Aflevering 1: Aboed en Nabil Shabi uit Irak
“Jongens, we zijn in Iran. En we gaan niet meer terug naar huis.” Zo kregen Aboed (1962) en zijn broertje Nabil (1967) Shabi, destijds respectievelijk negen en vier jaar oud, tijdens een vakantie in 1971 te horen dat hun fijne leventje in Bagdad voorbij was. “Ik was woedend,” vertelt Aboed. “Ik had een boomhut gebouwd met een vriendje. Daar zouden we als ik terugkwam gaan spelen en dat ging ineens niet door.” Nabil lacht: “En ik was boos omdat Aboed boos was.” Boos of niet, de weg naar huis was voorgoed afgesneden. De diaspora van Irak is legendarisch. Buiten Israël is het de plaats waar Joden het langst – 2600 jaar – onafgebroken hebben geleefd. De oorsprong van de Babylonische Talmoed ligt daar. Lang werd het als centrum van de Joodse wereld gezien. In het hele land zijn sporen en heiligdommen te vinden die verband houden met de Tora. Zoals in Ur, de stad waar aartsvader Abraham vandaan kwam.
De tijden waren er niet altijd goed. Zo vond er in Baghad in juni 1941 onder invloed van de nazi’s de Farhud plaats, een pogrom waarbij zo’n tweehonderd Joden de dood vonden. Maar de stichting van de staat Israël wekte pas echt de woede van de Arabische regeringen zodat de positie van de joden ook in Irak steeds slechter werd. Tussen 1948 en 1951 vond er een enorme uittocht plaats: meer dan 120.000 Joden vertrokken, onder meer tijdens de Israëlische operatie ‘Ezra en Nehemia’. Hun bezittingen moesten ze voor het grootste deel achterlaten. Een kleine groep bleef standvastig in Irak wonen, ze konden zich niet voorstellen dat het leven hen daar onmogelijk zou worden gemaakt. Zo ook Maurice en Olivia Shabi, de ouders van Aboed en Nabil.
We sliepen op het dak, lekker koel in de hitte. We gingen naar tennis en waren lid van de Country Club
De broers Shabi herinneren zich hun leven in Bagdad als een paradijs. Aboed: “We hadden een groot huis, met een flinke tuin voor en achter, waar we konden spelen. We sliepen op het dak, lekker koel in de hitte. We gingen naar tennis en waren lid van de Country Club. Onze ouders hadden een druk sociaal leven, er kwamen altijd mensen over de vloer. Pesach was een massale familiebijeenkomst. Met Oud en Nieuw gaven ze een groot feest voor de hele buurt. We aten dan traditioneel een kalkoen, die een maand daarvoor door onze vader werd gekocht. Het beestje werd vetgemest en vol wijn gegoten, dat was goed voor de smaak.
De Shabi’s gingen, zoals veel Iraakse Joden, met iedereen om: alle religies waren welkom. Een heel sociaal leven, met tuinfeesten, personeel – een kok en een nanny. “We hadden een heel comfortabel leven, maar ik besef dat er ook Joden waren die het minder goed hadden,” aldus Aboed. De jongens Shabi zaten op een van de twee Joodse scholen in Bagdad. In de zomervakantie gingen ze naar de British School. “Thuis spraken we Engels, zoals we dat nog steeds doen met onze ouders.”
Dat er een eind zou komen aan hun heerlijke leven wisten de jongens niet, de discriminerende maatregelen vanuit de regering werden voor ze weggehouden. Nabil: “Onze ouders beschermden ons daarvoor. Dat was ook hun kracht.” De reden waarom hun moeder ineens bij de buren moest telefoneren – de huistelefoon was afgesloten, uit pesterij of vanwege een vermoeden van ‘zionistische spionage’ – ging aan de jonge kinderen voorbij. De waarheid was dat de situatie voor de Joden van Irak, die na de oprichting van de staat Israël al sterk achteruit was gegaan, aanzienlijk verslechterde na de Zesdaagse Oorlog in 1967. Aboed: “Dat was een kantelpunt, dat zoveel Arabische landen verslagen waren door het piepkleine Israël was te vernederend. Tegelijk was er een verandering van regime, de nationalistische Ba’ath-partij kreeg meer macht. Joden werden gezien als spionnen voor Israël. De geheime dienst kon zo bij mensen thuiskomen en iemand meenemen die je nooit meer terugzag. Naar wat er met die mensen gebeurde kon je alleen maar raden.” Ook vader Maurice Shabi was ineens twee dagen weg. “Onze moeder liep dagenlang nerveus door het huis,” vertelt Aboed. Dankzij Maurice’ uitgebreide zakelijke netwerk, verworven als mede-eigenaar van een fabriek in stalen ramen en deurkozijnen en importeur van farmaceutische grondstoffen, kwam hij na twee dagen vrij. Toch was het ‘de limit’: het werd te gevaarlijk voor het gezin.
