gegeven in de vroegere sjoel.
In 1829 nodigde de Kamper overheid haar Joodse inwoners uit mee te doen aan de plannen voor een algemene begraafplaats op één locatie, de Zandberg in IJsselmuiden. Deze begraafplaats kreeg afzonderlijke afdelingen voor rooms-katholieken en Joden. “Een teken van gelijkheid van alle burgers,” aldus Van Gelderen. Er staan een metaheerhuisje en ongeveer 250 zerken.
Het opvallendst aan Joods Kampen is de synagoge uit 1847, aan de IJsselkade. De neoclassistische bouwstijl met monumentale gevel met Toscaanse pilasters en driehoekig fonton was voorwaarde voor subsidie door Rijk en provincie.
De gemeente Kampen schonk de grond. “Er zijn niet veel killes in Nederland waar het Joodse gebedshuis zo duidelijk aanwezig is,” schrijven Jan Stoutenbeek en Paul Vigeveno in hun Gids van joods erfgoed in Nederland, die het gebouw zien als teken van de relatief tolerante houding van de Kamper samenleving. “Als ‘Huis van gebed – voor alle Volken’ straalde het de geest uit van een minderheid die Jood wilde zijn én Nederlander,” stelt Van Gelderen. De deuren aan de kade zijn loos, omdat aan deze, op Jeruzalem gerichte, oostzijde de aron hakodesj stond. In de sjoel, aan de westkant, was een bank gereserveerd voor de Joodse jongemannen die in Kampen een militaire opleiding volgden.
Likeurfabrikant Phinie Stibbe was de bouwvoorzitter van de nieuwe synagoge. Hij begon zijn maatschappelijke carrière als lid van het Brandweercollege en was als voorzitter van de Kamer van Koophandel betrokken bij het zoeken naar nieuwe economische impulsen als een zeehaven, een handelskade en scheepvaartverbindingen met Engeland. Twintig jaar lang was hij lid van de gemeenteraad.
Rusteloos krabbelen
Na de burgerlijke gelijkstelling van de Joden in 1796 nam hun aantal in Kampen verder toe: van 175 in 1814 tot 499 in 1876 (toen op een totaal van 17.000 inwoners). De ‘verlichte’ bovenlaag van Stibbe c.s. domineerde nog lang de geestelijke atmosfeer binnen de gemeenschap. Dat niet ieder hierin meeging blijkt uit het feit dat er tijdelijk (rond 1880) een afgescheiden gemeente bijeenkwam in het ‘Hof van Holland’ aan de Nieuwe Markt. S.M. Salomons, van 1874 tot 1902 godsdienstleraar van enkele generaties Joodse jongeren, bracht vrijzinnigen en gelovigen bij elkaar en bewaarde zo toch nog de eenheid in de Joodse gemeenschap. Hoe iemand een knipperlichtrelatie kon hebben met het jodendom beschreef de uit Kampen afkomstige auteur Samuel Goudsmit (1884-1954). Lees mee in zijn boek Zoekenden uit 1907:
Woensdagavonds, den achtsten Ab, als de grote treurdag, de negende Ab, inging, was Joop naar sjoel gegaan. Als velen, niet zeer overtuigden, ging ‘t hem dikwijls zoo: in slechten tijd werd hij devoter, zocht hij waarlijk hulp bij zijn god, door ter kerk te gaan vooral. […] In zijn stadje had hij de beklemming gevoeld van altijd, altijd door te bewegen tusschen vreemden; rond zijn rusteloos krabbelen naar ‘t broodje en zijn nooit voor goed verstervende levensvreugde grimmige kleinrauwe spot van nog altijd tegenwerking zoekenden, nu en dan openlijk de nagels uitslaande rassenhaat.
Goudsmit, die naar Amsterdam was gegaan om het seminarie te bezoeken, stapte daar over op een schrijversloopbaan. Hij bezocht nog vaak zijn oude vader Jankef in Kampen en logeerde dan bij een neef aan de Venestraat. Een nieuwbouwhofje in die buurt is naar hem vernoemd.
