Sallo van Gelder (80).
Woonplaats: Aalten.
Burgerlijke staat: vader van overleden dochter Leonie.
Beroep: veehandelaar.
Levensmotto: een mens moet verslijten, niet verroesten.
Jeugd
Ik kom uit een warm orthodox gezin van veehandelaren, we gingen naar sjoel in Aalten. En toen kwam de oorlog. In oktober 1942 moesten we onderduiken, ik op een apart adres. Ik ben door mijn vader naar een boer in de buurt gebracht. “Wacht jij maar hier, ik moet nog even naar de buurman en die heeft een gevaarlijke hond. Ik kom zo terug,” zei hij. Maar hij kwam niet terug. Begin 1943 werd ik ontdekt en moest ik, op mijn zesde verjaardag, op transport naar Westerbork, via Amsterdam. Daar kwam ik op een perron waar een non stond. Die heeft me gered. Ze stopte me onder haar rokken en zo werd ik het station uit gesmokkeld. De rest van de oorlog heb ik op een onderduikadres in Arnhem gezeten, en zo heb ik overleefd. En gelukkig mijn hele naaste familie ook.
Geloof
In de onderduik ben ik christelijk grootgebracht. Later, als veehandelaar, heb ik daar veel aan gehad. Ik wist precies hoe de veeboeren hier dachten en waar ze in geloofden. Ik kreeg een dochter, Leonie, van een niet-Joodse moeder. Ik heb Leonie naar Israël gebracht, zodat ze daar gioer kon doen. Ze was net uitgekomen toen ze verongelukte in Kiriat Malachi. Ze werd overreden door een leger-leswagen, ze was negentien jaar oud. Een rabbijn probeerde me te troosten en zei dat ‘God haar tot zich had genomen omdat ze vanwege haar gioer nog rein en zonder zonden was’. In die gedachtegang heb ik me nooit kunnen verplaatsen. Maar ik geloof nog steeds, en ik ga nog regelmatig naar sjoel in Enschede. Ik heb een Torarol laten schrijven ter nagedachtenis aan Leonie.
Israël
Ik heb familie in Israël en ben er heel vaak geweest. Door Hebreeuwse les te volgen, in Doetinchem, kan ik me er redelijk verstaanbaar maken. Maar Israël is voor mij te warm om er te wonen. Ik denk dat als de Holocaust er niet was geweest, Israël niet had bestaan. Iedereen realiseerde zich na de oorlog dat zonder Israël iedere Jood een ongedekte cheque is.
Zorgen
Waar ik mij zorgen over maak is dat buiten Amsterdam het Nederlands-Joodse leven ophoudt. Het wordt ieder jaar moeilijker voor de sjoels hier in de omgeving om minjan te krijgen. De jeugd is weggetrokken. Ook de veehandel is anders geworden. Christelijke kennissen die nu overlijden, waren voor de oorlog in dienst van Joodse veehandelaren. Na de oorlog waren er geen Joden meer en werden ze zelf succesvol. Ze vulden het gat op dat was ontstaan. Ik ben de laatste Joodse veehandelaar.
Dromen
Ik heb één droom. Frits Landau en Amalia Lorch zaten ondergedoken en konden dat op een gegeven moment niet meer verdragen. Ze zijn op 17 maart 1943 geliquideerd door het verzet, omdat zij andere onderduikers en de onderduikgevers in gevaar brachten. Ik hoop nog altijd dat hun stoffelijke resten worden gevonden, zodat we ze hier, in Aalten, op de Joodse begraafplaats kunnen herbegraven. Want daar horen zij.