Geheime vluchtroute
“De grote uittocht begin jaren 50 hadden onze ouders overgeslagen. Ze bleven geloven dat het wel mee zou vallen. Hoe konden Joden het in een land waar ze al 2600 jaar in vrede leefden, ineens slecht krijgen? Vergeet niet dat tussen een kwart en een derde van de inwoners van Bagdad in die tijd Joods was. Terwijl mijn ooms en tantes een voor een naar het buitenland vertrokken, bleven wij. Maar moeilijker werd het wel. Ik denk dat de inwoners van Irak positief bleven tegenover hun Joodse buren, maar dat de regering dat met subtiele manipulatie wist te beïnvloeden. De maatregelen deden denken aan de Tweede Wereldoorlog: ‘voor Joden verboden’. Zoals de afgesloten telefoon. Of dat de regering in een bedrijf met een Joodse eigenaar ongevraagd iemand neerzette om samen het bedrijf te runnen.” De Shabi’s moesten hun paradijs verlaten, maar simpel was dat niet.

“Er waren twee manieren om te vluchten. Officieel, met een paspoort. Of via een van de geheime vluchtroutes waarvoor de Israëlische regering samenwerkte met Koerden in NoordIrak en de sjah van Iran. Mijn vader koos die tweede weg,” vertelt Aboed. Zonder risico’s was het niet, als het gezin gepakt werd zouden de repercussies niet mals zijn. Na de laatste Iraakse controlepost moesten ze de oversteek maken naar een door Koerden gecontroleerd gebied. Dat laatste checkpoint goed doorkomen was enorm belangrijk, om vervolgens vlak bij de grens over te steken. De jongens wisten niet beter dan dat ze op vakantie waren in het noorden, waar het klimaat heilzaam was voor de zogenaamde reuma van hun vader. Bij de controle had het gezin het voordeel dat ze niet snel als Joden herkenbaar waren. Ze spraken niet het Joods-Arabische dialect van Irak, maar gewoon Arabisch en de jongens hadden Arabisch klinkende namen. De oversteek lukte.

De Koerden, met wie in het diepste geheim contact was gemaakt, vingen de familie op. Ze stapten over in een bus die ze naar het Iraanse Teheran reed. Bij aankomst in de hoofdstad bleken ze niet de enige Irakezen te zijn. Tot hun verrassing zaten er in het hotel dat de Jewish Agency voor vluchtelingen gereserveerd had allemaal kennissen uit Bagdad die dezelfde route hadden genomen.

Een paar weken na onze aankomst in Teheran zaten we ineens in het Ibis Hotel bij Schiphol
Een enkeltje Israël zag vader Maurice niet zitten. Hij had verhalen gehoord over jarenlange opvang in tentenkampen zonder fatsoenlijk sanitair. Engeland of Canada bleven over, maar de visa lieten op zich wachten. Op doorreis naar Londen, waar veel familieleden zich gevestigd hadden, kwam de familie in Amsterdam terecht. “Daar had mijn vader zakelijke contacten. Een paar weken na onze aankomst in Teheran zaten we ineens in het Ibis Hotel bij Schiphol. Voor het eerst zagen we een roltrap. En elektrische deuren. We speelden er zo druk mee dat de manager onze ouders uiteindelijk vroeg ons een beetje in toom te houden. Paspoorten hadden we niet, en de tijdelijke reisdocumenten, de in Iran verkregen laissez passer, werden door de Nederlandse overheid ingenomen en niet teruggegeven. Geen opzet, meer een bureaucratische misser. Maar uiteindelijk bleven we hier.”
