Arbeiders en intellectuelen baden er samen. Na 125 jaar is de sjoel aan de Amsterdamse Gerard Doustraat er nog steeds, voor álle Joden.
Tekst en foto’s: David de Leeuw
De Gerard Dousjoel: als je niet oplet, loop je hem zó voorbij. Pas vanaf de overkant is de davidster boven in de gevel van het bescheiden gebouwtje te zien. Binnen is het duidelijk: je staat in de Joodse parel van de Pijp. Het schemerige interieur ademt rijke Amsterdams-Joodse historie. De sjoel meet slechts 8 bij 12½ meter, maar biedt evengoed plaats aan 140 mannen en 70 vrouwen. Dit jaar bestaat ‘de Gerard Dou’ 125 jaar.
“De Gerard Dou is binnen de NIHS [Nederlands-Israëlietische Hoofdsynagoge] de oudste nog functionerende sjoel,” meldt Shmuel Katz, de vaste rabbijn van deze gemeente. “Speciaal aan ons kehilletje, onze kleine Joodse gemeenschap, is dat mensen van overal en nergens komen. Status of bij een bepaald groepje horen is hier niet belangrijk. Niemand komt hier met een air of ego. Ook vind je hier nog de traditioneel-Amsterdamse minhagiem ofwel sjoelgewoontes. Dat alles schept een eenheid.”
Status of bij een bepaald groepje horen is hier niet belangrijk. Niemand komt hier met een air of ego
De inclusiviteit van de sjoelgemeenschap blijkt onder meer uit de slim bedachte halachische oplossing voor vrouwen die de trap naar de vrouwengalerij moeilijk op kunnen: zij zitten beneden achter in de sjoel, door een gordijntje gescheiden van de mannen – een doorzichtige mechietse, zodat zij de dienst kunnen volgen.
Vlakbij ligt een internationaal Chabadhuis. Deelnemers aan de sjabbesmaaltijd daar doen vaak mee aan de sjabbatochtenddienst in de Gerard Dou. In de vakantietijd komen zij met meer dan twintig mensen, waardoor het aantal bezoekers tot vijftig kan oplopen. “Iedereen is welkom, welke richting in het jodendom je ook aanhangt,” zegt voorzitter van sjoelvereniging Abby Israëls.
Lief gebouwtje
Open en toegankelijk, dat was de Gerard Dousjoel van meet af aan. Al eind 19e eeuw oorden intellectuelen en arbeiders er gebroederlijk naast elkaar. Dat er een sjoel in de Pijp kwam, valt te verklaren uit de massale verhuizing van arbeiders uit de verpauperde Jodenbuurt naar de nieuwe YY-buurt (de latere de Pijp) eind 19e eeuw. De in 1877 opgerichte sjoelvereniging Tesjoengat Jisroeil (Hulpe Israëls) hield eerst diensten in woonhuizen aan de Jacob van Campenstraat en de Quellijnstraat, maar deze sjoeltjes werden door de forse Joodse instroom in deze wijk te klein.
De NIHS wees een verzoek tot subsidiëring van de op te richten sjoel af. Zij zag liever dat Joden uit de Pijp naar de diensten in de Hoogduitse Synagoge aan de Weesperstraat kwamen lopen in plaats van eigen chevre– ofwel verenigings-sjoeltjes op te richten, schrijft historicus Bart Wallet in zijn artikel ‘Halacha in de Pijp – Nederlandse Israëlieten’ rond de Gerard Dousjoel (1892-2017)’ in het juninummer van Ons Amsterdam. Tesjoengat Jisroeil zamelde daarom zelf geld in onder Joodse en niet-Joodse Amsterdammers.
Het door de Joodse architect Emmanuel Marcus Rood in neorenaissancestijl ontworpen gebouw werd op 3 juni 1892 ingewijd. Blijkbaar was de sjoel de eerste jaren nog niet bij iedereen bekend, want het NIW schreef zes jaar later dat ‘zeer vele Israëlieten in de “oude stad” nimmer het Godsgebouw betraden, dat uit vrijwillige gaven, door bescheiden middelen, verrees in de Gerard Doustraat’. Het weekblad sprak van ‘dit lieve, sierlijke gebouwtje’.
