Vorige maand verscheen een belangwekkend boek van journalist Piet Hagen over Joden in de vaderlandse journalistiek voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hagen was eind jaren zestig in dienst van Trouw en werd later directeur van de eerste school voor de journalistiek in ons land in Utrecht. Ik heb er in de beginfase enkele keren een gastcollege gegeven en ken Hagen alleen uit de verte. In zijn recente boek, dat bijna proefschriftwaardig is, schetst hij hoe Joden in de journalistiek oververtegenwoordigd waren. Er waren procentueel zelfs meer Joodse journalisten dan Joodse artsen.
De krant met het grootste aantal Joodse journalisten was voor de oorlog De Telegraaf. Die krant werd door de NSB het ‘Jodenaquarium’ genoemd. Vrijwel alle redactieleden waren Joods. Dat gold zowel voor de legendarische chef-sport Han Hollander en sterverslaggever Philip Pinkhof als voor tekenaar Jo Spier. Ook de buitenlandredactie werd goeddeels door Joden bemand. De misdaadredacteur luisterde naar de familienaam Cohen en was de broer van de latere voorzitter van de Joodsche Raad, David Cohen. Die laatste schreef overigens ook nu en dan voor de toen liberale krant.
Ontslag
De Telegraaf was in de jaren dertig bijkans een Joodse krant die geld inzamelde voor de nieuwbouw van de Joodsche Invalide. De krant ging hard tegen nazi-Duitsland te keer. Nederlandse politici en diplomaten van de Duitse ambassade drongen er bij de hoofdredactie soms op aan gas terug te nemen. De felle antinazilijn van de krant bracht immers, zo heette het, de neutraliteit van ons land in gevaar. Veel geholpen blijken die waarschuwingen niet te hebben.
Toen Nederland op 14 mei 1940 capituleerde, was De Telegraaf de enige landelijke krant die de volgende dag niet verscheen. Het was de hoofdredactie duidelijk dat het na de capitulatie afgelopen was met de vrije pers in de Lage Landen. Stopzetting van de krant leek de enige logische optie. Toen de overige landelijke kranten wel verschenen, besloot ook De Telegraaf de draad weer op te vatten.
De volgende dag stond al een vertegenwoordiger van de Duitse Presseabteilung op de stoep. Hij eiste het ontslag van alle Joodse redacteuren, maar nam er uiteindelijk genoegen mee dat alleen drie Joodse buitenlandredacteuren het veld zouden ruimen. Een jaar later kwamen ook de andere Joodse journalisten aan de beurt. Protesten tegen die beslissing mochten niet baten. Wel zetten enkele ontslagen Joodse redacteuren heimelijk thuis hun werkzaamheden voor de krant voort.
Wachtgeld
Bij het begin van de deportaties was de hoofdredactie desgewenst Joodse ex-redacteuren behulpzaam bij het vinden van onderduikadressen en werden de oud-collega’s zo nodig van geld voorzien om te kunnen onderduiken. Zo werd Philip Pinkhof met zijn echtgenote Heintje Davids in een bedrijfsauto naar een onderduikadres in Apeldoorn gebracht. Het stel overleefde de oorlog en Pinkhof keerde uiteindelijk op de redactie terug.
Wie de behandeling van de Joodse journalisten bij De Telegraaf vergelijkt met die bij de andere dagbladen, moet vaststellen dat het voor Joden bij deze krant waarschijnlijk het beste toeven was. Kranten als het Algemeen Handelsblad en Het Volk hadden zonder daartoe een sommatie te hebben ontvangen al op de dag van de capitulatie afscheid van al hun Joodse journalisten genomen. Datzelfde gold voor het ANP dat de Joodse medewerkers zelfs niet meer toestond hun bezittingen op de redactie op te halen en hen met slechts enkele weken wachtgeld afscheepte.
Sterverslaggever Philip Pinkhof werd met zijn vrouw Heintje Davids in een bedrijfsauto naar een onderduikadres gebracht
Curieus is ook de gang van de ontslagen ANP-journalisten die bij de voorzitter van de Nederlandse Journalistenkring om steun vroegen. Contractueel zouden zij recht op een hoger en langduriger wachtgeld hebben gehad. De vakorganisatie wilde er niet van horen. De voorzitter – zo werd gemeld in eerdere publicaties – was zelfs verbolgen op de Joden. Dachten zij nu echt dat hij, voorzitter van de beroepsvereniging, geen belangrijker zaken aan zijn hoofd had dan het ontslag van Joden bij het ANP?
Sancties
Maar hoe ging het nu verder onder Duitse bezetting met de gelijkgeschakelde Nederlandse kranten? Voor een goed begrip en oordeelvorming is het van belang te weten dat – hoe vreemd dit ook moge klinken – de Duitsers geen preventieve censuur hadden ingevoerd. Op de redactie zaten geen censors die vooraf elk bericht moesten lezen en goedkeuren. De Duitse censuur was repressief.
