Dit artikel verscheen eerder in NIW 20– 5780 / 2019
Hoe verenig je twee ideeën die elkaar lijken uit te sluiten? En misschien wel belangrijker: hoe verenig je twee groepen binnen een volk die er volledig verschillende wereldbeelden op nahouden en elkaar als gezworen vijanden zien? Theodor Herzl, de onbetwiste vader van het zionisme, worstelde al met de vraag naar de rol van het Joodse geloof in het zionisme. Hoewel zelf afkerig van religie, besefte Herzl dat zonder geloof de Joodse identiteit op termijn moeilijk te bewaren zou zijn, zelfs in een Joodse staat. Daarom verbrak hij nooit het contact met de rabbijnenkaste die hem voor ketter uitmaakte.
Het was een lot dat de vroege zionisten bijna zonder uitzondering ondergingen. Geassimileerde Joden in West-Europa vreesden de jonge ideologie uit angst dat Joods nationalisme antisemitisme zou aanwakkeren, orthodoxe rabbijnen zagen het actieve streven naar de terugkeer in Erets Jisraël als een gevaarlijke ketterij en een belediging van God. Dit neemt niet weg dat talloze rabbijnen diep onder de indruk waren van Herzls charisma en dadendrang; sommigen zagen hem zelfs als een (pseudo)messias. Maar dit was zeker niet de communis opinio binnen de rabbinale ‘beroepsgroep’ aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw.
Er zijn schrijvers die de mening zijn toegedaan dat zionisme altijd al leefde binnen het religieuze jodendom in de diaspora. Het ‘Volgend jaar in Jeruzalem’ op seideravond zou daar een voorbeeld van zijn, net als het ‘Indien ik u vergeet, o Jeruzalem!’ uit Psalm 135. Maar met alle respect, zionisme vereist meer dan een passief herinneren en wachten tot God de Joden terugbrengt naar het land Israël. De zionisten rond en na Herzl gingen juist die cruciale stap verder. Hun atheïsme – of ten minste scepsis tegenover religie – gaf hen de vrijheid niet langer te wachten op goddelijke interventie maar actief te streven naar de Joodse staat zoals wij die nu kennen.
Dat gebrek aan of zelfs afkeer van religie was een tweede reden waarom de orthodoxie zich in overgrote meerderheid tegen de ‘goddeloze’ zionisten keerde. Toch waren er al vóór Herzls Judenstaat invloedrijke rabbijnen die als protozionist omschreven kunnen worden. De twee belangrijkste onder hen waren Zvi Hirsch Kalischer (1795-1874) en Juda ben Solomon Chai Alkalai (1798-1878). De Duitse rabbijn Kalischer – zijn voornamen Zvi en Hirsch betekenen allebei ‘hert’, in respectievelijk het Hebreeuws en het Duits – schreef twintig jaar voor de Eerste Alia (ruwweg de laatste twee decennia van de negentiende eeuw) zijn boek Derisjat Tsion. In deze ‘Zoektocht naar Zion’ ontvouwt hij vrijwel alle zionistische ideeën: migratie naar Palestina, het kopen en bewerken van het land aldaar en zelfs het vormen van milities om het land te beschermen.
Lot in eigen hand
De belangrijkste gedachte in Derisjat Tsion is dat de Joden hun lot in eigen hand moeten nemen om de terugkeer naar hun land te bewerkstelligen. Al in 1836 zou Kalischer de bankier Moses Montefi ore hebben aangespoord Palestina te kopen van de Egyptische heerser Mohammed Ali Pasja, die het gebied vijf jaar eerder op de Turken had veroverd. De rabbijn trok vanuit zijn huis in Thorn (toen in Pruisen, tegenwoordig in Polen) door Duitsland om te pleiten voor zijn ideeën en de Joden voor te bereiden op massale migratie naar het Heilige Land. Daarbij weigerde hij salaris aan te nemen voor zijn werk als rabbijn, de Kalischers leefden van het karige inkomen van de rebbetsen. Zvi Hirsch Kalischer zou de verwezenlijking van zijn ideeën niet meemaken; hij stierf voor het begin van de grotendeels mislukte Eerste Alia.