Vanaf circa 1915 kende de sjoel een bloeiperiode: er werd Joodse les gegeven, gelernd en er waren bijeenkomsten van jongeren- en vrouwenverenigingen. Het Diamantsjoeltje, zoals de diamantbewerkers hem noemden, zat regelmatig stampvol. In de jaren 20 en 30 nam het aantal bezoekers af door de trek van veel Joden naar de net gereedgekomen wijk Nieuw-Zuid.

In het ‘Veterboek’ werden voor de oorlog bij de dienst toegezegde donaties bijgehouden. Met veters door gaatjes bij de namen, want schrijven of met geld omgaan mag niet op sjabbat.
Ongerept
De laatste Joden die in de oorlog de sjoel betraden deden dat op erev Rosj Hasjana – de vooravond van Joods Nieuwjaar – in 1943. Die dag was de laatste grote razzia in de Pijp. Drie Joodse gemeenteleden verscholen zich in het gebouw, dat door de nazi’s opmerkelijk genoeg werd overgeslagen bij hun huiszoekingen. Wellicht kwam dit doordat het, zo ingeklemd tussen woonhuizen, niet opviel.
Even miraculeus was de ongeschonden staat waarin het gebouw direct na de bevrijding werd aangetroffen. Gemeentelid Berthold Stokvis toog op 7 mei 1945 met de politie naar de synagoge om de met een metalen bout gesloten deur open te breken. “Tot zijn verrassing vond hij de sjoel volkomen ongerept, alsof zij pas zo-even was verlaten” (verslag van Stokvis’ toespraak bij het zestigjarig jubileum van de sjoel, NIW 13 juni 1952). De houten bankjes en ornamenten stonden er nog, terwijl de meeste Joodse huizen tijdens de Hongerwinter door buurtbewoners waren gestript van al het brandbare hout. “We hadden misschien goede buren die op de sjoel letten,” verklaart Abby Israëls. “Een andere theorie is dat een goede politieman op het bureau om de hoek de sleutel had en plundering voorkwam. Zeker weten we het niet.”
De Torarollen verging het minder goed: zij werden aangetroffen verspreid door het huis van de gedeporteerde verenigingssecretaris Lehmann en in de oorlog weer teruggebracht. Het ook bij hem ondergebrachte kerkzilver was weg.
Het naoorlogse Militair Gezag wilde de sjoel gebruiken als ‘bewaarplaats voor politieke delinquenten’, maar dit onzalige plan werd afgewend. De Gerard Dousjoel heropende als enig toen nog bruikbaar Asjkenazisch gebedshuis ingaande Sjavoeot, 17 mei 1945. Het gebouw werd uitvalsbasis voor tal van activiteiten in Joods Amsterdam, hier startte ook de opvang van kampoverlevenden. “De Sjoel Gerard Doustraat is thans geworden, wat de Groote Synagoge vroeger was, de hoofdsjoel van het centrum,” stelde het voorlopige NIHS-bestuur. De NIHS, ooit gekant tegen de bouw van deze sjoel, nam hem nu op als erkende gemeentesjoel. Het werd de officiële standplaats van opperrabbijn Justus Tal en was ook de enige sjoel die de hoogbejaarde rabbijn lopend kon bereiken.
Restauratie
Een voor een gingen de andere sjoels ook weer open en in 1968 nam Tesjoengat Jisroeil de Gerard Dou weer over van de NIHS. In 1969 werd de sjoel (voor het eerst sinds 1925) gerestaureerd in het kader van een werkgelegenheidsproject. “Dat ging niet echt gesmeerd,” weet Israëls. Lachend: “Je had er meer last van dan dat het hielp, dat zei secretaris Louis van Veen, die de sjoel van 1970 tot 2000 draaiende hield.”
In de jaren 60, 70 en 80 verhuisden veel Joden naar Buitenveldert en Amstelveen. Er bleven in de Pijp niet altijd genoeg bezoekers over voor een minjan, het minimumaantal bezoekers voor een dienst. Dan werd er zaterdagochtend soms een Joodse koopman van de nabijgelegen Albert Cuypmarkt gehaald. Begin jaren 90 nam het bezoekersaantal weer wat toe en in 1997 begon een nieuwe bloeiperiode onder de nieuwe vaste rabbijn Menachem Sebbag.
Intussen was het gebouw behoorlijk in verval geraakt. “Bladderende muren, lekkage, armoedige beplating van het plafond die na de oorlog was aangebracht, uit de toon vallende warmtestralers in het interieur, armoedige verlichting van de vrouwengalerij,” schetste het bij de latere restauratie betrokken architectenpaar Izak en Cootje Salomons, beiden lid van de sjoel. “De muren brokkelen af, het regenwater lekt door het dak en de voorzanger heeft al een andere plek gezocht, uit vrees dat hij door vallende stenen wordt getroffen,” schreef Trouw in 1997. De restauratie zou een miljoen gulden gaan kosten. Er kwam een burgerinitiatief, Behou de Gerard Dou, en een liefdadigheidsconcert door het Amsterdams Synagogaal Koor in de Gerard Dou bracht de eerste 25.000 gulden op. Uiteindelijk betaalden de gemeente Amsterdam en Stadsdeel-Zuid de helft van de grondige restauratie en droegen ook Joodse fondsen bij. De restauratie vond plaats in 1998 en 1999, deze keer ging het wél goed.
De parochot – voorhangkleden voor de aron hakodesj, de Heilige Arke – die bij de viering van honderd jaar Gerard Dousjoel aan de wanden waren gehangen, bleven daar. Zij worden een voor een gerestaureerd door de Werkplaats tot herstel van antiek textiel, een dure aangelegenheid. In februari werd de gabbe– ofwel bestuurdersbank hersteld, samen met de stoel van Rav Tal.
Soekadak
In 2005 volgde Shmuel Katz Sebbag op als vaste rabbijn van de Gerard Dou. Voorzitter Abby Israëls, secretaris Caroline Godfried, penningmeester Casper Filarski en vicevoorzitter Robert Duizend van de sjoelvereniging runnen nu de sjoel, samen met de gabaïem Fred Hochheimer en Nissim Guedj en vele vrijwilligers, waaronder chazan Irwin Oppenheim. In 2013 sloot de chevresjoel zich aan bij de NIHS, inmiddels omgevormd tot een federatie van zelfstandige sjoels, met behoud van de onafhankelijke vereniging.
Men kan in de Gerard Dou op zaterdagochtend de sjabbatdienst volgen en tijdens de Joodse feestdagen zijn er ochtend- dan wel avonddiensten, altijd afgesloten met een kidoesj ofwel kleine receptie in de zijkamer. “Tijdens het Loofhuttenfeest is in deze ruimte een Soekot-maaltijd,” zegt voorzitter Abby Israëls. Hij wijst naar een glazen plafonddeel. “Kijk, dat is demontabel. We zetten er dan een rieten soeka-dak op waardoorheen je, zoals de Joodse wet voorschrijft, de hemel kunt zien.”
In de sjoel geeft rabbijn Katz sjioeriem, Joodse lessen, bijvoorbeeld voor het pas opgezette Damesmoadon, en bij de de sjoel betrokken enthousiaste ouders hebben samen met Katz het initiatief genomen om Joodse les voor hun kinderen te organiseren. Er vinden choepot, huwelijksvoltrekkingen, en bar – en bat mitswa-vieringen plaats. Tijdens de Open Joodse Huizen- en Monumentendagen staat de Gerard Dou open voor iedereen en er komen schoolkinderen en christelijke groepen op bezoek. “Zo doen we iets terug voor de hulp die we kregen van de gemeente,” besluit Israëls.
Voor activiteiten (rond de Hoge Feestdagen) zie: www.gerarddou.org.