Allereerst mijn oprechte dank aan mevrouw Arib, voorzitter van onze Tweede Kamer, omdat ze zelfs dit jaar weer bereid was de Menora in ontvangst te nemen en die Menora een plaats te geven in het hart van ons Parlement. Waarmee automatisch, zonder woorden, ook getoond wordt dat dat kleine Joodse vlammetje, de Nederlands Joodse Gemeenschap of wat daarvan nog over is, onlosmakelijk verbonden is met de brede Nederlandse samenleving.
‘Zelfs dit jaar’, want het gezamenlijk aansteken van de kaarsjes, de vlammetjes, met daaraan gekoppeld de ontvangst van de rabbijnen zoals voorafgaande jaren, heeft niet plaatsgevonden. De brandende vlammetjes, de essentie van het hele Chanoeka gebeuren, ontbraken dit jaar. De essentie ontbrak! En dus rijst de vraag: Hadden we dit jaar Chanoeka, het aansteken van de Menora wellicht moeten overslaan, in het Parlement en op zovele andere plaatsen?
We weten allen dat de gedachte achter het kruikje olie en het vlammetje dat daaruit voortkomt is: het verlichten van duisternis. In de Sjoelchan Aroeg, het Joodse Wetboek, staat dat de Menora moet worden aangestoken als het buiten duister is en zolang er mensen buiten in de straat lopen. Maar wat als er niemand in de straat het licht kan zien en de boodschap van tolerantie niet kan horen? Als Joden in situaties verkeerden of verkeren waarin het voor het raam plaatsen van de Menora gevaarlijk is, of als er gewoon helemaal niemand buiten te zien is omdat ik bijvoorbeeld in woestijn woon, helemaal alleen? Steken we dan geen Menora aan? Het antwoord op deze vraag is heel duidelijk: hoewel het tijdstip van aansteken alles te maken heeft met de zichtbaarheid, het verdrijven van duisternis juist bij de ander, toch moet de Menora zonder enige twijfel ook worden aangestoken als niemand maar dan ook niemand de zuivere vlammetjes kan zien.
En dat is nu precies wat ook dit jaar gebeurt. Publiekelijk de Menora aansteken, met een grote menigte, zit er dit jaar niet in. Zelfs met een paar rabbijnen de Menora overhandigen en de lichtjes ontsteken in het gebouw van de Eerste en Tweede Kamer, hebben we niet willen doen. En desalniettemin wordt in ieder Joods huis het licht ontstoken. Een licht dat hoger is dan de ratio, een licht dat als taak heeft licht te verspreiden Maar ook als het niets verspreidt moet het toch branden.
Is dat rationeel? Kunnen we dat verklaren? Neen, het is een soort contradictio interminis. Totaal niet te vatten. Zolang mensen het vlammetje kunnen zien moeten we de Menora aansteken, maar ook als niemand het ziet en het rationele deel dus ontbreekt, steken we het toch aan?! Laat ik het anders verwoorden: Stel we zetten een actie op poten om geld in te zamelen voor mensen die straatarm zijn. Ze hebben geen financiële mogelijkheid om eten te kopen. Iedereen zal doneren. Maar als op een gegeven moment de armen in staat zijn om zich in hun eigen levensonderhoud te voorzien hebben ze geen gaarkeuken meer nodig. Op dat moment is het zinloos om aan die gaarkeuken geld te geven. Sterker nog, volgens de Joodse wet mogen die armen, die inmiddels niet meer arm zijn, geen geld aannemen van Tsedaka, liefdadigheid, want het zou dan onterecht zijn, tegen de gerechtigheid indruisen.
Wat zou er dus logischer zijn geweest dat de Menora alleen dan wordt aangestoken als de lichtjes van de Menora worden gezien door derden. Mensen die zich in de duisternis bevinden, ongeacht of dat een tastbare duisternis is, het is gewoon buiten donker, of een spirituele duisternis. De Menora zit gekoppeld aan het verspreiden van licht en dus het verdrijven van duisternis. Maar er bevindt zich niemand in duisternis!
