Bij de muur altijd mot, op de berg altijd bonje – dát is dagelijks Jeruzalem.
Op de Tempelberg schieten Arabieren op Israëlische agenten. Beneden bij de met een christelijke spotnaam aangeduide ‘klaagmuur’ steggelen we met onszelf. Netanyahu’s besluit het bidden daar te blokkeren leverde een perfecte metafoor op: alle energie beneden gaat op aan onderlinge vetes, en erboven is het een vrijhaven van Jodenhaat in het hart van Jeruzalem, die de regering van de eerste Joodse staat nota bene zélf ‘Jodenrein’ heeft verklaard. De waanzin van dat besluit die berg aan de overwonnen Jordaniërs te laten, creëerde een kruitvat met zelf bijgeleverde lont. Vorige week smokkelden drie Arabieren machinegeweren de berg op en schoten daar, op dat door Jordanië beheerd grondgebied, twee Israëlische politiemannen in hun rug. Was u katholiek – ging u dan met een stiekeme kalasjnikov naar uw kerkplein om daar de dominee aan de overkant lafhartig neer te knallen? Zij wel.
Het heilige der heiligen uit handen geven: alsof de geallieerden na de laatste wereldoorlog de Sint Pieter in beheer gaven bij verstokte Mussolini-fans, alsof wij het monument op de Dam laten beheren door Duitse Oostfrontveteranen.
Jeruzalem was, ondanks alle verbanning, vernieling en moord in meerderheid al een Joodse stad ver voor de christelijke jaartelling. Hoog tijd dat ook het Midden-Oosten daaraan went. De moslims, die nu die Tempelberg claimen voor hun zelfs bij het Nederlandse ANP al opduikende onzinterm ‘het Verheven Heiligdom’, bouwden hun Al Aqsa-moskee op een Byzantijnse kerk – met behoud van de binnenste pilaren. Die stond weer boven op een enorme synagoge. Wie zijn geschiedenisboekje leest, kan daar niet omheen – al probeert de Arabische wereld dat nog zo wanhopig, daarin slaafs gevolgd door de coöperatieve vereniging van cultuurvernielers, de Unesco.
De waanzin van dat besluit die berg aan de overwonnen Jordaniërs te laten, creëerde een kruitvat met zelf bijgeleverde lont
Hallucinatie annex nachtrit
De Arabieren claimden de Tempelberg pas toen te veel teruggekeerde Joden daar weer een keppel op hun kop zetten. In een pathetische poging die plek te arabiseren, zou Mohammed op zijn paard Al-Buraq daar geland zijn tijdens die befaamde hallucinatie annex nachtrit Mekka-Jeruzalem-Hemel en retour. Geef mij, met de El-Al-tarieven, óók zo’n paard, hee. De profeet stalde zijn paard aan een moslimmuur die pas veel later zeven steenlagen boven op de Joodse muurresten gebouwd werd. Maar ja, Buraq kon vliegen. Mo’s helikopterplatform, die Rotskoepel, werd pas gebouwd toen de profeet, laat staan zijn H. Paard, al ruim een halve eeuw overleden was.
Stop die waanzin. Bewaak die berg net als andere religieuze centra, van het Vaticaan tot en met Mekka, met detectiepoortjes. Want dat er massaal machinegeweren de berg op werden gesmokkeld, daarvan getuigen die twee Israëlische agenten in hun graf.
Dan lees ik hoe Rotterdamse Palestijnen-vrienden die plek ‘een oase van rust en vrede voor burgers van bezet Jeruzalem’ noemen. “Vrouwen zitten er te picknicken en kinderen kunnen er zonder angst voor Israëlische repressie spelen.” Die Rotterdammers zijn er dus nooit geweest. De hele dag door word je daar achtervolgd door agressieve Arabieren die je de ándere kant op sturen, kijvende wijven die je doorlopend intimideren en luidruchtig tegen de moskeemuur voetballende pubers. Niks ‘oase van rust en vrede’.
Wie weigert zich daar te laten fouilleren, erkent dus eigenlijk dat daar zo weinig heiligs te vinden is dat je er een kanon kunt afschieten. Of een uzi, zoals vorige week.
Daarom: hou die poortjes, hef op die haat-enclave, en maak het tot het Israëlisch grondgebied dat het al is. Bij die moskee aan het strand van Tel Aviv gaat het ook al driekwart eeuw goed – waarom zou dat elders anders moeten? Natuurlijk komt er dan stampei door moslims, maar die maken altijd mot. Enkel een geplande uitgang, in 1996, voor die historische tunnels aan de basis van die berg, kostte al tachtig doden – hún doden. En dat ze nu weigeren die berg op te gaan, levert het voordeel op dat voor het eerst iederéén daarheen mag.
Dezer dagen wordt weer op Tisja Be’av, 9 av, in de wandeling tisjebof, de vernietiging van de Tempel herdacht. Ooit stond ik beneden aan de muur ervan. Twee papiertjes in gedaan. Een van persoonlijke aard en een met de tekst: ‘niks te klagen hier’. Immers; alleen al de term ‘klaagmuur’ is, ik zei het al, nogal beledigend. Wás er maar niks te klagen daar.