Er zijn van die dagen dat je levensstandaard in één klap enkele procentpunten de hoogte inschiet. Die momenten zijn zeldzaam en het zijn bij uitstek niet de festiviteiten waarvoor ze bij de AKO voorbedrukte wenskaarten in de molen hebben staan.
De geboorte van je kind, bijvoorbeeld, is níét zo’n dag. Hoe prangend je kinderwens ook was, eenmaal geworpen is die baby vooral hard werken en weinig slapen. Nee, de dag dat het geluk je maximaal omarmt is de dag dat je ontdekt dat er in de Eerste Jan Steenstraat een pitabakkerij verscholen zit.
Op steenworp afstand van de bouwput van de Noord/ Zuidlijn, ingeklemd tussen een meubelmaker en een supermarkt, stond een winkelpandje al jaren leeg. Dacht ik. Maar in de avonduren ging het licht aan en werden achter beslagen ruiten de pita’s gebakken voor de falafeltentjes van Maoz. De eerste keer dat ik na een avond stappen op goed geluk naar binnen liep en aan de lopende band pita’s uit bakmachines zag ploppen, maakte mijn hart een hink-stap-sprongetje. Des te meer omdat het mogelijk bleek om voor een jodenfooi nog dampende pita’s mee naar huis te nemen.
Werkelijk alles verdween in pita’s: van nasi goreng tot risotto, van roerei tot pindakaas
Een kassa hadden ze er niet en de onsympathieke Pakistanen van dienst gedroegen zich alsof we een schimmige drugsdeal sloten. Enfin, die eerste keer at ik alle vijf de pita’s op de fi ets op en hoewel ik er tweedegraads brandwonden aan mijn gehemelte aan overhield, besloot ik dat mijn leven er een stukje beter op was geworden. Ook beloofde ik mezelf plechtig deze schat voor mezelf te houden. Anders bleef er straks geen pita over voor Maoz zelf en dan zou de deur vast en zeker op de knip gaan.
Vanaf die gedenkwaardige avond in oktober verdween bij mij thuis werkelijk alles in pita’s: van nasi goreng tot risotto, van roerei tot pindakaas. En toen, van de ene op de andere avond, waren de pitabakkers verdwenen. Het winkelpand in de Eerste Jan Steenstraat stond ’s avonds even leeg als overdag.
Bovengronds
Bellen met het hoofdkantoor van Maoz durfde ik niet. Ik had immers het gevoel dat die bakkerij niet voor particulieren bedoeld was. Bovendien wilde ik die onsympathieke Pakistanen, wier broekzakken dienst hadden gedaan als onsympathieke Pakistanen, wier broekzakken dienst hadden gedaan als kassa, niet in de problemen brengen. Dus ging ik de filialen van Maoz af om aan de aanwezige falafelallochtonen te vragen waar hun pita’s tegenwoordig vandaan kwamen. Een fatsoenlijk antwoord kreeg ik nergens en ook de dagoude pita’s waren niet te koop.
Het leek er ernstig op dat ik weer was veroordeeld tot de Israëlische pita’s uit het vriesvak van de kosjere winkels. Een hard gelag, maar – zo hield ik mezelf voor – het was niet het einde van de wereld. Toch had ik ’s nachts steeds weer dezelfde droom: in een doolhof, waarin ik tot mijn middel vastzat in de choemoes, werd ik achternagezeten door pacmans in de gedaante van dampende pita’s. Als zo’n pacmanpita dan op het punt stond me op te slokken, schrok ik hevig zwetend wakker.
Vorige week stuitte ik op een nieuw filiaal van Maoz in de Albert Cuypstraat. Binnen stelde ik de falafelboer de vraag die ik eerder vergeefs aan zijn collega’s had gesteld. Hij keek me onbegrijpend aan, maar de achterdeur stond net genoeg open om daarachter mijn geliefde onsympathieke Pakistanen te herkennen. Zonder me te excuseren liep ik door naar achteren, waar ik het verloren gewaande pitafabriekje in vol ornaat aantrof. Toen ik een kwartiertje later thuis aankwam, had ik een hele zak pita’s op.
Het leven was er weer iets vurrukkulluker op geworden en weet je wat het mooie is? Ik betaalde heel bovengronds bij de kassa. Het mág dus gewoon van het hoofdkantoor. Doe er uw voordeel mee! De pitafabriek is dagelijks geopend vanaf een uur of zes tot laat in de avond.