Celloklanken
Joodse Kampenaren oefenden vanouds de beroepen uit van marktkoopman (textiel, aardewerk, boeken), handelaar in ongeregelde goederen, uitdrager, lompen, metalen-, textiel- of veehandelaar, slager, maar ook musicus in het Stedelijk Orkest of middenstander. Vanaf de 19e eeuw kozen steeds meer jongeren een andere beroepsrichting: journalist, verpleegster of onderwijzer.
De meeste Joden woonden in de omgeving van de Graafschap, aan de Oudestraat, de Geerstraat (ook wel op zijn Jiddisj Geergasse genoemd) en in de Venestraat. Aan de Oudestraat 171 stond het ‘huisje Kalf’. Daar woonde David IJzak Kalf, die kalfsvlees verkocht en sjocheet, ritueel slachter was. Op nummer 67 was de ‘Friesche Vleeschhouwerij’ van slager en hofleverancier Jacob Marcus, wiens runderen en kalveren door een stadsboer werden geweid en verzorgd.
De militaire kleermakerij van Simon en zijn zoon Harry Rudelsheim zat op nummer 114. Nummers 103 en 77, verbonden door een telegraaflijn, behoorden aan de drie broers Van Genderingen, een ondernemersfamilie die sinds midden 18e eeuw in Kampen woonde en veel bestuursleden leverde aan de Joodse gemeente.
De dansschool van Ies de Lange, waar ‘tout’ Kampen – met uitzondering natuurlijk van de niet zo danslustige gereformeerden – de wals, polka en veleta leerde, was op de hoek van de Buiten Nieuwstraat en de Torenstraat. En in het armoedige Keizerskwartier kon men ‘s avonds de klanken horen van de cello die Arie van Gelderen bespeelde. Hij gaf gratis muziekles aan jongeren bij wie hij talent vermoedde, en dreef overdag met zijn broer Maurits een handel in steengoed. Er zijn nog oudere Kampenaren die zich hun roep ‘ruim-op, ruim-op’ herinneren.
Aan de Broederstraat 4 woonde Samuel D. Slager, secretaris-penningmeester van de Joodse Gemeente. Hij had een vetslagerij, maar door de opkomst van de margarine was het gezin gedwongen elders handel te zoeken. Hiermee vertrok een familie die al sinds eind 17e eeuw in Kampen had gewoond.
Slager was niet de enige die Kampen verliet. Vanaf eind 19e eeuw zette een economische malaise in en nam het aantal Joodse Kampenaren sterk af. In 1920 waren er nog 93 Joden over. Het gezin van kleinvee-exporteur en slager Herman Goudsmid en Rebecca Bloemendaal aan de Venestraat 9 was toen de spil van het Joodse leven. Tijdens het Loofhuttenfeest was iedereen welkom in hun soeka. Goudsmids jongste kinderen wilden bij de verbouwing van de winkelwoning een davidster in de gevel als teken van hun zionistische gezindheid. Die ster prijkt er nog. Zoon Leo genoot landelijke bekendheid als jeugdleider.
Het probleem van de strijd tussen gelovigen en vrijzinnigen had zich intussen vanzelf opgelost
In de jaren 30 vormde het gezin van Sam en Esther Boektje-Cohen het hart van de steeds kleiner wordende Joodse gemeente, waarvan Boektje voorzitter werd. Het probleem van de strijd tussen gelovigen en vrijzinnigen had zich intussen vanzelf opgelost, vertelt Van Gelderen. “De rijkeren die het meest ‘vrijzinnig’ waren vertrokken, de allerlaatste Stibbe stierf in 1915. De middenstanders werden nu bestuurders, daaronder trouwe en traditionele Joden. Er waren dus nauwelijks nog ‘verlichten’ en ook de ‘afgescheiden’ strenggelovige groep was klein, bovendien tendeerde de Joodse gemeenschap in Nederland naar eenheid. Het Duitse Reformjodendom had invloed maar kon niet alle harten veroveren. Nieuw was het zionisme, ook in allerlei schakeringen: van seculier tot vroom, voor veel jongeren een alternatief voor de naar hun gevoel benauwende sfeer van de oude sjoel.” Toch merkte de laatste Joodse godsdienstleraar in Kampen, Meijer Druijff, bij zijn vertrek in februari 1940 nog op dat deze stad in de Joodse wereld als ‘vrijzinnig’ bekendstond.
