Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Buitenland

Zes Dagen Oorlog: de aanloop

De Zesdaagse Oorlog, precies vijftig jaar geleden, was een Israëlische overwinning van mythische proporties die de verhoudingen in het Midden-Oosten tot op de dag van vandaag bepaalt. Het eerste deel van drie afleveringen: de aanloop.

Redactie 08 juni 2017, 00:00
Zes Dagen Oorlog: de aanloop

Satellietfoto van de Sinaï, met middenonder de strategische Straat van Tiran. Foto: NASA

De Zesdaagse Oorlog, precies vijftig jaar geleden, was een Israëlische overwinning van mythische proporties die de verhoudingen in het Midden-Oosten tot op de dag van vandaag bepaalt. Het eerste deel van drie afleveringen: de aanloop.

“Wij zullen Palestina niet betreden op een bodem bedekt met zand, wij zullen het betreden op een bodem doordrenkt van bloed.” De woorden van de Egyptische president Gamal Abdel Nasser uit 1965 laten weinig ruimte open voor twijfel. Een jaar eerder zei hij: “Wij zweren bij God dat wij niet zullen rusten voordat wij Palestina aan de Arabische natie hebben teruggegeven.” Na de verpletterende Arabische nederlagen tegen Israël in 1948 en 1956 leek het altijd slechts een kwestie van tijd tot de volgende grote oorlog: de strijd die zou beslissen over heerschappij in Palestina en daarmee over het lot van de Joodse staat en – de haat van de Arabieren tegen Israël kennende – het lot van het Joodse volk.
De Zesdaagse Oorlog werd vooraf, tijdens en erna gepresenteerd als een overlevingsstrijd van de Israëli’s tegen de enorme overmacht van de Arabische wereld en de legers van Egypte, Syrië en Jordanië. Nog steeds doen veel vrienden van de Joodse staat hun best de Israëlische preemptive strike vanuit de lucht en de verrassende grondaanval tegen zijn drie Arabische buren af te schilderen als een overlevingsoorlog. Israël zou op het punt staan onder de voet gelopen en uitgeroeid te worden, en als het niet in juni 1967 eerst had toegeslagen, was er nu mogelijk, wellicht zelfs waarschijnlijk, geen Joodse staat meer geweest, waren er nu geen Joden in het Midden-Oosten geweest. Gezien het verloop van de volgende oorlog, tijdens Jom Kipoer in 1973, is voor deze zienswijze zeker wel iets te zeggen. Maar wie goed kijkt naar de politieke en militaire gebeurtenissen in de eerste helft van 1967 – vooral die in Israël zelf – kan niet anders dan tot heel andere conclusies komen.

Krijgszuchtig
Zeker, wie Nassers hierboven geciteerde woorden leest, rijzen de haren te berge. Er bestaat geen twijfel over dat de Egyptische president (en nog in grotere mate de opeenvolgende militaire junta’s in Damascus) de ambitie had om vroeg of laat de vernederingen van de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog in 1948 en de Suez-crisis in 1956 recht te zetten en te wreken. Ook mag duidelijk zijn dat er in Nassers visie van het Midden-Oosten geen ruimte was voor een Joodse staat, laat staan eentje die militair en in toenemende mate ook economisch superieur was aan Egypte. Maar vreemd genoeg leek Nasser absoluut geen haast te hebben de onder Arabieren bijna unaniem gedroomde ambitie van een Jodenvrij Palestina te verwezenlijken. Sterker nog, de meeste stappen die Nasser ondernam in de aanloop naar de Zesdaagse Oorlog, hoe krijgszuchtig zij ook mochten lijken – de bezetting van de Sinaï en het sluiten van de strategisch Straat van Tiran, de toegang tot de Golf van Eilat of Akaba tussen Sharm el-Sheikh en Saoedi-Arabië – steeds probeerde de Egyptische president het niet tot een shooting war met de Israëli’s te laten komen.
Deze acties van Nasser lijken vooral voor de bühne bedoeld, niet als prelude voor een aanval op Israël. Nasser wilde ermee vooral zijn positie in eigen land en in de Arabische wereld veiligstellen. Hoe kwam het dan toch tot de Zesdaagse Oorlog? Wisten de Israëli’s niet dat Nasser slechts blufte? Waren zij oprecht bevreesd voor een aanval en de huiveringwekkende consequenties die deze, mits succesvol, met zich mee zouden brengen? Of wisten de Israëlische generaals en politici wel degelijk dat de Egyptenaren militair niet in staat waren hun retoriek met actie te staven, zelfs niet met de hulp van de Syriërs? (Jordanië werd – terecht – beschouwd als een militaire non-factor in een eventuele oorlog.) En als dit laatste het geval blijkt, waarom viel Israël op 5 juni 1967 dan toch Egypte aan? Hadden de militaire en politieke leiders van de Joodse staat misschien niet slechts een defensieve agenda, maar een offensieve die gerealiseerd kon worden juist door de dreigende acties en woorden van een misschien niet onschadelijke, maar wel degelijk tandeloze Egyptische president en zijn grote, maar in de praktijk in alle opzichten inferieure leger?