De Presseabteilung gaf de kranten richtlijnen voor wat gepubliceerd mocht worden. Duitse propaganda werd verplicht opgelegd, maar die verplichting mocht expliciet vermeld worden, zodat duidelijk was dat het bericht niet van de eigen redactie afkomstig was. In die beperkte vrijheid werden soms de grenzen opgezocht. Ging men daaroverheen, dan volgden sancties. Een milde straf was dat een redacteur een stuk diende te schrijven over bijvoorbeeld de Winterhulp of het vertrek van Nederlandse SS’ers naar het oostfront. Een zwaardere sanctie was de verplichte publicatie van een ideologisch nazistisch artikel zonder bronvermelding. De zwaarste straf was een verschijningsverbod of collectief ontslag van de gehele redactie en overname van de krant door de NSB.
Inmiddels weten we dat De Telegraaf van alle kranten de meeste sancties opliep en dat hoofdredacteur Goedemans in mei 1942 werd ontboden op het propagandaministerie van Goebbels in Berlijn. Daar lag een uitgewerkte loyaliteitsverklaring voor hem gereed, die hem verplichtte de krant voortaan in de geest van de nieuwe orde te redigeren. Goedemans weigerde. “Ik blijf de koningin trouw,” was zijn antwoord. Toen hem te verstaan werd gegeven dat dit tot zijn ontslag kon leiden, was het antwoord: “Nog liever eet ik droog brood dan voor jullie te werken.”
Beroepsverbod
Tegelijkertijd vond in Amsterdam op de redactie een opstand plaats, toen de Presseabteilung een fel antisemitisch commentaar had laten publiceren als sanctie op de schending van de censuurrichtlijnen. Dat schandelijke commentaar, geschreven door ene Hendrikus J.J. Marinus, leidde tot het vertrek van vele journalisten. Onder hen waren Henk Lunshof, na de oorlog hoofdredacteur van Elsevier en de latere radio- en tv-commentator G.B.J. Hiltermann. De laatste was aanvankelijk Duitsgezind, maar geenszins antisemiet; hij had de gehele oorlog Joodse onderduikers. In zijn antisemitische tekst ging Marinus – voorheen werkzaam bij het socialistische Het Volk – in op de invoering van de Jodenster. Na de oorlog bleef de krant door vijanden achtervolgd vanwege dit commentaar. Dat het een strafopdracht betrof, werd er doorgaans niet bij vermeld.
Na het ontslag van hoofdredacteur Goedemans trachtte diens opvolger Fraenkel de kool en de geit te sparen. Uiteindelijk nam ook hij ontslag. Goedemans was overigens de eerste niet-Jood die door de Journalistenkring als lid werd geschrapt en dus een beroepsverbod kreeg. Toen vrijwel de gehele oude redactie was vertrokken, zag de SS zijn kans schoon in oktober 1944 de krant over te nemen. Een van de directeuren-eigenaars, Hakkie Holdert, was een SS’er die tot die tijd geen invloed had op de redactie, maar tegen het eind van de oorlog zijn kans schoon zag de krant te kapen. Het zijn met name die laatste zes oorlogsmaanden geweest die De Telegraaf de reputatie bezorgd hebben een foute krant te zijn geweest.
Onuitroeibaar
Evenals andere historici is Piet Hagen mild over de krant. In vergelijking met andere bladen was De Telegraaf zeker niet slechter. Dat is op zich geen nieuws. Loe de Jong merkte in zijn magnum opus al op dat de krant geen slechtere reputatie verdient dan andere dagbladen. Als het al een uitzondering betrof, dan was dat volgens De Jong eerder in gunstige zin. Na hem zijn meer historici tot hetzelfde oordeel gekomen.
Dat nu de mythe van ‘die foute krant’ zou zijn doorgeprikt, geloof ik niet. Mythes zijn onuitroeibaar
En wat te denken van mijn vriend en collega Frits Barend, die eind jaren zeventig met Henk van Dorp de sportverslaggeving tijdens de oorlog aan een onderzoek onderwierp? Barend moest uiteindelijk zijn hoofdredacteur melden dat nergens uit was gebleken dat De Telegraaf fouter zou zijn geweest dan de overige media. Zijn toenmalige werkgever Vrij Nederland heeft ondanks weerzin jegens De Telegraaf de conclusie van het illustere journalistieke duo (kol hakavod) ruiterlijk gepubliceerd.
Dat nu de mythe van ‘die foute krant’ zou zijn doorgeprikt, geloof ik niet. Mythes zijn onuitroeibaar. Hele volksstammen geloven nog steeds dat de Deense koning uit solidariteit met de Joden dagelijks met gele ster op de borst op zijn paard door Kopenhagen reed. De koning heeft nooit een Jodenster opgehad en datzelfde gold voor de Deense Joden. De gele ster is er immers nooit ingevoerd. Tegen mythes is helaas ook de wetenschap niet opgewassen.