Dit artikel verscheen eerder in NIW 6 – 5780 / 2019
Een groot zionistenleider. Geboren in Pest in het koninkrijk Hongarije. Volledig geassimileerd en een bewonderaar van de Duitse cultuur. Als journalist werkzaam voor de Neue Freie Presse als correspondent in Parijs. Beïnvloed in zijn denken over de toekomst van de Joden in Europa door de Dreyfus-affaire. Klinkt bekend? Het zij u vergeven als u nu aan Theodor Herzl denkt, want al deze feiten zijn op hem van toepassing. Maar niet alleen op hem. De parallellen tussen Herzl en zijn minder bekende vriend en medestrijder Max Nordau zijn verbluffend.
Nordau werd in 1849, elf jaar vóór Herzl, geboren in Pest (nu Boedapest) op de oostoever van de Donau. Hoewel zijn vader orthodox rabbijn was, geloofde Simon Südfeld, zoals Nordau toen nog heette, niet. Hij stond zelfs bijzonder sceptisch tegenover religie. Georganiseerd geloof beschouwde Nordau als een van de ‘leugens’ – de titel van een van zijn bekendste boeken – van de moderne maatschappij: “Judaïsme was niet meer dan een verre herinnering.” In 1872 rondde hij zijn studie medicijnen in Pest af en trok naar het noordelijke Berlijn: Südfeld werd Nordau. Uiteindelijk vestigde hij zich in 1880 als arts in Parijs.
Daar blonk hij vooral uit als denker en auteur van controversiële boeken. Naast het al genoemde Conventionele leugens van de cultuurmensheid was dat vooral Degeneratie, gepubliceerd in 1892, waarin Nordau uithaalde naar zo ongeveer alle ‘moderne’ kunststromingen van zijn tijd. Als arts geloofde hij dat zij een uitdrukking waren van de verslechterende geestelijke en lichamelijke gezondheid van de mens in het fin de siècle, en tegelijkertijd die conditie negatief beïnvloedden. De Duitse titel van het boek, Entartung, doet onmiddellijk denken aan de censuur van de nationaalsocialisten, de boekverbrandingen en tentoonstellingen van ‘ontspoorde’ kunst, waarbij aangemerkt moet worden dat Nordau ook kunstenaars aanviel die veel nazi’s juist verafgoodden, zoals Wagner en Nietzsche.

Sociaaldarwinisme Verwerpelijker waren Nordaus denkbeelden over ras. Hij zag zichzelf als blank en vooral Duits – “Ik heb mij altijd Duitser en alleen Duitser gevoeld” – en hij was van mening dat het blanke ras voorbestemd was te heersen over de andere volkeren op aarde, die op termijn gedoemd waren te verdwijnen. Zijn denkbeelden, zoals die van veel negentiende-eeuwse intellectuelen, werden beïnvloed door het sociaaldarwinisme en een rotsvast vertrouwen in (pseudo-)wetenschap. Dat deze denkbeelden zich tegen zijn volk, tegen hém zouden kunnen keren, leek Nordau pas te beseff en nadat hij onder de invloed kwam van zijn jongere vriend en medecorrespondent voor de Weense Neue Freie Presse in Parijs: Theodor Herzl.
Het verhaal gaat dat een gemeenschappelijke vriend Herzl naar Nordau verwees om te spreken over zijn ‘ziekelijke obsessie met antisemitisme’. Maar Nordau, geïnteresseerd in het relatief nieuwe veld van de psychiatrie, verklaarde Herzl allesbehalve gek: “Als jij krankzinnig bent, zijn we dat samen. Reken op mij!” Opvallend was dat Nordau zich voor zijn ontmoeting met Herzl nauwelijks met de ‘Joodse kwestie’ bezig had gehouden. Beiden zouden het zionistische licht hebben gezien toen zij de Parijse massa ‘dood aan de Joden’ hadden horen schreeuwen tijdens de Dreyfus-affaire, maar bij beiden mogen we aannemen dat zij dit verhaal vooral achteraf verspreidden, gebruikmakend van deze cause célèbre om meer ruchtbaarheid aan hun nieuwe ideologische beweging te geven.

Herzl rekende inderdaad op Nordau, of beter gezegd: hij had hem nodig. Was Herzl zelf nog een relatief onbekende bij het grote publiek, Nordau was een literaire superster. Al werd Degeneratie vrij snel ontkracht en is het boek nu grotendeels vergeten, aan het einde van de negentiende eeuw was het een in tien talen gedrukte bestseller. Nordau gaf Herzl de intellectuele gravitas die hij nodig had. De twee vonden elkaar in hun gemeenschappelijke achtergrond en vormden een indrukwekkend duo: de fysiek imposante, charismatische leider en de gedistingeerde intellectueel aan zijn zijde. Het was deze laatste die het idee doordrukte een Zionistisch Wereldcongres te organiseren. Herzl zag meer in een ideologische elite die de beweging op sleeptouw moest nemen, Nordau besefte dat een vorm van democratische legitimiteit onmisbaar was.