Datzelfde gold voor Juda ben Solomon Chai Alkalai, al migreerde deze in Sarajevo geboren Sefardische rabbijn wel naar Palestina. Hij kende het land nadat hij in Jeruzalem was opgeleid tot rabbijn. Onder invloed van zijn kabbalistische opvattingen en in weerwil van zijn mederabbijnen, beredeneerde Alkalai dat de Joden vanaf 1840 nog honderd jaar de tijd hadden naar Erets Jisraël terug te keren. Hij geloofde dat na 1939 de omstandigheden daarvoor een stuk slechter zouden zijn. Bovendien hadden in het licht van het antisemitisme in Europa en de islamitische wereld de Joden een veilig thuis nodig, vond de rabbijn. Of de basis voor Alkalais opvattingen (theo)logisch hout sneed, kan in het midden worden gelaten; feit is dat zijn gelijk is bewezen – en dat bijna op het jaar af.

Een ‘tiende’
Aangenomen wordt dat Alkalai invloed heeft gehad op de jonge Theodor Herzl. Diens grootvader Simon Loeb Herzl bezocht regelmatig Alkalais synagoge in Zemun, niet ver van Belgrado. Net als bij Kalischer vinden we bij de Bosnische rabbijn veel elementen terug die later tot de basisprincipes van de zionisten zouden horen, maar zijn voorstellen lijken meer gericht op de praktische verwezenlijking van een Joodse staat. In zijn al in 1842 verschenen boek Minchat Jehoeda (‘De gift van Judea’) pleit Alkalai ervoor dat een groep Joodse notabelen bij de grote machten zou pleiten voor de stichting van een Joodse staat. Dit zou gefinancierd moeten worden door een ‘tiende’ te heff en, een vrijwillige belasting voor Joden die achter dit streven stonden. Ook pleitte de rabbijn voor het Hebreeuws als nationale taal – voordat Eliezer ben Yehuda, de ‘vader van het moderne Hebreeuws’ – zelfs maar geboren was. Alkalai deelde Kalischers opvattingen over migratie naar Palestina en het belang daar het land te bewerken. Al was hij zelf strikt orthodox, de rabbijn streefde Joodse eenheid na, ook in het geloof, waarbij hij het liberale jodendom niet verwierp zoals de meesten van zijn collega’s deden.
In het licht van het antisemitisme in Europa en de islamitische wereld hadden de Joden een veilig thuis nodig, vond de rabbijn
Tegen de gangbare orthodoxe opvatting dat alleen God de Joden kon en mocht laten terugkeren naar het Land Israël, bracht Alkalai het argument in dat de Almachtige deze taak wel degelijk kon uitbesteden aan mensen: “Israëls verlossing zal gebracht worden door de koningen op aarde, … want redding komt slechts door de Heer, en Hij zal het gerealiseerd doen worden door mensen, net als Hij redding liet brengen uit de Babylonische ballingschap door Cyrus en [ook] in de toekomst zal Israëls verlossing gebracht worden door de koningen van niet-Joden.” Tien jaar nadat Alkalai deze woorden schreef, in 1874, voegde hij de daad bij het woord en emigreerde met zijn vrouw naar Palestina. Hij zou er de laatste vier jaren van zijn leven doorbrengen, gelukkig in de wetenschap dat hij leefde volgens zijn misschien wel belangrijkste overweging: “Wie buiten het Land Israël leeft, is als een persoon die geen God heeft.”
Kerstboom
De meerderheid van de rabbijnen bleef mordicus antizionistisch, ook nadat Herzl zijn revolutie was begonnen binnen het Europese jodendom. In een voortreffelijk artikel in Haaretz vertelt Shany Littman het verhaal van de Weense opperrabbijn Moritz Güdemann, die zo gecharmeerd was van Herzl, dat hij hem als ‘de moderne Mozes’ omschreef. Maar nadat Güdemann Herzl had betrapt bij het optuigen van een kerstboom voor zijn kinderen, viel de rabbijn de zionistenleider keihard aan: religie en nationalisme sloten elkaar uit. Een vergelijkbaar schisma verdeelt op dit moment de fundamentalistisch-islamitische wereld, waar salafisten de Moslimbroeders voor ongelovigen uitmaken omdat die laatste groep nationalistisch zou zijn. Hoe dan ook, de rabbijnen van München hadden zo’n afkeer van Herzl dat zij hem in 1897 dwongen het Eerste Zionistische Congres van de Beierse hoofdstad te verplaatsen naar het Zwitserse Bazel.
Toch waren er orthodoxe rabbijnen die openlijk Herzls kant durfden te kiezen. In 1902 stichtte Yitzhak Reines in het Litouwse Vilnius de eerste religieus-zionistische beweging: Mizrachi. De vroege religieuze zionisten vereerden Herzl bijna als de Messias. Als vereniger van het Joodse volk vergaven zij hem zelfs zijn antireligieuze opvattingen. In 1929 volgde een jeugdorganisatie: Bnei Akiva. Net als de socialisten hun vakbond, de Histadroet, hadden, was de vakbeweging Hapoel HaMizrachi aan de religieus-zionisten verbonden. Uit deze beweging zouden politieke partijen ontspringen die wij nu kennen als onderdeel van het rechtse regeringsblok van premier Benjamin Netanyahu; er loopt een directe lijn van Mizrachi naar de huidige nationalistisch-religieuze Yamina-partij.
Religieuze vonk
De misschien wel belangrijkste religieus-zionistische rabbijn werd in 1865 geboren in Dagauvpils in het huidige Letland. Avraham Yitzhak HaCohen Kook, kortweg rav Kook, werd gezien als een groot chassidisch rabbinaal talent en was op achttienjarige leeftijd naar de prestigieuze Volozhinjesjieve in Litouwen gestuurd. Daar raakte hij onder de invloed van de rosj jesjieve, rabbijn Naftali Zvi Jehoeda Berlin, een andere vroege religieuze zionist. Na een aantal rabbijnsposten in het Baltisch-Russische gebied, trok Kook in 1904 naar Jaffa om daar rabbijn te worden in de Ottomaanse provincie Palestina. Direct na de Eerste Wereldoorlog werd hij Asjkenazisch opperrabbijn van Jeruzalem en in 1921 van het hele Britse Mandaatgebied.
Kook probeerde een brug te slaan tussen zionisten en de ultraorthodoxe gemeenschap binnen de jisjoev. Hij deed dit met een creatieve en in orthodoxe kringen omstreden nieuwe theorie. De zionisten, zo redeneerde Kook in de geest van Alkalai, waren een werktuig van God om zijn wil tot uitvoer te brengen. “Seculiere zionisten mogen denken dat zij [hun werk] doen om politieke, nationale of socialistische redenen, maar de ware reden is dat zij naar Israël komen vanwege een religieuze Joodse vonk in hun ziel, daar geplant door God.” Dankzij die vonk, nitzotz, droegen zelfs de meest antireligieuze zionisten bij aan het goddelijke plan. De rol van de religieuze zionisten hierbij was ‘die vonk in een groot licht te veranderen’.

Een belerende toon kan de volgende woorden niet ontzegd worden: ‘jullie zijn werktuigen van een God in wie jullie niet geloven, of jullie dat nu leuk vinden of niet’. Of de gemiddelde zionist blij was met Kooks theologische hersengymnastiek, valt te betwijfelen, maar het kan niet worden ontkend dat de rabbijn instrumenteel was bij het bijeenhouden van secularisten en Charediem binnen de jisjoev. Rav Kook was het in veel opzichten oneens met Herzl, maar hij respecteerde hem zeker. Meer dan dat: hij zag de hand van God in Herzls bestaan. Dit bleek ook uit de grafrede die Kook uitsprak na de dood van Herzl; de rabbijn vergeleek de zionistenleider met Messias ben Josef, de materiële wegbereider die de komst van de spirituele Messias ben David mogelijk maakt.
Meer en meer jonge religieuze zionisten kozen ervoor dienst te doen in de IDF
Al noemde Kook, die zelf in 1935 overleed, in de grafrede Herzl niet bij naam, de vergelijking met de Messias ben Josef was zeker gewaagd voor een chassidische rabbijn. Het antizionisme was en is nog steeds van essentieel belang voor veel charediem. Daarbij denkt men al snel aan sektes als Neturei Karta, de ‘wachters van de stad’, en andere extremistische groepen die uit religieuze overwegingen de zijde van Israëls vijanden kiezen. Nog steeds is Jeruzalems ultraorthodoxe wijk Mea Shearim een bolwerk van antizionistisch gedachtegoed. Het is een interessante spagaat waarin hier wordt geleefd: als religieus antizionist burger van een land zijn waarvan je het bestaan afwijst en meestemmen bij verkiezingen voor een parlement en regering die je uit religieus oogpunt liever zou zien verdwijnen. De vergelijking met de positie van vele Arabische Israëli’s dringt zich op.

Terroristen
Na de Israëlische onafhankelijkheid hielden de religieuze zionisten zich staande tussen socialisten, revisionisten en charediem. Uit de Mizrachi-beweging kwam de Nationale Religieuze Partij voort, die onder leiding van Haim Moshe-Shapira in de jaren vijftig, zestig en zeventig stabiel zo’n tien procent van de Israëlische bevolking aan zich wist te binden en vanaf de onafhankelijkheid tot 1976 steevast in coalitieregeringen vertegenwoordigd was. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig versplinterde de religieus-zionistische politiek, een trend die in 2008 werd doorbroken toen Mafdal, het acroniem waaronder de Nationale Religieuze Partij bekend stond, fuseerde met andere rechts-nationalistische partijen om een nieuwe partij, het Joodse Huis, te vormen. De opvolgerpartij van HaBajiet HaJehoedi, Yamina, is momenteel in de Knesset vertegenwoordigd met zes zetels.
Aanvankelijk trokken de religieuze zionisten één lijn met de ultraorthodoxe partijen als het ging om de vrijstelling van dienstplicht voor jesjievestudenten, een van de heikelste politieke thema’s binnen de Joodse staat. Maar meer en meer jonge religieuze zionisten kozen ervoor dienst te doen in de IDF, wat rond de eeuwwisseling leidde tot de oprichting van speciaal voor hen en charedi-mannen gereserveerde eenheden. De bekendste is het Netzah Yehuda (‘eeuwigheid van Judea’) Bataljon dat tegenwoordig uit zo’n duizend mannen – en alleen maar mannen – bestaat. De eenheid is populair bij Joodse vrijwilligers uit de diaspora. Er is zelfs een speciaal programma, Hesder (‘regeling’), voor jesjievestudenten die het leger in willen.

Tegelijkertijd komen veel van de uitwassen van het zionisme voor rekening van de religieus-zionisten. Israëls twee beruchtste Joodse terroristen sinds de onafhankelijkheid kwamen voort uit die beweging. Op 25 februari 1994 liep een 37-jarige Israëli van Amerikaanse afkomst in zijn reservistenuniform de Grot van de Patriarchen in Hebron binnen en opende het vuur op de daar aanwezige biddende Arabieren. Baruch Goldstein doodde 29 moslims en verwondde er nog eens 125. Overlevenden overmeesterden de schutter en sloegen hem dood. Vóór zijn alia was de in Brooklyn geboren Goldstein lid van de Jewish Defense League, opgericht door de extreemrechtse rabbijn Meir Kahane. Na zijn aankomst in Israël diende hij als arts in de IDF, waar hij weigerde Arabische zieken en gewonden te verzorgen – zelfs als zij IDF-soldaten waren.
Goldstein sloot zich in Israël aan bij de ook al door Kahane opgerichte racistische religieus-zionistische Kach-partij, die na het bloedbad in de Grot van de Patriarchen werd verboden. Ook Yigal Amir, de moordenaar van premier Yitzhak Rabin, verkeerde in extremistische religieus-zionistische kringen en was lid van Bnei Akiva. Nadat hij op 4 november 1995 in Tel Aviv Rabin met twee kogels om het leven had gebracht, verklaarde Amir dat hij ‘in opdracht van God’ had gehandeld. Tijdens zijn proces, waarin hij tot levenslang plus zes jaar gevangenis werd veroordeeld, toonde de terrorist geen enkel berouw.

