Wasserman roept in een prachtig boek de verloren wereld op van het 20e-eeuwse Joodse leven van voor de Tweede Wereldoorlog. Maar hij gaat zich ook te buiten aan overdrijvingen.
Door Anet Bleich
Mijn belangrijkste streven was de in vergetelheid geraakte mannen, vrouwen en kinderen hun plek in de geschiedenis terug te geven, om hen die kort daarna tot stof zouden vergaan nieuw leven in te blazen.” Dat schrijft Bernard Wasserman, als historicus verbonden aan de universiteit van Chicago, in zijn veelgeprezen boek Aan de vooravond – Europese Joden voor de Tweede Wereldoorlog. Dat ambitieuze doel heeft Wasserman voor een belangrijk deel bereikt. Vooral het Joodse leven in vooroorlogs Polen en in de Sovjet-Unie weet hij levendig en knap op te roepen, geholpen door zijn beheersing van het Jiddisj, de mammelosjn (moedertaal) d ie d aar d oor d e meeste, vooral armere Joden werd gesproken. Uitvoerig staat Wasserman stil bij de veranderingen in de sjtetls, de plattelandsstadjes waar van oudsher de meeste Oost-Europese Joden woonden. Tussen de twee wereldoorlogen namen die in belang af; miljoenen Joodse jongeren trokken uit het sjtetl naar de grote stad (Moskou, Leningrad, Warschau, Boedapest, Boekarest). Ongeveer de helft van de 3,2 miljoen Poolse Joden woonde er in de jaren 30 nog. Ook in de sjtetls zelf bleef niet alles zoals het altijd was geweest; de rabbijnen en rebbes kregen concurrentie van de zionisten en de Bund, een vooral in Polen zeer invloedrijke politieke beweging die socialisme combineerde met het opkomen voor Joodse culturele autonomie, zoals het recht om de Jiddisje taal te gebruiken. Ieder sjtetl van enige betekenis kreeg een eigen dagblad (in het Jiddisj) en op de Dag van de Arbeid organiseerde de Bund er een 1-meidemonstratie. Naast de synagoge verrees bovendien de bioscoop, tempel van het moderne leven, waar Amerikaanse, Poolse en natuurlijke Jiddisje films werden vertoond. Een ongerept paradijsje, zoals het sjtetl na zijn vernietiging tijdens de Holocaust in de ogen van nostalgische beschouwers leek, was het niet volgens Wasserman; het was er in de zomer stoffig, in de herfst modderig en voor de vele armen die er woonden was het leven hard.
Loeftmentsj
Mooi is de manier waarop Wasserman ook de loeftmentsj tot nieuw leven wekt, deze typisch Oost-Europees Joodse mislukkeling, die een ongepubliceerde dichter kon zijn, een straatmuzikant, een eeuwige jesjivastudent of een weinig succesvolle zakenman. In elk geval was hij iemand zonder vaste bezigheden en vaste grond onder de voeten, die ‘vrij als een vogel door de lucht vliegt en ook bijna van de lucht lijkt te leven’. Van geheel andere orde, maar even boeiend, is Wassersteins beschrijving van het intellectuele leven in Warschau, Krakau, Wilna (het tegenwoordige Vilnius, destijds Pools) en de Wit-Russische hoofdstad Minsk. Actrice Ida Kaminska vierde triomfen in Warschau, het toneelstuk De Dibboek was volgens de beroemde Weense regisseur Max Reinhardt geen Schauspiel, maar een Gottesspiel. De Literarische Bleter uit Warschau had abonnees in Czernowitz, Wenen, New York, Tel Aviv en Buenos Aires. In de Jiddisje Schrijversclub in Warschau debatteerde Isaäc Deutscher met stalinistische tegenstanders dat de vonken eraf spatten. Het tragische lot van de Sovjet-Joden komt in Aan de vooravond goed uit de verf. Door de Russische Revolutie bevrijd van pogroms en openlijke discriminatie vielen ze korte tijd later ten prooi aan de chicanes en de (niet specifiek tegen Joden gerichte) terreur van de communistische dictatuur. Het schizofrene karakter van het Sovjetbeleid wordt door Wasserstein zorgvuldig geanalyseerd. Religie (elke religie) en zionisme waren taboe en vanaf eind jaren 20 voor de aanhangers ervan levensgevaarlijk. Joodse ondernemers en kleine zelfstandigen kregen het ook zeer zwaar in de ‘arbeiders- en boerenstaat’. Tegelijkertijd konden voor het eerst tienduizenden Joodse jongeren naar de universiteit. Ook was de Sovjet-overheid tot eind jaren 30 de enige die zich actief voor het Jiddisj inzette. De universiteit van Minsk kon zich beroemen op de allereerste leerstoel Jiddisj. In de lente van 1939 woonden duizenden mensen de feestelijkheden bij die in Moskou en Kiev plaatsvonden ter ere van de tachtigste geboortedag van de grote Jiddisje schrijver Sjolem Aleichem. Toch was op dat moment de hoofdredacteur van het dagblad Der Emes (De Waarheid) al geëxecuteerd, zogenaamd als ‘agent van de Gestapo’. Bijna tegelijk met de herdenking van Sjolem Aleichem werd Isaac Babel gearresteerd, de schrijver die een van zijn personages liet zeggen: ‘De revolutie, goed, daar zeggen we ja op, maar moeten we dan nee zeggen tegen de sjabbat?’ Begin 1940 werd Babel ter dood gebracht.
Lees verder in NIW 28