En dan zien we het volkomen onlogische: als de armen niet meer arm zijn, kunnen ze uiteraard niet meer nemen van de armenbedeling.
Maar als er niemand aanwezig is die zich in de duisternis bevindt, zijn we toch verplicht om licht te brengen. Maar aan wie? Aan niemand. Totaal onlogisch! Niet te beredeneren.
En dat is nu juist precies de essentie van Chanoeka. In de Talmoed wordt gevraagd: Wat is Chanoeka? En het antwoord is dan het wonder van het kruikje olie. Geen woord over het wonder dat een klein groepje onervaren strijders een gigantische Griekse professionele legerschare wist te verslaan. De reden?
De Grieken waren geen antisemieten. Joden werden niet vervolgd zoals in de tijd van de inquisitie of in de Tweede Wereldoorlog. Joden mochten zelfs de Thora bestuderen. Maar er zat één maar aan: G’d, de spiritualiteit, de ziel moest eruit verwijderd worden. Alleen logica telde. Alles moest begrepen worden. De afgod Ratio moest vereerd worden.
Dat was de strijd van toen en is ook de strijd van nu: Het licht van de Menora moet gezien worden, maar ook als niemand het ziet moeten we het toch aansteken.
Het vlammetje van de Menora straalt uit dat we niet alles kunnen begrijpen. G’d moet aanwezig zijn in onze maatschappij. Niet alles is te vatten. We weten meer niet, dan wel. Als we daarvan doordrongen zijn, dan pas gaan we proberen te begrijpen. Die boodschap straalt dit jaar sterker uit dan andere jaren, met dank aan corona.
Nog vele jaren Chanoeka, in gezondheid en met de echte sjalom, voor ieder medemens!
Bovenstaande toespraak heb ik gebruikt als dagboekvulling: twee vliegen in één klap!
Wat ik verder heb gedaan? Vanuit Zeeland waren een cameraman en een presentator gekomen naar ons huis om mij vijf minuten op te nemen voor TV Zeeland. Die vijf minuten worden dan wel, als ik het goed heb begrepen, zondag zes keer uitgezonden als onderdeel van een Chanoeka programmaatje waarin ook de menora wordt aangestoken in de sjoel van Middelburg door de onnavolgbare Luuc Smit, chazan van de Joodse Gemeente Zeeland. In datzelfde programma weerklinkt vanuit het carillon van de Grote Kerk het Ma’oz Tsoer.
Vanavond bijna twee uur vanuit het Israel Producten Centrum in Nijkerk (bijna mijn tweede thuis!) het aansteken van het eerste kaarsje door Joop Elzas, voorzitter van het NIK, de federatie van Joodse Gemeenten, gevolgd door het zingen van Ma’oz Tsoer door mijn Canadese schoonzoon en aansluitend een lezing van mij over……Chanoeka! Ondertussen heb ik me nog wel even opgewonden over een relletje dat hopelijk na een gesprek met een burgemeester tot bedaren is gebracht. En ook begrijp ik nog steeds niet, waarschijnlijk vanwege mijn beperkte politieke verstand, waarom in Dubai producten uit de zogenaamde bezette gebieden zonder label mogen worden verkocht, maar in Nijkerk niet. Misschien moet het IPC – Israel Producten Centrum zijn wijn vanuit Israel naar Dubai laten sturen en dan vanuit Dubai naar Nederland. Als ons Ministerie dan gaat gillen krijgen ze de Verenigde Arabische Emiraten op hun dak. Ik snap dat dit voorstel niet erg klopt, maar dat is inherent aan de politiek. Als het maar goed en aannemelijk klinkt. En dat doet het zeker!
Dit is een persoonlijk dagboek van de opperrabbijn en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie.