
Jaap van Velzen ontvangt de Zilveren Anjer van prinses Beatrix. Foto: Sander Stoepker/ Prins Bernhard Cultuurfonds
Op 17 juni kreeg Jaap van Velzen de Zilveren Anjer opgespeld door prinses Beatrix. Hij kreeg de onderscheiding voor zijn inzet tot het behoud van het culturele erfgoed van het vooroorlogse Joodse leven in Nederland.
Deze hele situatie is eigenlijk begonnen uit kwaadheid,” zegt Jaap van Velzen in het interview dat hij gaf ter gelegenheid van zijn bekroning. Van Velzen (1931) groeide op in de Jodenbreestraat, het hart van de Amsterdamse Jodenbuurt. Na de oorlog werd hij handelaar in oude metalen. Tijdens zijn werk, dat hem door heel Nederland en Europa voerde, kwam hij alsmaar het vooroordeel tegen dat de Amsterdamse Joden rijk waren geweest. „‘Ken jij meneer Polak?’ zeiden ze dan. ‘Die moet je gekend hebben.’ Maar er waren duizenden Polakken. Nooit van gehoord. ‘Miljonair was die man.’”
Van Velzen wist wel beter: de Amsterdamse Joden vormden voor de oorlog de armste gemeenschap van de stad. Dat was de gemeenschap die hij kende en die hem door de oorlog ontnomen was. „Ik wilde de mensen laten zien hoe het was.” En zo begon hij met het verzamelen van objecten. Geen kunstwerken, maar alledaagse voorwerpen die het verhaal laten zien van het leven zoals het was. Een luciferdoosje, een ansichtkaart, een schoenlepel. „Ik was helemaal niet van plan om te gaan verzamelen. Ik had er het geld trouwens niet voor.” Toch werd het verzamelen in zijn vrij uren zijn levenswerk. Een passie die uiteindelijk leidde tot een collectie van duizenden objecten.
Standaardwerk
Irene Faber is hoofd collecties bij het Joods Historisch Museum. In die hoedanigheid kent zij Jaap van Velzen al vele jaren. Zijn verzameling is ook het verhaal van een verandering in het museale landschap. Van Velzen was ooit met een ansichtkaart naar het museum gekomen, maar daar zag men toen nog niets in. Nu zijn het juist de kleine en alledaagse objecten die het verhaal vertellen. „In het museum wordt gekeken naar kwaliteit. Maar wat is kwaliteit eigenlijk, en welke norm verbind je daaraan? Het verhaal dat aan een object vastzit heeft ook kwaliteit. Middels voorwerpen kun je heel veel vertellen.” In 1999 deed de verzamelaar zijn hele collectie over aan het Joods Historisch Museum (‘het mooiste Joodse museum wat er bestaat’, vindt hij), onder meer omdat hij wilde dat zijn collectie niet uit elkaar zou vallen. Zo ontstond de tentoonstelling Liefdewerk oud papier, over de geschiedenis van het Joodse proletariaat in Amsterdam. Van Velzen spreekt zelf van ‘de proletarische Gans’, een verwijzing naar het Memorboek. Later volgden vele tentoonstellingen waarbij de objecten van de collectie gebruikt werden. „Hij heeft bijvoorbeeld aan de wieg gestaan van onze tentoonstelling over Joods amusement. Alle liedjes kwamen uit zijn platencollectie, en de bladmuziek ook.” Faber roemt Van Velzen om zijn enorme kennis. „Iedereen kende Louis Davids, maar hoe was het echt in de jaren 20 en 30? Is daar überhaupt een standaardwerk over? Dat is Jaap zelf, hij is het standaardwerk.” Ook voor de tentoonstelling Venter, fabriqueur, fabrikant, over Joodse ondernemers, was Van Velzen van groot belang. „Rijke mensen kun je makkelijk portretteren, maar gewone mensen in de provincie, met kleine fabriekjes? Wie weet er nog dat je voor de oorlog het sigarettenmerk Broches had? In zo’n geval heb je Jaap nodig.”
Anjer
Van Velzen bevindt zich in goed gezelschap. Hij is niet de eerste die een Zilveren Anjer krijgt voor verdiensten voor de Joodse cultuur. Eerdere ontvangers waren Hartog Beem (Joodse taal en geschiedenis in Nederland), M.H. Gans (auteur van het Memorboek), Ted Musaph-Andriesse (Joods cultureel erfgoed), Hans Bloemendal (Joodse liturgische muziek), Aad Vos (wederopbouw synagoge Middelburg), Charles Gomes Casseres (Joodse traditie op Curaçao) en Ena Dankmeyer-Maduro (Mongui Maduro Bibliotheek op Curaçao).
De verzamelaar heeft de onderscheiding absoluut verdiend, vindt Faber. Ook in de laudatio, bij de uitreiking van de Anjer uitgesproken door prinses Beatrix, wordt de manier waarop hij onvermoeibaar doorging met verzamelen en de liefdevolle inspanning die hij heeft geleverd waarmee het verhaal van zijn jeugd voor toekomstige generaties bewaard is gebleven, geprezen. ‘Dankzij u, meneer Van Velzen, omvat de collectie van het Joods Historisch Museum nu veel meer dan religieus en kunsthistorisch erfgoed alleen. U zorgde voor de toevoeging van de sociale component, de stem van het volk.’