
Foto: Keke Keukelaar
Mijn dochter dacht vroeger dat ik een wonderdoener was, waarmee ze overigens de grootste wens van elke vader vervulde. Ik kon genezen door handoplegging, toveren, stenen tot leven wekken en haar in slaap wiegen. Ze dacht zelfs dat ik kon beslissen over leven en dood. Toen de poes was geëuthanaseerd, vroeg ze of ik ’m had doodgeschoten. Ik ging over alles.
Column Marcel Möring
Dat was duidelijk. Nu is ze achttien en gelooft best dat ik de wasmachine kan repareren, maar dat je verder niet veel kunt verwachten van een man van 57. Mijn functie is teruggebracht tot Uitlegger van het Onverklaarbare, overigens een enorm gebied dat reikt van levenspijn tot het mysterie van alles.
Het is een generatie die met weinig illusies opgroeit. Voor de kinderen van de jaren 50 was de wereld groot en geheimzinnig, maar mijn zoon en dochter waren al op jonge leeftijd ‘ingeplugd’, geseculariseerd en pragmatisch. Als iets de luister en betovering heeft weggeveegd, dan is het internet en alles wat daar het gevolg van is. Het zijn realisten, weliswaar niet zonder idealen, maar met weinig ‘geloof’. Voor de twintigers van onze tijd (in ons deel van de wereld, haast ik mij te zeggen) is iets pas echt als je erin kunt knijpen. Zelfs de boeken die ze lezen hebben een hoog ‘waar’ gehalte en als het niet waar is zou het dat kunnen zijn. Sprookjes, ho maar.
Dat doet me denken aan een collega-schrijver die mij ooit, met nauw verhulde verbazing, vroeg waarom in elk van mijn boeken sprookjes voorkomen. Alsof dat iets raars is. Ze zijn de vroegste vorm van literatuur. Het sprookje is niet alleen maar een vorm van gezellig amusement. Het verhaal waarin we vertellen over onze wensen en verlangens, waarin we onze verwondering over de wereld met elkaar delen.
Is de wereld niet meer wonderlijk, nu we zoveel weten en van bijna alles op de hoogte zijn? Ik heb heel lang ’s ochtends de brachot over het handen wassen en het brood gezegd. Niet omdat ik een gelovig mens ben, maar omdat ik mij bewust wilde zijn van het wonder van het brood en de nieuwe dag. ‘Wat doe jij nou?’ vroeg een vriend, toen hij mij dat een keer zag doen. Ik legde het uit en hij keek me bevreemd aan. Of ik niet wist dat brood van Albert Heijn kwam.
Ja, daar gaat het dus niet om. Brood komt van de bakker, regen uit de lucht en de vrouw op wie je verliefd werd, kwam net om de hoek… Allemaal verklaarbaar en logisch. Maar dat wil nog niet zeggen dat je het wonderlijke ervan niet kunt inzien en er niet dankbaar voor kunt zijn. Van dankbaarheid wilde die vriend van mij niet horen. Hij had gewerkt voor het brood, regenen deed het veel te vaak en zijn vriendin, dat was een kwestie van gelukkig toeval. Mensen denken dat wonderen groots en meeslepend zijn. Professor Richard Dawkins, die van atheïsme zijn beroep heeft gemaakt, is er zo een. Zijn aanvallen op religie gaan bijna altijd over wat niet logisch is, waar geen bewijs voor is, wat in zijn ogen onrealistisch is. Maar kun je liefde bewijzen? Is compassie onderhevig aan wetten? Is ontroering bij natuurschoon logisch? Een wonder is niet het ingrijpen van bovenaf en gaat niet gepaard met veel rook en vuur en klaroengeschal. Het is klein en alledaags en daardoor juist zo, nou ja, wonderlijk.
Ik ben een pessimistisch mens en daar is niets aan te doen, maar als ik over de heidevelden uit mijn Drentse jeugd loop of de mist zie die tussen de zwarte naaldbomen van de staatsbossen hangt, dan word ik bevangen door het wonder van dat alles. Terwijl ik ook wel weet dat hier sprake is van natuurverschijnselen. En ik word geraakt door een jonge Turkse vrouw in Duitsland die het met haar leven moet bekopen als ze een paar meisjes probeert te beschermen tegen op hol geslagen mannen. Ik kijk naar mijn zoon en dochter en hoe ze zijn uitgegroeid van de kinderen die ze waren tot de volwassenen die ze zijn, complete individuen, twee mensen van wie ik houd zonder dat ze daarvoor iets bijzonders hoeven te doen. Ik vind dat wonderen.
Maar misschien ben ik wel een wonderlijke vent.