A an het Amsterdamse Merwedeplein, voor nummer 37, liggen vier struikelstenen. Een voor Anne Frank, een voor haar zus Margot, een voor moeder Edith en een voor vader Otto Frank. Dat laatste is opmerkelijk, want Otto overleefde de oorlog en stierf in 1980 in Zwitserland aan longkanker. Toch legde kunstenaar Gunter Demnig in 2015 voor alle vier leden van het gezin Frank zijn met een messingplaatje bedekte Stolpersteine voor hun huis. Niemand zal beweren dat Otto Frank geen slachtoffer van de Shoa was, niemand wil hem het recht op een steentje bij zijn vermoorde vrouw en dochters ontzeggen, maar de vraag wie wel en wie niet in aanmerking komt voor deze eer, wordt internationaal steeds urgenter.
In het Luxemburgse dorpje Junglinster leidde de kwestie tot een heuse rel. Daar zouden vorige maand liefst elf steentjes gelegd worden, maar niet voor in de kampen vermoorde Joden. Ook niet voor Sinti of Roma, zelfs niet voor geëxecuteerde verzetsstrijders of door de nazi’s gedode geallieerde soldaten. Nee, de elf waren in de oorlogsjaren gedwongen dienst te nemen in de Wehrmacht, zij waren Zwangsrekrutierte. Bepaald geen te benijden lot, maar heel wat anders dan de miljoenen die in Auschwitz, Sobibor of Treblinka werden vermoord vanwege hun afomst. De Joodse gemeenschap is Luxemburg maakt zich grote zorgen over de precedentwerking die van de actie in Junglinster uit kan gaan.
Slachtoffers en daders
Zo dreigt het succes van de struikelstenen – er liggen er inmiddels in heel Europa zo’n 80 duizend – een inflatoir effect te krijgen, die zelfs tot revisionisme zou kunnen leiden. Immers, waren Duitse dienstplichtigen die gedwongen werden voor Hitler te vechten en in groten getale omkwamen, in zekere zin niet ook slachtoffers van het naziregime? Als iedereen die tijdens de oorlog heeft geleden een Stolperstein kan krijgen, wat is dan nog de waarde ervan? En kunnen groepen die tot nu toe als daders zijn aangemerkt, zo historisch hun straatje schoonvegen? Bij de nationale dodenherdenking wilde men in 2012 al een scholier een gedicht laten voordragen over haar oudoom die in de SS had gediend. Nu dreigt de scheidslijn tussen slachtoffers en daders ook bij de struikelstenen te vervagen.
Voor een deel ligt de schuld van de controverse bij Gunter Demnig zelf, de kunstenaar die in 1996 begon met zijn project. Zijn stichting definieert wie er voor Stolpersteine in aanmerking komt: “Mensen die in de tijd van het nationaalsocialisme vervolgd, vermoord, gedeporteerd, verdreven of de zelfmoord in gedreven zijn.” Strikt genomen betekent dit dat een in Arnhem gesneuvelde Britse parachutist niet in aanmerking komt, en een NSDAP’er die in 1945 door het Russische leger uit Oost-Pruissen is verdreven, wél. En dan is er tenminste nog een definitie. Wanneer de inmiddels 73-jarige Demnig stopt met stenen leggen of overlijdt, lijkt er geen enkel overzicht meer over wie recht heeft op een Stolperstein. Nu al worden er alternatieve stenen gelegd, omdat Demnig niet overal tegelijk kan zijn en er een forse wachtlijst is.
Schrikbeeld
Om misbruik te voorkomen, stellen enkele grote Duitse steden nu al strengere eisen aan het leggen van de stenen. Demnig kwam tien jaar geleden zelfs in conflict met Hannover, toen hij een steen wilde leggen voor een Joodse kinderarts, die al in 1936 Duitsland ontvlucht was en de oorlog had overleefd. Augsburg wilde geen steentje voor een Duitse tegenstandster van de nazi’s, die bij een geallieerd bombardement om het leven kwam. Het is een vreemde paradox: de kunstenaar die de slachtoffers zegt te willen eren, legt ze voor bijna iedereen, terwijl Duitse autoriteiten waken over de ‘puurheid’ van het project.
Misschien is het een idee een onafhankelijke commissie in te stellen die bepaalt wie wel of geen steen verdient. Voor velen doemt echter onmiddellijk het schrikbeeld op van het falende Comité 4 en 5 mei, dat zich vaak meer door hedendaagse politieke agenda’s dan door empathie met slachtoffers en hun nabestaanden lijkt te laten leiden. Maar meer duidelijkheid zou wel kunnen de bizarre situatie hebben voorkomen dat Amsterdam de hele familie Frank een steentje gunt, terwijl er in Aken slechts drie liggen: voor Anne, Margot en Edith … Otto mocht er niet bij.