
Foto: Flash90
Pesach is een bloedserieus feest. Lachen is niet verboden door het opperrabbinaat, maar het is wel raadzaam eerst de hagada erop na te slaan én daarna de halachische vereisten voor een kosjere Pesach door te nemen in het lijvige wetboek Sjoelchan Aroech.
Door: David Gaillard
Wie alle regels kent van het Pesachfeest is wel klaar met de luchtige grappenmakers. Wij wensen elkaar niet voor niets een Pesach kasjer we sameach! Een kosjer en een vrolijk feest, dat spreekt blijkbaar niet vanzelf. Een klein kruimeltje brood maakt een Pesachschotel al niet-kosjer en wie dat toch eet wordt gestraft met karet. Ik weet niet precies wat dat is, maar het is heel naar, een soort spiritueel afgesneden worden van het Joodse volk. Dezelfde strafmaat als voor het plegen van incest. Dat het NIW met Pesach een nummer uitbrengt over humor is dus ergens wel komisch.
Klagen
Want wat gebeurde er ook alweer met Pesach? Onze voorouders hadden al veel misère achter de rug voordat ze in Egypte belandden. De slavernij was geen pretje en toen ze eindelijk mochten vertrekken op voorspraak van Mosjé rabenoe deden ze dat in grote haast (bechipazon). Ze werden opgejaagd door het leger van het machtige Egypte. De slavendrijvers werden door ingrijpen van de Almachtige verzwolgen door de golven van de Schelfzee, tegenwoordig de Golf van Suez. Op de oever staande zullen een paar Joden wel in hun vuistje hebben gelachen, maar dat mag eigenlijk niet. De Joodse ethiek schrijft immers voor dat we ons niet mogen verheugen in de neergang van onze vijanden. Zij zijn immers ook schepselen Gods. Daarom zeggen we de laatste dagen jomtov minder psalmen in sjoel (half halleel); een vermindering van de feestvreugde voor de gevallen Egyptenaren. De beroemde Joodse humor is blijkbaar geen leedvermaak. Ondanks alle indrukwekkende wonderen begint het volk vervolgens te klagen. Volgens de folklore hebben Joden sindsdien het patent op geklaag. In Mara vinden ze het water te bitter om te drinken, aldus Sjemot 15:23. Volgens de Baäl Sjem Tov viel het best mee, maar waren de mensen verbitterd waardoor ze alles negatief gingen ervaren. Ondankbaar dus. Daarna arriveren ze in Elim waar ze zich te goed doen aan zoet water en fruit. Ze zijn echter amper vertrokken uit Elim of het geklaag begint opnieuw, dit keer omdat ze geen vlees krijgen: ‘Was het ons maar vergund geweest om een natuurlijke dood te sterven in Egypte toen we nog rond de vleespotten zaten en we volop brood aten’ (Sjemot 16:3). Een bekend thema. Eerst klagen dat telefoneren zo duur is, maar nu je voor een habbekrats naar Israël kan bellen zijn er gelukkig de kosten van de iPhone waar we ons druk over kunnen maken. De Eeuwige is dan nog begripsvol, hij begrijpt hoe belangrijk eten en drinken is voor mensen en Hij zorgt iedere dag voor kwartels en brood (manna).
Bitter
Over Jitro, de schoonvader van Mosjé, vertelt de Tora dat hij uitbundig vrolijk was, want hij zag ‘al het goede dat de Eeuwige voor Israël had gedaan’. Dat komt vast omdat Jitro oorspronkelijk niet Joods was, hij had goede genen. Later is het volk weer ontevreden. Een deel wordt nostalgisch en begint zelfs goede herinneringen op te halen aan Egypte: ‘In Egypte aten we vis voor niets, en augurken, watermeloenen, prei, uien en knoflook’ (Bemidbar 11:5). Dan raakt de Eeuwige zijn geduld kwijt, en terecht. Zo fijn was het natuurlijk niet in Egypte, anders zouden we niet vieren dat we daar eindelijk weg mochten. Daarom eten we de matses, ook wel het brood van ellende, van vernedering of van de armoede genoemd, en het bittere kruid, maror, omdat we het zo bitter hadden in Egypte. Veertig jaar zou het uiteindelijk duren voordat het volk het land in mag trekken dat reeds aan de aartsvaders beloofd is. Ook in het land ‘overvloeiende van melk en honing’ zien we steeds dezelfde patronen terugkeren. Als dit de eindconclusie was geweest van de hagada dan was het Joodse volk vast niet ruim 3300 jaar oud geworden. Maar een rode draad in Tenach is de noodzaak van bescheidenheid, dankbaarheid en vertrouwen in de Bron van leven. Het jodendom is vol van verhalen waardoor mensen afwijken van de Bron. Door hoogmoed en trots bijvoorbeeld. Als een mens vol is van zichzelf is er immers geen plaats meer voor de Almachtige. Daarom begint de hagada met het eten van matsot en eindigt het ook met de matse (de afikoman). De eenvoudige, simpele matse staat symbool voor een leven van nederigheid en trouw. Die waarden leiden volgens de traditie tot innerlijke vreugde, simcha. Omgekeerd leren we ook dat we het leven open en positief tegemoet moeten treden, want dat werkt dankbaarheid en vreugde in de hand. Op het eerste gezicht valt er weinig te lachen met Pesach, maar de verhalen leren ons wel waar we vreugde uit kunnen putten en veel elementen van Pesach zijn ook kenmerkend geworden voor wat wel als Joodse humor wordt gezien.
Relativeringsvermogen
Wie zowel zichzelf en alle strenge voorbereidingen voor Pesach volstrekt serieus neemt, dreigt al snel gek te worden of andere psychiatrische aandoeningen op te lopen. Er moet dus ruimte zijn voor zelfspot en relativeringsvermogen, die ook zo kenmerkend is voor Joodse humor. Net als in het Pesachverhaal gebeuren er in het leven voortdurend onverwachte en onbegrijpelijke dingen. Ook de betere humor kent een verrassingselement en zet mensen op het verkeerde been. Net als in de woestijn hebben mensen even houvast aan leiders, materiële zaken en het idee dat het vroeger beter was. Joodse humor neemt autoriteiten op de hak en is kritisch over menselijke zwakheden zonder iedere hoop te verliezen. Net als Joodse humor die vaak met alles en iedereen de spot drijft lezen we in de hagada dat het leven is als een tocht door de woestijn. Het is niet altijd duidelijk waar het naartoe gaat en we hebben geen duidelijk houvast, maar als je streeft naar eenvoud en dankbaar bent voor de Hemel komt het allemaal wel goed.
David Gaillard is krijgsmachtsrabbijn (NIK) en journalist