Eindelijk heb ik het boekje binnen: Ik mag niet mopperen en Elke ochtend opstaan in één band, van Simon Carmiggelt. Na uitgebreid zoekwerk vond ik het tweedehands en ik moest het per se hebben omdat er een verhaal in staat dat mijn opa aan Carmiggelt heeft verteld. Het stukje waar het om gaat, heet ‘Geuren’ en gaat zo:
“Toen ik met de ochtendbladen de kroeg binnenkwam, vond ik er alleen de kastelein, een sombere, verzopen man, die bier dronk met de gulzigheid van iemand die iets te blussen heeft. Ik hield het nog op koffie – een hier zelden vernomen bestelling – die hij met tegenzin ging halen in de keuken. Toen hij de deur met ‘Privé’ erop opende, voegde zich een aangename geur bij de muffe stank die het drinkgelag van gisteren in de kroeg had achtergelaten. Er trad een kleine grijze man binnen, die deze geur aandachtig opsnoof. ‘Pannenkoeken?’ vroeg hij, toen de kastelein met mijn koffie terugkeerde. ‘Ja, mijn vrouw is ze aan ’t bakken, want m’n kleinzoon komt vandaag,’ antwoordde hij. ‘Wat zal ’t wezen?’
‘Koffie’, antwoordde de man. Wéér deed de kastelein de deur open en de geur werd sterker.
‘Weet u dat ik eens gehuild heb om een pannenkoek?’ zei de man tegen me.
Als kind, zeker,’ veronderstelde ik.
‘Nee, als volwassen man,’ zei hij. ‘Dat was in 1943. Mijn vrouw en ik zaten, met nog vier andere Joden, ondergedoken bij een erg gelovig echtpaar. Baptisten, waren die mensen. Zeer fanatiek. De man zei eens tegen me: ‘Weet je dat ik die boom voor het huis door de kracht van mijn gebed kan verplaatsen?’ Ik zei: ‘Doe ’t maar niet. Hij staat daar juist mooi.’ Merkwaardige mensen, die twee. We hebben er, met z’n zessen, anderhalf jaar gezeten en we aten elke dag suikerbietenpap, tot het je strot uitkwam. Terwijl hij onze bonkaarten, die we van de illegaliteit kregen, alle zes had. Goed, op een avond kregen ze visite. Een vriend. We zaten met z’n allen in de huiskamer. De vrouw stond op, liep naar de keuken en ging pannenkoeken bakken. Die geur, meneer. Die heerlijke geur. Ik werd er bijna door bedwelmd. Toen de pannenkoeken klaar waren zei de man die met zijn geloof een boom verplaatsen kon: ‘Alle onderduikers naar bed.’ We kregen géén pannenkoek. En we gingen – gedwee. Toen heb ik in bed liggen huilen. Niet om die pannenkoek. Maar uit woede, om onze vreselijke onmacht.’ […]”
Kwetsbaar
Afgelopen week was een onwerkelijke week. De bestorming van het Capitool in een tijd waarin de hele wereld in lockdown zit vanwege een pandemie. In het aangeharkte westen zijn mensen die denken dat onze leiders het steevast slecht met ons voor hebben en dat wij door hen systematisch worden voorgelogen. Door de fuik waar ze online in terechtkomen, leven ze in een parallelle wereld vol dubbele agenda’s en patronen en zijn ze druk met het blootleggen van het ‘echte’ verhaal. Het zweverige deel van de mensen die zich ‘wakker’ noemen, gaat het om een spiritueel moment waar ze allemaal op wachten: het Grote Ontwaken. Deze mensen zijn dusdanig overtuigd van grootschalige manipulatie en fraude dat ze een overheidsgebouw in de VS bestormen met als doel politici te bedreigen, mishandelen en zelfs te vermoorden.
Terwijl ik ernaar keek, dacht ik alleen maar: dit is wat complotdenken kan veroorzaken. Dit is wat er gebeurt als mensen geïndoctrineerd raken door dictatoriale narcisten, of die nu in oranje uitvoering komen, met raar vierkant snorretje en zijscheiding of als sektarische dansleraar. Zo kwetsbaar zijn we dus. Het begint met grote leiders die beweren dat zij de waarheid in pacht hebben. Het eindigt met vreselijke onmacht, zoals die van mijn opa.