Herzl rekende inderdaad op Nordau, of beter gezegd: hij had hem nodig
De keuze voor het eerste Congres in 1897 viel op Basel, hoewel de twee leiders een voorkeur voor München hadden. Maar het verzet tegen de zionisten was in de Beierse hoofdstad te groot. Niet zozeer vanuit anti-Joodse kringen, maar met name vanuit de Joodse bevolking zelf. Orthodoxe gelovigen zagen de zionisten als ketters, seculiere Joden maakten zich zorgen om hun geëmancipeerde positie als een felle ideologische groep de aandacht op hen zou vestigen. Nordau nam de organisatie op zich en was de drijvende kracht achter het Baselprogramma, het beginseldocument van de Zionistische beweging. Het programma werd een compromis tussen de politieke en de praktische zionisten. De eerste groep, geleid door Herzl en Nordau, was voor de juridische stichting van een internationaal erkende Joodse staat, terwijl de tweede als opvolger van de Chovevee Tsion (zie deel 1 van deze serie in NIW 2) probeerde met vaak kleinschalige migratieprojecten voet aan de grond te krijgen in Palestina.
‘Spierjoden’
Aan het einde van zijn eloquente toespraak tijdens het Eerste Zionistische Wereldcongres kon Nordau het niet nalaten zijn degeneratietheorieën aan te halen, ditmaal betrokken op de Joden: “Het is een grote zonde een ras, waarvan zelfs zijn grootste vijanden niet het talent ontkennen, te laten degenereren in intellectuele en lichamelijke nood.” Een jaar later, bij het Tweede Congres, had hij de oplossing gevonden in wat wellicht zijn bekendste theorie zou worden: het Muskeljudentum. Er moest een nieuwe Jood gevormd worden die het antoniem was van de oude, in Nordaus ogen zwakke, diaspora-Jood. Minder gericht op denken, lezen en leren, zag Nordau atletische, gedisciplineerde en strijdbare ‘spierjoden’ voor zich, die fysiek en dus geestelijk in staat waren de uitdagingen van het zionisme te overwinnen.
Maar waar moest dat gebeuren, in Palestina of toch ergens anders? In 1903, tijdens het Zesde Congres, steunde Nordau Herzls voorstel het Oegandaplan te aanvaarden. Dit was een voorstel van de Britse regering land voor een Joods thuis ter beschikking te stellen in wat tegenwoordig Kenia is. Herzl was in zijn hart geen voorstander, maar wanhopig; Nordau was zeker tegen, maar uit loyaliteit steunde hij zijn vriend en strijdmakker. Het spleet de zionistische beweging. Zozeer dat op 19 december van datzelfde jaar tijdens een Chanoekabal in Parijs een 27-jarige Russische student, Chaim Zelig Luban, van dichtbij twee schoten uit een revolver afvuurde op Nordau. Het had van Nordau een van de eerste zionistische martelaren kunnen maken, maar de kogels misten hun doel. Over het motief bestond geen twijfel: vlak voordat Luban vuurde had hij ‘dood aan Nordau, de Oost-Afrikaan’ geroepen. Na de aanslag schreef Nordau aan Herzl: “Gisteravond kreeg ik een voorschot op de dankbaarheid die het Joodse volk mij verschuldigd is voor het onbaatzuchtige werk dat ik voor hen doe. Ik zeg dit zonder bitterheid, maar slechts met verdriet. Hoe ongelukkig is ons volk dat het tot dit soort daden in staat is.”
Luban had van Nordau een van de eerste zionistische martelaren kunnen maken, maar zijn kogels misten hun doel
Het onzalige Oegandaplan ging een Congres later, in 1905, weer van tafel. Onder het interim-presidentschap van Nordau, want Herzl was in de zomer van het jaar ervoor overleden. Herzl had kort voor zijn dood voorgesteld dat zijn vriend hem zou opvolgen als president van het Zionistische Wereldcongres: “Ik kan u verzekeren dat hij de zaak ten minste zo goed zal leiden als ik, of beter.” Nordau wilde slechts tijdelijk het roer overnemen, in 1905 werd de Litouwse zakenman David Wolffsohn tot president gekozen. Wolffsohn was een trouwe aanhanger van Herzls en Nordaus politieke zionisme, zonder al te veel opvallende karaktertrekken, die over zichzelf zei: “Mijn biografie heeft het grote publiek niets bijzonder interessants te bieden.”