‘Joodse kracht’
Het extremisme vanuit religieus-zionistische hoek behoort zeker niet tot het verleden. Vanuit hun zelfs naar Israëlisch recht illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever, toont de ultranationalistische ‘heuveltopjeugd’ zijn minachting voor Palestijnse burgers en hun eigendom, de wetten van de Joodse staat en zelfs het uniform van de IDF. Met enige regelmaat komt het tot vandalisme, maar ook tot grof geweld – zowel tegen Arabische bewoners van het gebied als tegen Israëlische ordetroepen. Dit gebeurt maar al te vaak met de impliciete of zelfs expliciete steun van nationalistisch-religieuze politici in Jeruzalem.
Voorbeelden hiervan zijn twee leiders van de Yamina-coalitie in de Knesset. Rafi Peretz was voor zijn politieke carrière opperrabbijn van het Israëlische leger en werd daarna partijleider van het Joodse Huis, de opvolger van Mafdal. Peretz raakte in 2019 in opspraak nadat hij zich had uitgesproken voor conversietherapie voor leden van de lhbt-gemeenschap, beter bekend als ‘homogenezing’. Nog verder gaat Bezalel Smotrich, leider van de extremistische Tkuma-fractie binnen Yamina. Smotrich is van mening dat Israël geleid moet worden volgens de wetten die van kracht waren ten tijde van koning David, ongeveer drieduizend jaar geleden. Ook vindt Smotrich dat Arabieren en Joden in ziekenhuizen in gescheiden kamers behandeld moeten worden, dat Joden geen huizen aan Arabieren zouden moeten verkopen en dat liberaal jodendom een ‘nepreligie’ is. En natuurlijk deelt hij Peretz’ afkeer van homoseksuelen. Akkoord, extremisten vind je in bijna elke democratie, maar wat veel Joden in en buiten Israël met afschuw vervult, is dat zowel Smotrich als Peretz in de regering van Benjamin Netanyahu een hoge functie bekleedt: Smotrich als minister van Transport en Peretz zelfs als minister van Onderwijs.
Het religieuze zionisme is in veel opzichten een kwaadaardige karikatuur geworden van alles waarvoor de beweging van Herzl ooit stond
Het kan nog erger: de Kahanisten zijn terug in de Israëlische politiek. Nadat Kach in 1994 werd verboden, keerden zij terug onder de naam Otzma Jehoediet (‘Joodse kracht’). In dat jaar slaagde de partij niet erin de kiesdrempel van 3,25 procent te halen en twee jaar later deed de politie een inval in het hoofdkwartier van de partij in Jeruzalem. Otzma Jehoediet deelde haar kantoor met de racistische Lehava-beweging, die – soms gewelddadige – actie voert tegen ieder contact met niet-Joden. Ook in de daaropvolgende jaren slaagden de Kahanisten er niet in de kiesdrempel te halen, ondanks drie pogingen in de afgelopen twaalf maanden. Daarbij spande het er steeds om of de extremisten zouden worden opgenomen in lijstverbindingen met de andere nationaal-religieuze partijen. Opnieuw speelde Netanyahu een kwalijke rol: uit angst dat de stemmen van extreemrechts verloren zouden gaan, oefende de premier druk uit op de rechtse partijen om Otzma Jehoediet deel van hun coalitie uit te laten maken.

Het religieuze zionisme is in veel opzichten een kwaadaardige karikatuur geworden van alles waarvoor de beweging van Herzl ooit stond en het is maar helemaal de vraag of een bruggenbouwer als rav Abraham Kook zich zou herkennen in het gedachtegoed van degenen die zich als zijn opvolgers beschouwen. Maar helaas, in het politiek zo verdeelde Israël telt elke stem en elke zetel in de Knesset. Vandaar dat formeel seculiere, rechtse politici ver – heel ver – gaan om (ultra)orthodoxe politici aan zich te binden. Anno 2020 lijkt het erop dat het door extremisten voortgestuwde religieuze zionisme meer invloed in politiek Jeruzalem heeft dan het eens zo trotse socialistische zionisme van David Ben-Goerion en Golda Meïr.
Dit is het vijfde deel van de serie Vaders van het zionisme. Lees hier deel zes.