Toen ik voor de tweede keer met tranen in mijn ogen bovenaan een rode piste stond, mijn hart in de keel voelde bonzen en met mijn markeerstiftgele helm heel wild nee schudde naar het gezelschap dat al soepel naar beneden was gegleeën, wist ik: ik moet even op les.
Zes jaar geleden had ik voor het laatst geskied en hoewel ik het pas kort daarvoor had geleerd, ging het destijds redelijk soepel en durfde ik uiteindelijk best. Maar zes jaar geleden had ik nog geen kinderen. Maakte het moederschap mij angstiger?
Ga maar gewoon, probeerde ik met mijn skistok naar voren te seinen aan de drie anderen beneden, terwijl een van mijn ski’s in pizzapuntpositie bijna te ver doorschoof. Beneden wachtten mijn katholieke verloofde, zijn jeugdvriend en diens vrouw die ik beiden nog niet heel goed kende. “Ja, leuk, ben dol op skiën!” had ik een paar maanden geleden gezegd. We hebben allebei kinderen van ongeveer dezelfde leeftijd. Dat vinden volwassenen genoeg raakvlak voor een kindervriendschap en als gevolg daarvan ook voor die van onszelf.
Klik
Het kan best spannend zijn om op vakantie te gaan met mensen die je niet goed kent. Ja, de katholieke verloofde en zijn goede vriend hebben dan wel zo’n aan-twee-woorden-genoegvriendschap, dat betekent nog niet meteen dat ik dat ook heb en met de vrouw moet het ook nog maar klikken. Over dit soort dingen kan ik dus weken zenuwachtig zijn. “Als het niet klikt, moet je een week beleefd doen!”
Tijdens de gondelrit vloekte ik zacht in mijn sjaal: ‘Ik hoor hier niet. Wat moet een Jood in de sneeuw?’
Die zenuwen kwamen nu tot een hoogtepunt, omdat zij daar onderaan de piste op mij stonden te wachten. Dit was pas de tweede dag en dus wist ik zeker dat elke minuut die verstreek onze kans op een vriendschappelijke klik verder de dood in zou jagen. “Djiezus, zij kon toch skiën?” zouden ze beneden vast denken. Toen er echt te veel tijd was verstreken om nog vol te kunnen houden dat ik gewoon even van het uitzicht stond te genieten, riep ik zo hard ik kon: “Ga maar hoor!” Mijn tranen verbijtend droop ik af naar de gondel, die me met een enorme omweg wel weer naar beneden zou brengen, en terwijl ik de ski’s uitklikte en in elkaar vouwde, vervloekte ik het landijs dat in de ijstijd deze berg had gecreëerd.
Tijdens de gondelrit vloekte ik zacht in mijn sjaal: “Ik hoor hier ook niet. Hoe kon de kv mij hiernaartoe meenemen? Wat moet een Jood in de sneeuw?” Ik negeerde even dat er best veel Israëli’s in het hotel verbleven: “Ik hoor natuurlijk in de woestijn.”
Gêne
Eenmaal beneden regelde ik een les en de volgende dag stond ik klaar op het skiweitje waarnaast mijn zoontje van vier ook les kreeg. Daar was mijn skileraar van 19: Frederick, ‘noem me maar Freddy’. Een jongen met een even puberale huid als lichaamshouding, die nu in het herkenbare felrood-met-blauwe pak van de skischool zelfvertrouwen kon putten uit de status die bij zo’n uniform hoort. Freddy vroeg wat ik wilde leren. Door een vreemde combinatie van trots omdat ik niet wilde laten merken dat ik bang was en opgebouwde gêne verdween onmiddellijk elke mogelijkheid tot het vertonen van normaal gedrag en het spreken van goed Engels: “Eh yes … I don’t know … maybe eh … yes, skiën?” Alsof ik jarenlang verstoken van elk menselijk contact had geleefd en nu voor het eerst weer met een mens geconfronteerd werd: dag mens, ik mens, taal. Hoi!
Om het ijs te breken stelde ik Freddy vragen over hoe je nou skileraar wordt en vroeg er vervolgens iets te lang over door: “O wow, how inturèsting! Oké, so how eksèktlie do you upply for de course to becum a ski instructer?” Aan het einde van de les stond ik bovenaan een rode piste. De zon scheen op de glittersneeuw en op mijn huid. Heel even begreep ik waarom mensen zichzelf dit aandoen. Plots durfde ik gewoon naar beneden.
Die avond in het dal hadden de vriend, de vrouw, de kv en ik aan twee woorden genoeg. Met dank aan Freddy.