Israëls generaals waren uit militair oogpunt ontevreden over de uitkomst van de oorlog in 1948

Om tot een bevredigend antwoord op deze vragen te komen, moeten we kijken naar de politieke crisis in Jeruzalem aan de vooravond van de Israëlische aanval, en vooral ook naar de verhoudingen tussen de IDF- en IAF-generaals en de regering van de socialistische premier Levi Eshkol. De generaals, bijna zonder uitzondering afkomstig uit de Palmach, de elite-eenheden van het Joodse ondergrondse leger voor de onafhankelijkheid (de Hagana), waren uit militair oogpunt ontevreden over de uitkomst van de oorlog in 1948. In hun ogen miste Israël op drie plaatsen de territoriale diepte die het nodig had om zich tegen Arabische aanvallen te verdedigen. In hun visie had het land de Sinaï nodig als buffer tegen het enorme Egyptische leger, de Westelijke Jordaanoever om de kwetsbare steden aan de Middellandse Zee te beschermen en de Golan om te voorkomen dat de Syriërs deze hoogvlakte konden gebruiken om het Israëlische achterland te bestoken en verrassingsaanvallen uit te voeren.

Levi Eshkol (l) en Moshe Dayan

Een ghetto
Zolang deze gebieden niet veroverd werden, zou de Joodse staat in militair oogpunt extreem kwetsbaar blijven, dus lagen al sinds de jaren 50 de plannen klaar bij de militaire staven om ze via verrassingsaanvallen in te lijven. En ditmaal, anders dan na de Suezcrisis in 1956 toen Israël zich gedwongen zag de net veroverde Sinaï terug te geven aan de Egyptenaren, voorgoed, zo was de bedoeling. Dat veel generaals (en meer conservatieve politici) deze gebieden ook historisch als integraal deel van een groter-Israël zagen, maakte hun verlangen hen in te lijven alleen maar sterker. Er bestaat geen twijfel over dat ambitieuze en invloedrijke generaals als David ‘Dado’ Elazar, Yeshayahu Gavish, Uzi Narkiss en stafchef Yitzhak Rabins nummer twee, Ezer Weizman, popelden om tot de aanval over te gaan. Sowieso was de hele Israëlische militaire doctrine offensief van aard. Begrijpelijk, voor verdediging miste de Joodse staat de benodigde geografische diepgang. Bovendien was er een belangrijke psychologische component. Toen werd voorgesteld als verdediging tegen Palestijnse commando-aanvallen een elektronisch hek aan te leggen, reageerde Rabin verontwaardigd: “Wij kunnen de defensieve methode niet de belangrijkste as van ons militaire beleid maken, (…) dit zou Israël in weer een getto veranderen.”
De druk van de militaire top een aanval op achtereenvolgens Egypte en Syrië (en mogelijk zelfs op Jordanië) uit te voeren, stuitte op verzet van twee kanten: van de mildere premier Eshkol en van de Amerikanen. Deze laatsten hadden in recente jaren de plaats van Frankrijk ingenomen als belangrijkste bondgenoot (hoewel de luchtmacht, de IAF, nog voornamelijk Franse gevechtsvliegtuigen gebruikte) omdat president De Gaulle zich steeds meer van de Israëli’s had afgewend om zijn invloed onder de Arabieren te vergroten. De Amerikanen, steeds dieper verwikkeld in de strijd in Vietnam, zagen een grote oorlog in het Midden-Oosten niet zitten. Levi Eshkol was anders dan zijn voorganger en rivaal David Ben-Goerion een voorstander van diplomatie boven oorlogsvoering, al gebruikte hij het leger graag voor kleinere operaties elke keer als zijn populariteit daalde en zijn wilskracht als regeringsleider (en minister van Defensie) door politici en pers in twijfel werd getrokken.