‘Du Jude’
Na de Duitse inval telde de bezetter 43 Volljuden in Kampen. Vanaf september 1941 moesten de Joodse kinderen dagelijks met de trein naar een Joodse school in Zwolle en in juli 1942 begonnen de deportaties. Twintig Joden werden in de nacht van 17 op 18 november naar de Buitensociëteit aan de overkant van de IJssel gebracht, in afwachting van de trein naar Westerbork vanaf het nabijgelegen Kamper treinstation. De laatste Joden, drie bejaarden en een invalide dame, werden in april 1943 op de trein gezet. Enkele gemengd gehuwden doken op tijd onder.
Later belandden onderduikers uit andere landstreken in Kampen, zoals het Joodse huisartsengezin Van Rhijn uit Enschede. Zij verbleven van 1943 tot het eind van de oorlog bij ‘tante Jo’ Poortenaar-Meijer in haar villa aan de Buitensingel. De zusjes Bertje en Janetruus kregen in het besloten prieel van de villa les in klassieke talen van dr. Ida Gerhardt, de dichteres, toen werkzaam op het Gemeentelijk Lyceum.
Bij de ingang van het gemeentehuis ligt een struikelsteen ter ere van Hendrik Bos, als christensocialist en pacifist lid van de Kamper gemeenteraad, bij wie het uit Hengelo gevluchte Joodse echtpaar Siegfried Isaacson en Clothiulde Kaatje Lievendag was ondergedoken tot ze in april 1944 verraden werden. Uitzonderlijk is dat Kampen niet alleen struikelstenen laat leggen voor Joodse slachtoffers, maar ook voor verzetstrijders die omgekomen zijn in de Tweede Wereldoorlog. Bos stierf in een buitenkamp van Buchenwald. Vorig jaar werden hij en zijn echtgenote Roelofje Last postuum door Yad Vashem onderscheiden als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’.
Een struikelsteen ligt er ook aan het Van Heutszplein aan de IJsselkade, voor de Joodse Rotterdammer Bram van Ploeg. Adri Vermeulen woont tegenover die plek en heeft als kind de moord op Van Ploeg gezien. Geëmotioneerd: “Ik zie het nog voor me. Het was 13 november 1944. Er waren allemaal mannen in Rotterdam opgepakt die moesten gaan werken in Duitsland. Ze kwamen hier in boten naartoe en werden in rijen opgesteld aan de kade. Een Duitse officier, een klein mannetje, zag de enige man in de groep die een Jodenster droeg, riep: Du Jude!, haalde hem uit de rij en schoot hem in zijn nek. Hij schopte hem zo met zijn voet het water in. Ik ging schreeuwend naar huis.”
Dat Van Ploeg zijn ster niet afgedaan had, verklaart onderzoeker Van Gelderen, was omdat uit zijn met een J gemerkte papieren toch zou blijken dat hij Jood was. Van Ploeg was gemengd gehuwd en was al opgeroepen voor een werkkamp bij Havelte toen hij werd opgepakt bij de grote razzia in Rotterdam van 11 november 1943.
Vermeulen had een Joodse oom, Ruben van Boele. “Ik mocht mee in z’n T-Ford. Wie had er nou een auto voor de oorlog! ‘Kijk daar heb je zo’n lelijkerd!’ riep-ie als we een eekhoorn zagen. Hij mocht mij graag, oom en tante hadden zelf geen kinderen. Dat hij Joods was, kwam nooit ter sprake. Maar in de oorlog moest hij onderduiken en werd hij verraden door twee NSB-dames. Hij schreef vanuit Auschwitz nog een brief dat alles goed was.”