Overambitieuze plannen
Max Nordau zag zich gedwongen de Eerste Wereldoorlog niet in zijn geliefde Parijs, maar in ballingschap in Madrid door te brengen. De Fransen zagen hem als ‘te Duits’ om te vertrouwen. Of misschien was er onder de bellicose bevolking van Parijs simpelweg geen ruimte voor een aanhanger van strikte neutraliteit. Nordau was dit trouwens omdat aan beide zijden van het conflict grote Joodse gemeenschappen leefden. Na de oorlog keerde hij terug naar Frankrijk, en stortte zich vanaf eind 1917 vol overgave op de verwerkelijking van de Balfour Declaration, het document waarin de Britse regering de Joden een eigen staat in Palestina beloofde.
Nordau zag er een revindicatie van zijn politieke zionisme in, zeker nu Wolffsohn was vervangen door de praktische zionist Otto Warburg. De tijd was gekomen om op te houden met dat gepriegel in de marge van kleine groepjes nauwelijks succesvolle Joodse landbouwers in het Heilige Land. Een staat vereiste massa-immigratie en wel zo spoedig mogelijk. Toen Rusland in 1919 werd geteisterd door een serie pogroms als gevolg van de burgeroorlog tussen Rode bolsjewisten en Witte tsaristen, stelde Nordau een plan op om 600.000 Russische Joden naar Palestina te verplaatsen. Maar Nordaus woord had niet meer het gewicht dat het in Herzls tijd had gedragen en het zionistische leiderschap wees zijn overambitieuze plannen van de hand. Gezien de Arabische reacties op Joodse immigratie in de daaropvolgende jaren waarschijnlijk terecht, maar hoeveel levens waren er twintig jaar later gered als Nordaus plan was uitgevoerd?
Nordau trok zijn conclusies en verliet de zionistische beweging voorgoed. Twee jaar later stierf hij in Parijs, overleefd door zijn vrouw, een Deens-protestantse operazangeres, en zijn dochter Maxa, kunstschilder. Wie goed zoekt, kan in Israël nog sporen van hem vinden. De meeste steden hebben er wel een Nordaustraat of -boulevard, in Tel Aviv is een strand naar hem vernoemd en in Centraal-Israël zelfs een hele mosjav. In 1926 werd Max Nordau herbegraven in een crypte op de Trumpeldor-begraafplaats in Tel Aviv. Wie minder ver wil reizen om hem de laatste eer te bewijzen, kan zijn lege graf op de Cimetière Montparnasse in Parijs bezoeken.

Chaim Weizmann
De zionistische beweging had de dood van Theodor Herzl overleefd, die van Nordau werd nauwelijks opgemerkt. Daarvoor was hij te weinig uit Herzls schaduw getreden. Dit geldt in veel mindere mate voor de volgende president van het Zionistische Wereldcongres, Otto Warburgs opvolger Chaim Weizmann. Deze bouwde een brug tussen de politieke en de praktische zionisten door de twee stromingen te combineren tot een hybride vorm: synthetisch zionisme.
Net als Nordau was Weizmann al een grote naam voordat hij een leiderschapsrol in de Joodse beweging op zich nam. Geboren op 27 november 1874 in Motol in het Russische keizerrijk (tegenwoordig in het zuiden van Wit-Rusland), stuurde zijn familie de jonge Chaim in 1892 naar Duitsland om naam te maken als wetenschapper. Weizmann stelde niet teleur. Nadat hij in 1910 Duitsland via Zwitserland voor het Verenigd Koninkrijk had verruild, ontdekte Weizmann tijdens zijn biochemische werk aan de Universiteit van Manchester hoe je via bacteriologische fermentatie op industriële schaal aceton kon produceren. Aceton werd tijdens de Eerste Wereldoorlog in enorme hoeveelheden gebruikt om cordiet te maken, een onmisbaar ingrediënt voor de explosieven waarmee de Britten hun artilleriegranaten volpakten.
