Ik zit in de trein, onderweg naar Joodse vrienden om een bijeenkomst te organiseren voor nog meer Joodse vrienden. Terwijl ik een croissantje uit mijn rugtas haal en het met dezelfde beweging er weer in terug stop, omdat ik bedenk dat je dat met een mondkapje op niet kan eten, ben ik getuige van een bijzonder telefoongesprek. Een man met flink Brabantse tongval (die waarin mensen elke lettergreep be-na-druk-ken) vraagt luid en duidelijk hoeveel een ‘spannende massage’ in een massagesalon kost waar hij naar onderweg is, hoe ver dat van het station lopen is en of er korting in zit als hij twee à drie uur zou willen. Het is rustig in de trein en ik kan de betreffende man niet zien. Omdat je op zo’n moment een ander paar ogen nodig hebt om te controleren of je gek bent geworden of niet, zoek ik die op. Een man schuin tegenover mij zoekt ook mijn blik, en omdat onze mimiek beperkt is door ’t kapje, wiebelen we druk met onze wenkbrauwen op en neer in de veronderstelling dat de ander ook met open mond van verbazing zit.
Het gesprek gaat intussen door, de man heeft al een paar salons gebeld en hij is nu driftig aan het afdingen geslagen. De laatste salon had hem weggedrukt omdat het afdingen te gortig werd. Plots staat z’n telefoon op luidspreker waardoor ik me begin af te vragen of hij stiekem kickt op het idee dat iedereen dit kan horen. Ik wil heel graag weten wat voor man dit is, maar ik durf niet nonchalant heen en weer te lopen om het te checken. Hij belt de laatste salon terug, vertelt dat hij weggedrukt werd en begint zijn gesprekspartner een beetje onder druk te zetten door te vertellen dat hij ‘binnen nu en on-ge-veer vijftien à twintig minuten op het station is’ en dus al onderweg. Ze kunnen nu niet meer terugkrabbelen.
Bijna bij het station aangekomen, probeer ik moed bijeen te rapen om de man toch even aan te spreken op het feit dat iedereen in de coupé dit gesprek kon horen, maar zodra ik hem bij de treindeur zie staan, vergaat die zin me onmiddellijk. Het is een oudere, wat onverzorgde man in vale kleding. Hij heeft zo’n blik in de ogen waaraan je kan zien dat hij de wereld om zich heen niet helemaal begrijpt en waarmee hij zich tegelijk verontschuldigt dat hij bestaat. Laat maar zitten dus.
Lange rok
Terwijl ik naar mijn vrienden loop, twijfel ik even of ik niet toch iets had moeten zeggen. Wie weet, zaten er mensen in de trein die zo’n gesprek als heel ongemakkelijk ervaren, en de trein is een openbare plek waar je rekening dient te houden met elkaar, vandaar ook het verplichte mondkapje.
Als ik bij mijn vrienden ben om de Joodse bijeenkomst door te nemen, oppert een wat oudere kennis dat ik – de presentatrice van deze avond – misschien wel een lange rok aan zal moeten trekken. Er zullen immers ook orthodoxe Joden bij aanwezig zijn, vertelt ze. Ze is bang dat die gasten zich ongemakkelijk zullen voelen. Ik opper vervolgens dat het juist leuk is als ik neutraal ben en niet van de een of andere kant. We discussiëren nog even door over aanpassen of niet. Zij vraagt haar gasten bijvoorbeeld de schoenen uit te doen in de gang. Mijn ouders wilden dat vroeger ook altijd en vrienden van mij vonden dat vaak gek. De kennis vertelt dat zij weleens kunst van de muur haalt als er vrome mensen langskomen. Maar die orthodoxe mannen zijn toch juist bij ons te gast, merk ik op. Zouden zíj kunst van de muur halen om ons tegemoet te komen?
Op de terugweg in de trein bedenk ik mij dat deze kwestie precies tussen het liberalisme en de ouderwetse etiquetteregels in zit. Dan besef ik ineens dat de man van de heenreis op dat moment nog altijd op de massagebank ligt. Hij heeft waarschijnlijk zijn schoenen netjes in de gang moeten achterlaten.