Eshkol en de generaals konden moeilijk door één deur. De premier had al eerder in zoveel woorden gesteld dat hij ‘anders dan mijn voorganger’ (Ben-Goerion) niet in de regering zat om de belangen van het leger te behartigen. Eshkol noemde zijn generaals de ‘Pruisen’. De veelal in Palestina geboren sabra-commandanten betitelden de oude politieke garde op hun beurt als de ‘Joden’, wat vreemd genoeg als belediging werd bedoeld. Bovenal was Eshkol bezorgd dat de internationale gemeenschap – inclusief Washington – zich tegen de Joodse staat zou keren als de Israëli’s eenzijdig een oorlog zouden beginnen. Wat nodig was, was een Arabische provocatie die in de ogen van de Amerikanen en Europeanen een bedreiging voor het voortbestaan van de Joodse staat betekende. De sabotage- en terreuracties van Fatah-commando’s noch de grensschermutselingen met de Syriërs bij de Golan vormden deze, vond Eshkol. Nee, er moest iets groters, dreigenders gebeuren voor de premier bereid zou zijn groen licht te geven voor de aanval.

Spelletje
Op 15 mei 1967, de dag dat Israël 19 jaar onafhankelijkheid vierde, stuurde Gamal Abdel Nasser twee gemechaniseerde divisies over het Suezkanaal de Sinaï in. De Israëli’s schrokken niet. Rabin zag het als bluf, in de veilige wetenschap dat zijn inlichtingendiensten hem hadden geïnformeerd dat het Egyptische leger absoluut niet in staat was een succesvolle aanval op Israëlisch grondgebied uit te voeren (de Egyptenaren waren in de lucht geen partij: zij hadden slechts vijftien bommenwerpers en hun Russische wapenleveranciers hadden geweigerd hun luchtmacht te voorzien van de modernste Mig-straaljagers). Toch escaleerde Nasser verder, op 16 mei beval hij de 3400 man sterke VN-macht die moest toezien op de voortdurende demilitarisatie van de Sinaï, hun bases in de woestijn te verlaten. Tienduizenden Egyptische soldaten, ondersteund door zeshonderd tanks, namen posities in de hele Sinaï in en begonnen zich in te graven. Israël reageerde: op 20 mei werd de mobilisatie van alle reserves aangekondigd.
Op 22 mei ging Nasser nog een stap verder en kondigde aan dat de Straat van Tiran, van groot belang voor de aanvoer van met name olie naar de Joodse staat, deel uitmaakte van Egyptes territoriale wateren en voortaan afgesloten zou zijn voor scheepvaart van en naar de haven van Eilat. Lange tijd is aangenomen dat deze beslissing de Israëli’s over de rand duwde en hen deed besluiten tot de aanval over te gaan. Dat is echter de vraag, Israël beschikte over oliereserves om het nog zeker vier maanden vol te houden en met – toegegeven: duurdere – alternatieven als de langere route om Kaap de Goede Hoop of levering vanuit Venezuela, is het moeilijk vol te houden dat Nassers blokkade echt een existentiële bedreiging voor de Joodse staat vormde. Ook is er veel gespeculeerd waarom Nasser zo
ver ging in zijn provocatie en escalatie. De Egyptische president wilde ondanks zijn openbare oorlogsretoriek een grootschalige militaire confrontatie met de IDF voorkomen. In 1965 had hij nog gezegd: “Oorlog is geen spelletje. Als je niet zeker bent van de overwinning, waarom dan het risico nemen?”