Joodsekerk
34 Kamper Joden overleefden de Shoa niet. De Joodse gemeente werd in 1947 opgeheven en bij die van Zwolle gevoegd. In 1948 werd de oudste Joodse begraafplaats onder rabbinaal toezicht geruimd en werden de stoffelijke resten naar de Joodse begraafplaats in IJsselmuiden gebracht. De gemeente Kampen verplichtte zich in 1951 deze honderd jaar lang te onderhouden. Vorig jaar restaureerde steenhouwer Michiel van Ommen onbezoldigd de twee compleet kapotte zerken van armendokter/gasfabriekdirecteur dr. Joseph Reicher en zijn vrouw.
De synagoge aan de IJsselkade ging voor één gulden naar de stad, met de bepaling dat er een teken van herinnering aan het gebouw zou worden aangebracht – dat kwam er niet. Het gebouw werd doorverkocht aan de firma Berk BV en kwam midden jaren 60 in handen van de sigarenfabriek van Van der Sluis. Het interieur werd gesloopt, er kwamen grote garagedeuren en er werd een verdieping aangebracht om het gebouw als pakhuis geschikt te maken. De laatste resten Joodse inboedel werden onderling verdeeld of in de IJssel gegooid. Van Gelderen: “Gelukkig had de Joodse gemeente van Zwolle de Torarollen tijdig veiliggesteld.”
Jaap van Gelderen, van huis uit Rotterdammer, kwam in 1964 in Kampen studeren en woonde daar toevallig schuin achter de onttakelde sjoel. Van de tabaksfabrikant kreeg hij de grote sleutel met op het houten label ‘Joodsekerk’.
“Toen begon ik te lezen en schrijven over de Joodse gemeenschap hier,” vertelt hij. Van Gelderen heeft in de loop der jaren een band opgebouwd met verwanten en vrienden van de Joodse gemeenschap in Kampen. “Ik geef de mensen hun geschiedenis terug,” zegt hij. “Dat is vaak een emotioneel gebeuren.”
Na burgerprotesten tegen de deplorabele staat van de voormalige synagoge werd het gebouw aangekocht door de gemeente
Na burgerprotesten tegen de deplorabele staat van de voormalige synagoge werd het gebouw aangekocht door de gemeente Kampen. De oorspronkelijke vensters, ingangspartij, Hebreeuwse tekst daarboven en vrouwengalerij werden hersteld. In 1984 werd links naast de kadedeur een door Tom Kuper – van de in 1981 opgerichte Stichting Synagoge Kampen – ontworpen ronde natuurstenen plaat aangebracht, de ‘Steen die uit de muur weent’, met daarop de namen van de 34 uit de stad weggevoerde Joden. “Een deel van de davidster is weggelaten,” zegt Kuper, ooit directeur van het Nutricia-ontwikkelbedrijf en nu gepensioneerd. Hij legt uit: “Volgens Joods gebruik legt men bij de bouw van een synagoge een steen scheef omdat niets sinds de verwoesting van de Tempel meer volledig kan zijn en de mens zelf onvolmaakt is.”
De sjoel werd datzelfde jaar heropend als cultureel centrum en als Beth Zikkaron ofwel ‘huis van herinnering’. Er wordt moderne kunst tentoongesteld. Boven, op de damesgalerij, is een kleine permanente expositie over de Kamper Joden.
Band met Eilat
Kuper is voorzitter van de gemeentelijke Werkgroep Kampen – Eilat en vurig pleitbezorger van de stedenband die beide plaatsen sinds 1994 met elkaar hebben. Bij het gemeentehuis staat een wegwijzer naar de duizenden kilometers verderop gelegen collega-havenstad. Kuper: “De contacten tussen Eilat en Kampen zijn tot stand gebracht door de inmiddels overleden Nederlandse consul in Eilat, Jacky Pri-Gal. Er woont een kleine Nederlands sprekende gemeenschap, en er is zelfs een Kampenstraat. Elk jaar bezoeken Kampenaren Eilat, gevolgd door een tegenbezoek. Eens vierden Israëlische jongeren de seider in onze voormalige sjoel. Ook als stedenbandvoorzitter heeft de herinnering aan Joods Kampen een warm plekje in mijn hart.”