Het patent van zijn ontdekking maakte ‘Charles’ Weizmann rijk en zijn positie als directeur van de laboratoria van de Britse Marine (1916-1919) opende in latere jaren deuren die voor anderen gesloten zouden blijven. Dat zou als eerste blijken uit zijn contact met Arthur Balfour, inderdaad van de Declaration. De twee kenden elkaar al meer dan tien jaar voordat Weizmann minister van Buitenlandse Zaken Balfour hielp bij het opstellen van zijn brief aan Lord Lionel Walter Rothschild. In 1906, toen het Oegandaplan net was afgeschoten door de zionisten, vroeg de politicus aan Weizmann wat er zo bijzonder aan Palestina was. Weizmann zou geantwoord hebben: “Als ik u Parijs in plaats van Londen zou aanbieden, zou u dat aannemen?” “Maar wij hebben Londen al,” luidde Balfours antwoord, waarop de wetenschapper terugsloeg met de woorden: “Dat is waar, maar wij hadden Jeruzalem al toen Londen nog een moeras was.”
‘Wij hadden Jeruzalem al toen Londen nog een moeras was’
Weizmann werd het internationale gezicht van het zionisme, de topdiplomaat van de beweging. Kort na de publicatie van de Balfour-verklaring reisde hij naar Akaba, waar hij een ontmoeting had met Faisal, zoon van de sjerief van Mekka, en de latere koning van Irak. In ruil voor de toezegging van financiële steun aan de Groot-Arabische staat die de Britten hadden beloofd in ruil voor de opstand tegen de Turken, ging Faisal akkoord met de stichting van een Joodse staat in Palestina, waarbij hij zich weinig gelegen liet aan de wensen van de daar woonachtige Arabieren. Maar bij de vredesconferentie in Parijs van 1919 bleek opeens het Brits-Franse Sykes-Picot-plan de leidraad voor de verdeling van de Ottomaanse buit – niet de tegenstrijdige beloftes die de Britten hadden gedaan aan Joden en Arabieren. Het akkoord tussen Weizmann en Faisal ging van tafel, het zou een van de eerste en laatste keren zijn dat de twee volken overeenstemming bereikten over status en toekomst van het Heilige Land.

Einstein
Een jaar later werd Weizmann voor het eerst tot president van het Zionistisch Wereldcongres gekozen (tot 1931, met een tweede termijn van 1935 tot 1946). In die functie zette hij zich – geholpen door onder anderen Albert Einstein – vooral in voor de ontwikkeling van de wetenschap binnen de jisjoev, de Joodse gemeenschap in Palestina. De twee wetenschappers ondersteunden de jonge Joodse topinstituten: de Hebrew University in Jeruzalem en het Technion in Haifa. In 1934 stichtte Weizmann in Rechovot het prestigieuze onderzoeksinstituut dat sinds 1949 zijn naam draagt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij zich sterk voor de oprichting van de Joodse Brigade, de Joodse eenheid die aan Britse zijde tegen de nazi’s vocht.
Erudiet, sympathiek en charismatisch als hij was, slaagde Weizmann er toch in vijanden te maken, opvallend genoeg meer binnen dan buiten de zionistische beweging. De Amerikaanse opperrechter Louis Brandeis gaf zijn werk voor de Joodse zaak op na een conflict met de wetenschapper en in de loop van de jaren dertig ontwikkelde er zich in de top van de beweging een bittere vete die de misschien wel twee belangrijkste zionisten uit die jaren tegenover elkaar zou plaatsen. Weizmann had bij het aantreden van zijn tweede ambtstermijn als president van het Wereldcongres nog wel de autoriteit van de grote wetenschapper en diplomaat, maar veel zionisten vonden het tijd voor een hardere, minder diplomatieke leider om de decenniaoude droom van een eigen staat te verwezenlijken. Zij vonden hun kandidaat in David Ben-Goerion, veel meer een typische jisjoev-man dan de anglofiele academicus Weizmann.
Erudiet, sympathiek en charismatisch als hij was, slaagde Weizmann er toch in vijanden te maken
In 1946 was de machtswisseling ook formeel een feit. Ben-Goerion volgde Weizmann op, die in de jaren van de Tweede Wereldoorlog de Britse regering had geadviseerd bij de ontwikkeling en bevoorrading van haar militaire industrie, en werd de facto en de jure leider van het zionisme. Maar voor het zover was, voor de Joodse staat een realiteit zou worden, toverde de oude diplomaat nog eenmaal een klein maar cruciaal wonder uit zijn hoge hoed. Want, zoals Weizmann ooit zei: “Wonderen gebeuren soms, maar je moet er verschrikkelijk hard voor werken.”
Koudwatervrees
Na de aanvaarding van het verdelingsplan voor Palestina door de Verenigde Naties op 29 november 1947, begonnen de Amerikanen, tot dan toe de drijvende kracht achter Israëls naderende onafhankelijkheid, koudwatervrees te krijgen. Washington had de felheid van het Arabische verzet tegen de verdeling onderschat en in het State Department, het ministerie van Buitenlandse Zaken, werden alternatieven bekeken. Misschien was uitstel van de verdeling, gepland bij het definitieve vertrek van de Britten uit ‘hun’ Mandaatgebied op 14 mei 1948, een optie. Misschien zelfs afstel. Konden de Joden niet beter een vorm van autonomie krijgen binnen een Arabische staat?

“Het zionistische leiderschap, ademloos speurend naar een aanwijzing voor de Amerikaanse intenties, erkende de enorme omvang van deze beleidsverandering,” schrijft Howard Sachar in zijn ongeëvenaarde werk A History of Israel. Als reactie hierop lobbyden de zionisten met name in het Witte Huis zo fel dat ‘zij bijna hun meest betrouwbare bondgenoot vervreemdden, de president (Harry Truman, red.) zelf.’ Truman gaf opdracht geen zionistische pleitbezorgers meer tot zich toe te laten. Dat betekende dat ook Chaim Weizmann, speciaal naar Washington gereisd om hem te overtuigen van de noodzaak van Israëls onafhankelijkheid, werd geweerd.
‘Wonderen gebeuren soms, maar je moet er verschrikkelijk hard voor werken
Het was Edward Jacobson, Trumans Joodse zakenpartner van vóór zijn politieke carrière, die de president er toch van overtuigde Weizmann op 19 maart te ontvangen. “Weizmanns nooit aflatende waardigheid en charme, in schril contrast met de bijna-hysterie van de Amerikaanse zionisten, had effect op de president,” schrijft Sachar. Truman deed Weizmann de plechtige toezegging dat de VS de verdeling van Palestina en daarmee de onafhankelijkheid van Israël zou blijven steunen. Op 12 mei sprak Weizmann per telefoon met de door Ben-Goerion geleide regering van de jisjoev. Overtuigd dat Truman woord zou houden, was zijn advies: “Roep de staat uit, wat er ook gebeurt.”
Drijvende kracht
Dit gebeurde in Tel Aviv op 14 mei, om vier uur ’s middags. Elf minuten na middernacht erkende de VS als eerste Israël als onafhankelijke staat. Truman had tegen de wil van de meeste van zijn adviseurs doorgedrukt. “Ik heb dr. Weizmann op mijn geweten,” zou de president gezegd hebben, en: “Misschien gelooft de doctor mij nu.” Weizmann zelf was nog in Amerika bij de ondertekening van de onafhankelijkheidsverklaring en miste de ceremonie. Boze tongen beweren dat het de haatdragende Ben-Goerion zelf was die de pogingen van zijn concurrent om later zijn handtekening aan het document toe te voegen, torpedeerde. Feit was dat die bij Weizmanns dood op 9 november 1952 nog steeds ontbrak.
Weizmann werd op 17 februari 1949 door de Knesset gekozen tot Israëls eerste president, een vooral ceremoniële functie – de politieke macht was stevig in handen van Ben-Goerion. De premier bezocht de president regelmatig, maar hield hem in het duister over de meest actuele politieke ontwikkelingen en intriges. Anders dan Max Nordau slaagde Chaim Weizmann er wel in uit de schaduw van Herzl te treden, maar misschien was dat vooral omdat hij er nooit echt in geleefd had. Hij had de pech overvleugeld te worden door die andere reus van het zionisme, David Ben-Goerion, maar Weizmanns aandeel in de stichting van de staat Israël kan en mag niet onderschat worden. De drijvende kracht achter de Balfour-verklaring én de Amerikaanse erkenning van de Joodse staat op het meest cruciale en potentieel noodlottige moment – hoeveel zionisten kunnen zo’n rol over een periode van meer dan dertig jaar voor zich opeisen?

Rechovot, waar Weizmann begraven ligt
Chaim Weizmann ligt begraven in de tuin van zijn huis op het terrein van de naar hem vernoemde universiteit in Rechovot. In een van die simpele graven die zo kenmerkend zijn voor de helden van het zionisme. Op zijn oorspronkelijke grafsteen stond niet meer dan zijn naam, maar zijn vrouw Vera gaf opdracht er een herinnering aan hun grootste verdriet – de dood van hun zoon en RAF-piloot Michael tijdens de Tweede Wereldoorlog – op te plaatsen. En haar eigen naam, want na haar dood in 1966 liet zij zich naast haar echtgenoot bijzetten. In zijn testament had Weizmann opgenomen: “Ik was altijd een eenvoudige Jood uit Motol en dat is wat ik na mijn dood wil blijven.”
Dit is het tweede deel van de serie Vaders van het zionisme. Lees hier deel drie.