Nieuw leven
Alles werd anders. Zonder kok moest moeder Olivia zelf leren koken. Het gezin woonde ineens in een flat. Hun bezittingen waren ze kwijt: het grote huis, het bedrijf. Maurice’ partners hadden beloofd zijn aandelen te reserveren, maar daar kwam niets van. Al stond het op papier, de manier van zaken doen in die tijd en regio was niet te vergelijken met de huidige geglobaliseerde gang van zaken. Toch ging het goed in Nederland. Het Joods Maatschappelijk Werk ving de familie op. De broers gingen naar de Joodse school en pikten dankzij hun beheersing van het Engels ook snel het Nederlands op. Aboed: “De unieke kracht van de Joodse gemeenschap bleek al snel. We kregen meteen vriendjes op school, en door hen konden we verder.”
Van hun ouders vroeg het meer inspanning. Aboed: “In Irak zaten ze in het hart van de gemeenschap. Nu moesten ze hun sociale leven van de grond af opbouwen. Als ze op een bruiloft in Londen komen zie je dat ze iedereen nog steeds kennen, en iedereen kent hen. In Nederland was dat anders, hun hele positie was in één keer weggevaagd. Ze moesten een grote omschakeling maken. Maar ze zijn erg sterk. Het is ze gelukt opnieuw te beginnen.”


Het geheim van mijn succes
De integratie is perfect gelukt: Aboed en Nabil zijn beiden directeur van een goedlopend bedrijf. Aboed van CPH Chemicals, dat handelt in chemische grondstoffen, Nabil van Pharma Generics, een bedrijf voor farmaceutische grondstoffen. Aboed is ook voorzitter van de Stichting Joodse Scholengemeenschap JBO. Misschien een inspiratie voor andere vluchtelingen? Aboed: “Wie zal het zeggen? Van thuis heb ik doorzettingsvermogen meegekregen en de boodschap dat als je iets wilt hebben, je er wat voor moet doen. Ik begon jong met een krantenwijk, had op mijn vijftiende al weekendbaantjes. Mijn moeder benadrukte altijd dat educatie alles was.
Mijn vader verdient grote bewondering. Op zijn veertigste begon hij met succes een nieuwe carrière bij Philipp Brothers. Hij heeft er alles aan gedaan om te zorgen dat het zijn kinderen aan niets ontbrak. Zijn inspanningen hebben ons de kans gegeven ons te ontplooien en ons leven zo normaal mogelijk te leiden. Ook mijn moeder kreeg een baan, bij IBM. Mijn ouders hebben altijd gezorgd, voor zover het binnen hun mogelijkheden lag, dat mijn broer en ik er kwamen. Als iets het geheim van mijn succes is, is het dat. Wat zij hebben moeten doorstaan, is niet voor te stellen: alles achter je moeten laten en je leven opnieuw opbouwen. Toch hebben ze ons nooit laten merken door wat voor dal ze heen zijn gegaan. Het respect dat ze daarmee bij ons gewekt hebben is onmetelijk groot.”
Uit nieuwsgierigheid zou ik best een keer terug willen
Verlangt hij nog weleens naar Irak, is er iets dat hij mist? Aboed: “Uit nieuwsgierigheid zou ik best een keer terug willen. Ik onderhoud ook contact met de Iraakse gemeenschap in Israël. Ik geniet ervan dat er op de bar mitswa van mijn zoon Arabische muziek werd gedraaid. Of dat ik bij onze ouders nog steeds traditioneel IraaksJoodse gerechten voorgeschoteld krijg. Zoals t’bit, gekruide rijst met kip, of bamiya, okra met lamsvlees.”
Hoewel de cultuur dus buiten het land levend wordt gehouden, is er in Irak zelf nog amper sprake van een Joodse gemeenschap. Het aantal Joden is op een paar handen te tellen. Een verandering die zich in één generatie heeft voltrokken. Aboed: “In onze tijd zaten er zelfs nog zo’n drie, vier Joodse ministers in de regering. Irak was de bakermat van de diaspora. Daar is vrijwel niets meer van over. Heel bedroevend.”