‘Oorlog is geen spelletje. Als je niet zeker bent van de overwinning, waarom dan het risico nemen?’

Met de militarisering van de Sinaï en het sluiten van de Straat van Tiran nam Nasser precies dat risico. Waarom? Omdat de Egyptische president en leider van de Arabische wereld een veel minder comfortabele positie had dan werd aangenomen. De Arabische pers, met name die van zijn frenemies Syrië en Jordanië, beschuldigde Nasser ervan de Palestijnse zaak te hebben verraden en zich de afgelopen tien jaar ‘achter de rokken van de VN’ in de Sinaï te hebben verscholen. Ook zijn weinig succesvolle militaire interventie in de burgeroorlog in Jemen had Nassers prestige geen goed gedaan.

Koning Hoessein van Jordanië, Nasser en
Amer (vlnr)

Agressor
In eigen land lag de economie in duigen en leefde de president in permanente angst voor een staatsgreep onder bevel van de leider van het machtige Egyptische leger, maarschalk Abdel Hakim Amer. Kortom, Nasser had een succes nodig om de druk uit binnen- en buitenland te verminderen en niets garandeerde een snelle stijging in populariteit als een harde opstelling tegenover de Israëli’s. Bovendien verkeerde de Egyptische president in de – verkeerde – veronderstelling dat de IDF op het punt stond de Golan aan te vallen, inlichtingenrapporten hierover waren door de Sovjets aan Caïro doorgespeeld. Militarisering van de Sinaï zou de Israëli’s dwingen de druk op het Syrische front te verminderen, waardoor Nasser als redder van zijn noordelijke bondgenoot zou worden gezien.
De vraag is of Gamal Abdel Nasser het spel zo hard had gespeeld als hij had geweten dat hij met zijn provocaties de Israëlische legerleiders en haviken in de politiek precies in de kaart speelde. Feit is dat hij op de rem trapte toen Amer op 27 mei ‘Operatie Dageraad’, een gecombineerde aanval met lucht- en landmacht door de Negev wilde uitvoeren. Nasser besefte heel goed dat een Egyptische aanval niet alleen weinig kans van slagen had, maar tegelijkertijd de Israëli’s een reden zou geven hun gehele militaire macht op hem los te laten, zonder daarbij internationaal als de agressor te worden gezien.
Intussen groeide de druk op premier Eshkol om de generaals hun zin te geven en groen licht te geven voor een verwoestende pre-emptive strike tegen Nassers luchtmacht, gevolgd door de omsingeling en vernietiging van het Egyptische leger in de Sinaï (met name generaal-majoor Ariel ‘Arik’ Sharon, held van de Suezcrisis en latere premier, was een fervent voorstander van dit scenario). Eshkol, meer een voorstander van diplomatie, had twee mogelijke troeven om de plannen van de legerleiding te dwarsbomen. De eerste was stafchef Yitzhak Rabin, die een minder ambitieus plan tegen de Egyptenaren voorstond, de tweede was een keiharde toezegging van de Amerikanen dat zij Israëls veiligheid zouden garanderen en de Straat van Tiran – desnoods met inzet van de US Navy zouden heropenen.

Yitzhak Rabin

Inzinking
Rabin was een echte democraat, die vond dat beslissingen over oorlog en vrede in eerste instantie bij de regering en niet bij de legerleiding behoorden te liggen. Maar op 23 mei, na een dag waarop de stafchef door verschillende generaals onder druk werd gezet om zo snel mogelijk tot een aanval op Egypte over te gaan, stortte de 45-jarige kettingroker in (als een van de oorzaken van Rabins inzinking is nicotinevergiftiging gesuggereerd). Zijn arts gaf hem een kalmerende injectie en raadde een periode van rust aan om te herstellen – niet direct de ideale voorbereiding voor een oorlog. Eshkol was een van zijn belangrijkste bondgenoten kwijt.
Van de Amerikanen moest de premier het ook al niet hebben. Zijn minister van Buitenlandse Zaken, Abba Eban, vertrok op 25 mei naar Washington om garanties los te krijgen van president Lyndon Johnson – Eshkols laatste kans op een vreedzame uitweg uit de crisis. Het werd snel duidelijk dat de Amerikanen niet van plan waren een veiligheidsgarantie in de trant van ‘een aanval op Israël is een aanval op ons’ te geven. Met het oog op de snel escalerende en steeds minder populaire Vietnamoorlog, zag Johnson niets in nog een buitenlands militair avontuur. Washington waarschuwde Israël formeel niet eenzijdig tot de aanval over te gaan, al lieten de Amerikanen via informele kanalen weten dat zij zo’n operatie niet in de weg zouden staan, als zij dat al hadden gekund. (Intern discussieerden Amerikaanse inlichtingendiensten er niet over of, maar hoe snel Israël zowel Egypte als Syrië zou verslaan.) Gedemoraliseerd door Ebans falen in Washington gaf de 72-jarige premier het op. Niet alleen stemde hij in de eerste dagen van juni in met een allesomvattend aanvalsplan, ook droeg hij het ministerie van Defensie over aan Moshe Dayan (een voorstel dat Eshkols bijna 80-jarige aartsrivaal David Ben-Goerion die plek zou innemen, wist de premier nog wel te dwarsbomen). De rechtse Gachal-partij van de latere premier Menachem Begin trad toe tot de regering om nog maar eens duidelijk te maken hoe groot de druk en invloed van de haviken was geworden.

Abba Eban (l) en Lyndon Johnson in het Witte Huis

Dat de strijdlustige en ambitieuze Dayan zou kiezen voor het meest vergaande aanvalsplan van de generaals – vernietiging van de Egyptische luchtmacht, verovering van de Sinaï en daarna een afrekening in het noorden met de Syriërs – zal voor weinigen als een verrassing zijn gekomen. De eenogige oorlogsheld was bijna de verpersoonlijking van de offensieve doctrine van de IDF. Slechts enkele maanden voor het begin van de Zesdaagse Oorlog had hij geschreven: “De IDF is ondanks zijn naam geen defensieve kracht. Simpel gesteld zijn de Israeli Defence Forces een offensief ingestelde gevechtseenheid. Dit zit in ons DNA en in het merg van onze botten.” Na afloop van de kabinetsvergadering van 2 juni stelde Dayan in klein comité (Eshkol, Eban, de langzaam herstellende Rabin en minister van Arbeid en oud-generaal Yigal Allon) voor op 5 juni aan te vallen. Niemand sprak de minister van Defensie tegen, ook Eshkol niet. De Pruisen hadden de Joden verslagen.
Op de ochtend van maandag 5 juni 1967, om kwart voor acht, belde generaal Rehavam Ze’evi de plaatsvervangend commandant van het zuidelijke front, verantwoordelijk voor de aanval op Egypte. “Nachshonim,” zei Ze’evi, dit was een leeftijdsgroep in de padvinderij en  het vooraf afgesproken codewoord, “veel geluk, activeer!” Honderden Israëlische piloten renden naar hun gevechtsvliegtuigen, stegen op en vlogen westwaarts naar hun doelen. Met de zon in hun rug en de geschiedenis aan de horizon.

Amerikaanse inlichtingenmemo waarin wordt geschat dat Israël in ‘zeven tot negen’ dagen de gehele Sinaï kan veroveren

Morgen op deze website: deel 2 – de strijd.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *