In zijn sidra ‘Oud heiligdom in een moderne tijd’ (NIW 23) stelt Menno ten Brink, rabbijn van de grootste liberaal-Joodse gemeente van Nederland, voor om ‘oude teksten te blijven lezen, maar ze een betekenisvolle invulling te geven voor onze moderne tijd’. Helaas vormt dit niet de aftrap voor een gloedvol betoog, maar de slotzin. De lezer blijft met lege handen achter.
Door Dan Cohen
Stellig is Ten Brink dat, in weerwil van ‘gebeden in orthodoxe tradities, herstel van de Tempeldienst niet zal gaan gebeuren, zelfs niet in de messiaanse tijd’. Waar is die stelligheid op gebaseerd? Feiten hebben veel verwachtingen gelogenstraft. Neem de LJG: wie had in 1950 voorzien dat in 2016 de LJG Amsterdam 2000 zielen telt, een sjoel met 800 zitplaatsen heeft en 125 kinderen op Joods les krijgen? Die zou niet geloofd zijn. Ook kun je op de ledenvergadering van de LJG niet aankomen met de resolutie van reform-Joden (Pittsburgh, 1885) dat ‘Joden niet langer een natie vormen, maar een religieuze gemeenschap. Daarom verwachten wij geen terugkeer naar Palestina, geen offerdienst door de nakomelingen van Aharon en geen herstel van enige wet betreffende een Joodse staat.’ Wie voorzag 50-100 jaar geleden davvenende vrouwen met talliet en eigen gebedsruimte bij de Kotel in verenigd Joods Jeruzalem?
Wenn ihr wollt
De aan zekerheid grenzende overtuiging van Duitse Joden dat zij om hun patriottische verdiensten ontzien zouden worden van antisemitische maatregelen en dat het Duitse cultuurvolk niet tot barbarij zou verzinken, werd niet bewaarheid, net zo min als de Nederlandse zekerheid dat nazi’s Joden te eten zouden geven om te kunnen werken! Ook in de orthodoxe (niet: ultraorthodoxe) wereld zijn zekerheden verdwenen. Rond 1900 was alia om een Joodse staat op te richten taboe en werd gezien als teken van ongeloof: men diende op een teken van boven te wachten. Deze afwijzing is omgeslagen in een warmbloedige omarming van de zegeningen van Israël voor het orthodoxe jodendom, dat orthodox-zionistische mizrachi voor de galoet vertegenwoordigt en vertolkt. De opkomst van de vrouwen in het liturgische deel van het orthodoxe jodendom is onmiskenbaar en lijkt nog lang zijn grens niet te hebben bereikt. Ik vermoed dat zelfs Bloeme Evers, voorvechtster van het eerste uur, deze ontwikkeling zeventig jaar geleden niet had voorzien.
Ik vermoed dat zelfs Bloeme Evers deze ontwikkeling zeventig jaar geleden niet had voorzien
In 1948 vormde vrijstelling van dienstplicht voor ultraorthodoxen (charedi) voor Ben Goerion geen struikelblok: het betrof misschien 400 personen en dat aantal zou snel afnemen in de seculier Joodse staat. Het tegenovergestelde gebeurde: de laagste hedendaagse schatting komt tot 8000 vrijgestelde charediem. En wie had de (vooralsnog) onstuitbare opkomst van Chabad voorzien? Een foto van Jaap Meijer in de ‘rabbijnenklas’ uit 1929 spreekt boekdelen: geen teken van Chabad-invloeden, wat met nagenoeg alle NIK- en NIHS-rabbijnen van Chabad ondenkbaar is. En wie had gedacht dat het Chabad – of om het even welke orthodoxe organisatie – zou lukken om jodendom uit te dragen tot in de verste uithoeken van de aarde?
Ten Brinks opvatting van het definitief obsolete karakter van de Tempeldienst, nota bene zelfs in de messiaanse tijd, is een voorbeeld van op niets gestoelde, tot zekerheid versteende afkeer, die diametraal staat tegenover visionairen die zich sterk maken om datgene waar ze in geloven te realiseren: ‘Wenn ihr wollt, ist es kein Traum.’
De toekomst zal uitwijzen wie gelijk heeft. Tot die tijd bestaan er op dit punt geen zekerheden.